ECLI:NL:RBROE:2010:BT7509

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
8 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 480
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake exploitatievergunning voor terras bij café in strijd met bestemmingsplan

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Roermond, gedateerd 8 december 2010, wordt de exploitatievergunning voor een terras bij een café in Reuver besproken. De rechtbank oordeelt dat het gebruik van de gronden aan de overzijde van het café als terras in strijd is met het bestemmingsplan, waardoor de gevraagde exploitatievergunning voor dit terras op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) geweigerd moet worden. De rechtbank stelt vast dat het terras bij het café een maximale omvang van 18 m² mag hebben, terwijl verweerder ten onrechte een vergunning voor 24 m² heeft verleend. De rechtbank wijst erop dat de verleende vergunning voor de uitbreiding van het café is gelegaliseerd door een ontheffing en bouwvergunning, maar dat het bestreden besluit met betrekking tot de exploitatievergunning voor het café zelf ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging van verweerder niet voldoende is geweest, vooral met betrekking tot de woon- en leefsituatie van de eisers en de openbare orde. De rechtbank biedt verweerder de gelegenheid om de geconstateerde gebreken in het besluit te herstellen, met een termijn van zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak. De eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunningen, omdat zij menen dat deze in strijd zijn met het bestemmingsplan en de openbare orde verstoren. De rechtbank heropent het onderzoek en stelt dat verweerder binnen veertien dagen moet aangeven of hij gebruik maakt van de mogelijkheid om de gebreken te herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10 / 480
Tussenuitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[namen eisers] , eisers,
tegen
de Burgemeester van de gemeente Beesel, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2009 heeft verweerder aan [naam vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) verleend voor het exploiteren van de volgende lokaliteiten aan de [adres] te Reuver: een café (65 m²), een uitbreiding van het café (37,2 m²), een terras bij het café (24 m²) en een terras aan de overzijde (20 m²). Het tegen dat besluit door eisers ingediende bezwaarschrift heeft verweerder bij besluit van 15 maart 2010 ongegrond verklaard. Tegen dit laatste besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft de rechtbank een verweerschrift doen toekomen.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is vergunninghouder in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Vergunninghouder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Het onderzoek ter zitting is behandeld op 10 november 2010, waar [eisers] zijn verschenen, en waar verweerder zich niet heeft laten vertegenwoordigen. Tevens is vergunninghouder verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote [naam echtgenote].
2. Overwegingen
1.1. Op 10 november 2008 heeft vergunninghouder bij verweerder een aanvraag om een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2 van de APV ingediend ten behoeve van een terras bij en een ruimte achter café [naam café]. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 22 juni 2009 vergunninghouder een exploitatievergunning toegekend voor de onder rubriek 1 vermelde lokaliteiten.
1.2. Eisers hebben in bezwaar tegen dit besluit betoogd dat zowel de uitbreiding van het café, als het terras aan de overzijde als de omvang van het terras bij het café in strijd is met het bestemmingsplan. Op grond van artikel 2.3.1.2, tweede lid, van de APV moet de vergunning voor deze lokaliteiten dan ook worden geweigerd. Daarnaast hebben eisers in bezwaar aangevoerd dat sprake is van een ontoelaatbare beïnvloeding van de woon en leefsituatie van eisers in de omgeving van het horecabedrijf en een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de openbare orde en de veiligheid van eisers. In dat verband hebben eisers verwezen naar hun brieven van 22 maart 2009 en 6 juli 2009.
1.3. Naar aanleiding van het bezwaar tegen het besluit van 22 juni 2009 heeft de Commissie van advies voor de bezwaarschriften van de gemeente Beesel geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren wegens strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar, in afwijking van dit advies, bij besluit van 15 maart 2010 ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich hierbij onder meer op het standpunt gesteld dat op 30 december 2009 het Ontwerpbestemmingsplan “Partiële herziening van de regels voor ‘Verkeersdoeleinden Vw’ en ‘Parkeervoorzieningen Vp’ van de bestemmingsplannen Kernen en Centrum Reuver” is gepubliceerd en dat verweerder verwacht dat alle bestaande en toekomstige terrassen op korte termijn van een goede planologische grondslag worden voorzien. Ter zake van de gestelde verstoring van de woon en leefomgeving en van de openbare orde en veiligheid heeft verweerder verwezen naar een brief van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel (hierna: College) van 18 juni 2009 die ziet op een verzoek van eisers van onder meer
22 maart 2009 om eerder verleende vergunningen aan vergunninghouder in te trekken.
2. Eisers hebben ook in beroep onder meer betoogd dat zowel de uitbreiding van het café, het terras aan de overzijde als de omvang van het terras bij het café in strijd is met het bestemmingsplan “Centrum Reuver”. Voorts ontbeert het besluit van 15 maart 2010 met betrekking tot de nadelige beïnvloeding van de woon en leefomgeving door het horecabedrijf en de inbreuk op de openbare orde volgens hen een belangenafweging zodat dit besluit ondeugdelijk is gemotiveerd.
3. De rechtbank zal aan de hand van de beroepsgronden eerst beoordelen of verweerder ingevolge artikel 2.3.1.2, tweede lid, van de APV gehouden was de exploitatievergunning ten behoeve van het terras aan de overzijde en de uitbreiding bij het café geheel, en ten behoeve van het terras bij het café gedeeltelijk te weigeren. De rechtbank overweegt in dat verband naar aanleiding van het verhandelde ter zitting dat de door verweerder ingezonden brief van 4 november 2010, voor zover daarin is verzocht om een aantal daarin vermelde zaken bij de behandeling van het beroep te betrekken, niet wordt meegenomen bij die beoordeling. Deze brief is na afloop van de tiendagentermijn als bedoeld in artikel 8:58 van de Awb ingediend terwijl gesteld noch gebleken is dat verweerder de in die brief gedane mededelingen met betrekking tot die zaken niet eerder naar voren had kunnen brengen.
3.1. Ingevolge artikel 2.3.1.1, eerste lid, van de APV wordt onder horecabedrijf in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een café. Artikel 2.3.1.1, tweede lid, van de APV bepaalt dat onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid mede wordt verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de APV is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de burgermeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid weigert indien de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan. Ingevolge artikel 2.3.1.2, derde lid, van de APV kan de burgemeester in afwijking van artikel 1.9 de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat de burgemeester bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringgrond rekening houdt met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.
3.2. Ter zake van het terras aan de overzijde van het café is niet in geschil dat de daar aanwezige gronden ingevolge het geldende bestemmingsplan bestemd zijn voor verkeersdoeleinden en parkeervoorzieningen. Het gebruik van deze gronden als terras is dan ook in strijd met dat bestemmingsplan. Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de APV is verweerder dus gehouden om de gevraagde exploitatievergunning voor dit terras te weigeren. De omstandigheid dat sprake is van een ontwerpbestemmingsplan dat beoogt dit terras van een deugdelijke planologische bestemming te voorzien, doet hier niet aan af. De APV voorziet immers niet in de mogelijkheid om te anticiperen op voorgenomen wijzigingen in het bestemmingsplan, maar spreekt expliciet over het geldende bestemmingsplan. Het beroep van eisers tegen het besluit van 15 maart 2010 slaagt dan ook in zoverre.
3.3. Ten behoeve van het terras bij het café heeft verweerder aan vergunninghouder een vergunning verleend voor een terras met een omvang van 24 m². Ter zitting heeft vergunninghouder verklaard dat dit terras 7,5 meter breed is en vanaf de gevel van café [naam café] naar de straat toe drie meter lang is. Het terras heeft dus een omvang van 22,5 m². Eisers hebben ter zitting medegedeeld dat de gronden over een lengte van 2,40 meter vanaf de voorgevel van café [naam café] naar de straat toe de bestemming ‘horecadoeleinden’ hebben en dat vanaf 2,40 meter de gronden bestemd zijn voor verkeersdoeleinden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze mededelingen te twijfelen. Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat het terras bij het café ingevolge het geldende bestemmingsplan een omvang van maximaal 18 m² (7,5 x 2,40) mag hebben. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat verweerder, gelet op artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de APV, bevoegd is om ten behoeve van het terras bij het café een exploitatievergunning voor een terras ter grootte van ten hoogste 18 m² te verlenen. Dit betekent dat verweerder ten onrechte aan vergunninghouder een exploitatievergunning voor een terras met een omvang van 24 m² heeft verleend, zodat het beroep van eisers tegen het besluit van 15 maart 2010 in zoverre eveneens slaagt.
3.4. Uit het onder 3.2 en 3.3 overwogene vloeit voort dat aan de verleende exploitatievergunning ten behoeve van beide terrassen een gebrek kleeft nu de exploitatie van het terras aan de overzijde van het café geheel, en de exploitatie van het terras bij het café gedeeltelijk in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft het primaire besluit van 22 juni 2009 in zoverre dan ook ten onrechte gehandhaafd.
3.5. Het betoog van eisers dat de uitbreiding van het café in strijd is met het bestemmingsplan en dat om die reden de exploitatievergunning ten behoeve van deze uitbreiding ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de APV geweigerd had moeten worden, kan niet slagen. De rechtbank verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 17 juni 2010 met procedurenummer AWB 10/62. In deze uitspraak heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat het café van vergunninghouder terecht is aangemerkt als vallend onder Horecabedrijf I als bedoeld in de planvoorschriften. De rechtbank heeft in die uitspraak het beroep van eisers tegen het besluit van 7 december 2009 van het College waarin aan vergunninghouder een ontheffing en een bouwvergunning is verleend ten behoeve van voormelde uitbreiding van het café, ongegrond verklaard. Het vorenstaande betekent dat, nu de uitbreiding van het café is gelegaliseerd, verweerder niet ingevolge de APV gehouden is om de gevraagde vergunning ten behoeve van deze lokaliteit te weigeren. De omstandigheid dat eisers hoger beroep tegen voormelde uitspraak van de rechtbank hebben ingesteld, doet hier niet aan af nu dit hoger beroep ingevolge artikel 6:16 in samenhang met artikel 6:24 van de Awb de werking van het besluit van 15 maart 2010 niet schorst.
4. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van café [naam café] en de uitbreiding daarvan of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
4.1. Eisers hebben in dat verband in beroep betoogd dat zij ter onderbouwing van hun bezwaren tegen de verleende exploitatievergunning hebben verwezen naar hun brieven van 22 maart 2009 en 6 juli 2009. In de brief van 22 maart 2009 hebben eisers een overzicht gegeven van incidenten die zich volgens hen vanaf 2006 in de nabijheid van hun woning hebben voorgedaan en op grond waarvan eisers menen dat sprake is van een verstoring van de openbare orde en van vrees voor hun veiligheid. In de brief van 6 juli 2009 hebben eisers hun bezwaren geuit tegen het voornemen om ten behoeve van de uitbreiding bij het café aan vergunninghouder ontheffing en een bouwvergunning te verlenen. In deze brief hebben eisers vermeld dat sprake is van geluidshinder vanuit het café in de vorm van stemgeluid, contactgeluid en muziekgeluid. Ter onderbouwing van hun beroep hebben eisers meerdere meetrapporten uit 2005, 2006 en 2009 en een rapport uit 2008 inzake een akoestisch onderzoek in verband met de uitbreiding van het café overgelegd. Uit deze rapporten blijkt volgens eisers dat sprake is van onvoldoende isolatie.
4.2. In het kader van de belangenafweging heeft verweerder in zijn besluit van 15 maart 2010 verwezen naar zijn in bezwaar overgelegde verweerschrift van 14 september 2009 waarin is verwezen naar een besluit van 18 juni 2009. In dit besluit, dat is genomen door het College naar aanleiding van de brief van eisers van 22 maart 2009, is onder meer overwogen dat de genoemde incidenten niet de openbare orde verstoren. Volgens het College is van verstoring van de openbare orde eerst sprake indien bijvoorbeeld een hele buurt hinder en last van een horecabedrijf ondervindt. Voorts heeft het College geoordeeld dat voor het café milieubepalingen gelden zoals onder meer geluidseisen, sluitingstijden en terrasbepalingen. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat deze door vergunninghouder redelijk worden nageleefd. Dit blijkt volgens het College ook uit het feit dat door andere omwonenden geen klachten worden ingediend.
4.3. De rechtbank begrijpt uit de in het besluit van 15 maart 2010 gedane verwijzingen dat verweerder met betrekking tot de vraag of de exploitatie van het horecabedrijf leidt tot een ontoelaatbare benadeling van de woon en leefomgeving of een verstoring van de openbare orde, aansluiting heeft gezocht bij de belangenafweging zoals die door het College is verricht in het kader van de afwijzing van het verzoek om intrekking van de exploitatievergunning. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met die verwijzing geen blijk heeft gegeven van een belangenafweging tussen de door eisers aangevoerde belangen in het kader van hun woon en leefomgeving en het belang van vergunninghouder om het horecabedrijf te exploiteren. De rechtbank wijst daarbij allereerst op het feit dat eisers brief van 6 juli 2009 dateert van na het besluit van 18 juni 2009 van het College zodat de in deze brief genoemde belangen van eisers niet in dit besluit zijn meegewogen. Daarnaast blijkt uit het besluit van 15 maart 2010 niet dat verweerder rekening heeft gehouden met de vraag of de situering van het café en de daarbij behorende uitbreiding niet te zeer inbreuk maakt op de te beschermen woon en verblijfskwaliteit van de woning van eisers. De omstandigheid dat andere bewoners geen klachten hebben ingediend en dat vergunninghouder zich redelijk aan de milieuvoorschriften houdt, doet hier niet aan af nu verweerder in zijn belangenafweging een eigen oordeel dient te vormen over de gevolgen die de verlening van de onderhavige exploitatievergunning voor de woon en leefsituatie van eisers en de openbare orde heeft. In dat verband is van belang dat, zoals ter zitting is meegedeeld, enkel de woning van eisers aanpandig is en dat niet is gebleken van andere woningen in de directe nabijheid van het café en de daarbij behorende uitbreiding. Verder laat de omstandigheid dat het in deze lokaliteiten geproduceerde geluid binnen de volgens de milieuwetgeving gestelde normen valt, onverlet dat dit geluid deel uitmaakt van de invloed van de lokaliteiten op de woon en leefsituatie van eisers. Verweerder heeft in de belangenafweging dan ook niet kunnen volstaan met een verwijzing naar de milieuwetgeving en daarmee voorbij kunnen gaan aan de door eisers in bezwaar naar voren gebrachte geluidsaspecten. Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dan ook dat aan het besluit van 15 maart 2010 ter zake van de verleende exploitatievergunning ten behoeve van het café en de uitbreiding daarvan een gebrek kleeft, aangezien dit besluit geen blijk geeft van een behoorlijke belangenafweging en in zoverre een deugdelijke motivering ontbreekt.
5.1. Overeenkomstig de op 1 januari 2010 in werking getreden Wet bestuurlijke lus Awb ziet de rechtbank in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen de onder 3.2, 3.3 en 4.3 geconstateerde gebreken in het besluit van 15 maart 2010 te herstellen. Verweerder dient daartoe een vervangend besluit op bezwaar te nemen. Daarbij kan verweerder het gebrek in de besluitvorming met betrekking tot beide terrassen herstellen door de voor die terrassen in het primaire besluit van 22 juni 2009 verleende exploitatievergunning alsnog af te stemmen op het geldende bestemmingsplan. Ter zake van de overige, wel op grond van dit bestemmingsplan toegestane lokaliteiten kan verweerder het gebrek in de besluitvorming herstellen door de daarbij betrokken belangen zoals vermeld onder 4.3 af te wegen. Vervolgens kan verweerder bezien in hoeverre die afweging aanleiding vormt om de in geding zijnde exploitatievergunning met toepassing van artikel 2.3.1.2, derde lid, van de APV wel of niet geheel of gedeeltelijk te weigeren.
5.2. De rechtbank bepaalt dat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen 14 dagen na verzending van deze tussenuitspraak, kenbaar dient te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen. De termijn waarbinnen verweerder die gebreken kan herstellen, wordt door de rechtbank bepaald op zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak.
5.3. Indien en zodra verweerder gebruik maakt van de geboden gelegenheid om de gebreken te herstellen, zullen eisers in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk hun visie op het vervangende besluit te geven en zal de rechtbank mede op basis daarvan over dat besluit een oordeel geven in de einduitspraak.
5.4. In de einduitspraak zal worden beslist over proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
3. Beslissing
De rechtbank:
heropent het onderzoek;
bepaalt dat verweerder zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen veertien dagen na verzending van deze tussenuitspraak, kenbaar maakt of gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid de gebreken te herstellen;
stelt verweerder, indien hij gebruik maakt van deze mogelijkheid, in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de door de rechtbank geconstateerde gebreken te herstellen, dit met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gedaan door mrs. M.C.M. Hamer (voorzitter), P.J. Voncken en Th.M. Schelfhout, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Sluymer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2010.
w.g. mr. J.C. Sluymer,
griffier w.g. mr. M.C.M. Hamer,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 13 december 2010.
Tegen deze tussenuitspraak staat geen rechtsmiddel open.