ECLI:NL:RBROE:2010:BO9116

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 1364 en 09 / 1367
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Projectbesluit en bouwvergunning voor de oprichting van een gezondheidscentrum in Venlo, met beroep van fitnesscentra

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 24 december 2010 uitspraak gedaan over een projectbesluit en bouwvergunning voor de oprichting van een gezondheidscentrum in Venlo. Twee exploitanten van fitnesscentra hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo, dat op 17 augustus 2009 was genomen. De rechtbank heeft de indieners van het beroep als belanghebbenden aangemerkt en hun beroepen ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de beroepsgronden met betrekking tot de ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden slagen, met uitzondering van de grond die betrekking heeft op de parkeernorm. De rechtbank oordeelde dat de verweerder de parkeernorm afhankelijk had gesteld van een privaatrechtelijke overeenkomst, wat niet voldoende waarborgde dat in de toekomst aan de parkeernorm voldaan zou kunnen worden. Dit leidde tot een gebrek in de ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank heeft verweerder in een tussenuitspraak de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen. Verweerder heeft dit gedaan door een erfdienstbaarheid op te nemen in de ruimtelijke onderbouwing, waardoor het gebruik van parkeerplaatsen op een aangrenzend perceel werd gewaarborgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gebrek in de ruimtelijke onderbouwing en het projectbesluit uiteindelijk was hersteld, waardoor de bouwvergunning op een juiste grondslag berustte. In de einduitspraak heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummers: AWB 09 / 1364 en 09/1367
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam eiseres 1] te Venlo, eiseres 1,
gemachtigde mr. M.J.A.M. Muijres,
en
[naam eiseres 2] te Hoofddorp, eiseres 2,
Gemachtigde mr. B.M. Sadza,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2009 heeft verweerder een projectbesluit genomen en met gebruikmaking van dit projectbesluit aan [naam vergunninghouders], hierna te noemen vergunninghouders, vergunning verleend tot het oprichten van een gezondheidscentrum op het perceel [naam perceel 1]. Tegen het besluit van 17 augustus 2009 hebben eisers bij deze rechtbank beroep ingesteld.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26 lid 1 van de Awb zijn vergunninghouders in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij hebben daarvan gebruik gemaakt.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank op 22 maart 2010. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek heropend en op 11 juni 2010 een tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb gedaan.
Op 20 juli 2010 heeft verweerder een besluit genomen tot aanvulling van het projectbesluit en de daarvan deel uitmakende ruimtelijke onderbouwing, waarmee naar zijn mening het door de rechtbank in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld.
Eiseres 1 en vergunninghouders hebben schriftelijk te kennen gegeven dat de aanvulling van verweerder geen aanleiding geeft tot opmerkingen. Op verzoek van eiseres 2 heeft verweerder nog de akte van erfdienstbaarheid ingezonden.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid onder c van de Awb heeft de rechtbank een nadere zitting achterwege gelaten en op 20 september 2010 het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Voor de relevante feiten verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van 11 juni 2010 in deze procedure. In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank onder 2.9 en 2.10 geoordeeld dat beide eisers ontvankelijk zijn in hun beroepen. Vervolgens heeft de rechtbank onder 2.14 een aantal beroepsgronden besproken die naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen slagen. Zij volstaat nu met verwijzing naar en handhaving van dit oordeel.
2.2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank onder overweging 2.15 geconstateerd dat ten aanzien van de parkeernorm, die geldt voor het terrein van het project, door verweerder is gesteld dat, wanneer parkeerruimte op eigen terrein ontoereikend mocht zijn, gebruik kan worden gemaakt van het parkeerterrein van het naastgelegen bedrijf, dat eigendom is van vergunninghouders. Op deze wijze, zo heeft de rechtbank geoordeeld, wordt het voldoen aan een publiekrechtelijke norm afhankelijk gesteld van een privaatrechtelijke overeenkomst, zonder dat verzekerd is dat, mocht in de toekomst het naastgelegen terrein in andere handen overgaan, ook door de opvolgend eigenaar een overeenkomst zal worden gesloten om parkeergelegenheid ter beschikking te stellen. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder in de ruimtelijke onderbouwing had moeten waarborgen, bijvoorbeeld door het in dit kader opnemen van een kettingbeding, dat ook in de toekomst kan worden voldaan aan de voor het project geldende parkeernorm. Nu dit niet is gebeurd, zo heeft de rechtbank geoordeeld, kleeft een gebrek aan de ruimtelijke onderbouwing van het project en moet deze worden aangemerkt als onvoldoende. Geoordeeld werd dat verweerder dan ook niet bevoegd was het projectbesluit te nemen.
2.3. Zoals de rechtbank in haar tussenuitspraak van 11 juni 2010 onder 2.16 heeft aangegeven, is verweerder in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen of te laten herstellen. Bij brief van 20 juli 2010 heeft verweerder het projectbesluit en de daarvan deel uitmakende ruimtelijke onderbouwing aangevuld met het volgende: “Aanvragers dienen zorg te (doen) dragen voor de vestiging van een erfdienstbaarheid ten gunste van de eigenaar van het perceel [naam perceel 1], [naam sectie A] [naam eigenaar 1] en ten laste van eigenaar van het perceel [naam perceel 2], [naam sectie B] [naam eigenaar 2], inhoudende dat het [naam eigenaar 1] is toegestaan gebruik te maken op het perceel [naam eigenaar 2] aanwezige parkeerplaatsen (tot een maximum van 47) ingeval de parkeerplaatsen op perceel [naam eigenaar 1] onvoldoende blijken om te voorzien in de parkeerbehoefte op dat perceel.”
Daarnaast is de akte van dienstbaarheid in het geding gebracht, zoals verzocht door de gemachtigde van eiseres 2.
2.4. Onder toepassing van artikel 6:19, eerste lid van de Awb acht de rechtbank de beroepen mede te zijn gericht tegen het aanvullende besluit van verweerder van 20 juli 2010. Zij zal dit aanvullende besluit dan ook betrekken bij de beoordeling van het bestreden besluit van 17 augustus 2009. Naar haar oordeel heeft verweerder met dit aanvullende besluit het in 2.15 van de tussenuitspraak aangegeven gebrek in de ruimtelijke onderbouwing en in de bevoegdheid tot het nemen van het projectbesluit op voldoende wijze hersteld en de rechtbank concludeert dat verweerder uiteindelijk, met inachtneming van deze correctie in redelijkheid tot het onderhavige projectbesluit is kunnen komen.
Dit heeft tot gevolg dat uiteindelijk ook de bouwvergunning op een juiste grondslag berust. Als gevolg van het aanvullende besluit van 20 juli 2010 zijn het projectbesluit en de bouwvergunning daarom alsnog rechtmatig te beschouwen.
2.5. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit van 17 augustus 2009 ten aanzien van het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De beroepen zullen dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd. Nu verweerder door het overleggen van een aanvulling op het projectbesluit en de daarvan deel uitmakende ruimtelijke onderbouwing naar het oordeel van de rechtbank het geconstateerde gebrek heeft hersteld, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen deel van het besluit, ingevolge het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Awb, geheel in stand blijven.
2.6. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van de beroepen, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpk). Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden ieder van eisende partijen 2 punten (indienen beroepschrift en het verschijnen ter zitting) toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen ten aanzien van het door de rechtbank in de tussenuitspraak van
11 juni 2010 onder overweging 2.15 geconstateerde gebrek gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 17 augustus 2009 in zoverre;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit, met inachtneming van de aanvulling in verweerders nadere besluit van 20 juli 2010, geheel in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedures bij de rechtbank, aan de zijde van ieder van beide eisers begroot op € 874,00 (wegens kosten van rechtsbijstand), te betalen aan ieder van eisers;
bepaalt dat verweerder aan ieder van eisers het door of namens dezen betaalde griffierecht ten bedrage telkens € 297,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. A.W.P. Letschert (voorzitter), P.J. Voncken en E.J. Govaers, in tegenwoordigheid van mr. W.A.M. Bocken als griffier en in het openbaar uitgesproken
op 24 december 2010.
w.g. mr. W.A.M. Bocken,
griffier w.g. mr. A.W.P. Letschert,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 24 december 2010.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.