RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/800104-10
Parketnummer : 04/850009-08 (tul)
Datum uitspraak: 17 december 2010
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in [adres]
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 december 2010.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 10 november 2007 in de gemeente Weert opzettelijk brand heeft gesticht in althans nabij een bedrijfspand, te weten [slachtoffer 1], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een met een
brandbare substantie gevulde fles, waarin althans waaraan een doekje was aangebracht (een zogenaamde molotovcocktail), nadat hij, verdachte, dat flesje met doekje in brand had gestoken, in elk geval vlam had doen vatten, tegen dat pand althans tegen zich in de directe nabijheid van dat pand bevindende ba(a)l(en) papier althans plastic heeft gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat bedrijfspand geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en/althans zich in en/of in de nabijheid van dat pand bevindende goederen en/althans voor (een) in de nabijheid van dat pand gelegen ander(e) pand(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was; (artikel 157 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 29 oktober 2007 in de gemeente Weert opzettelijk brand heeft gesticht in een loods (van een bedrijf genaamd [slachtoffer 2]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een aanmaakblokje in brand gestoken, in elk
geval vlam heeft doen vatten, en vervolgens dat brandend aanmaakblokje door een raam van die loods naar binnen heeft gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een aanmaakblokje, althans met (een)
brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die loods geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die loods en zich in en/of in de nabijheid van die loods bevindende goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;(artikel 157 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2008 tot en met 01 maart 2009 te Vlodrop, in elk geval in de gemeente Roerdalen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen speelgoed en/althans een
heggenschaar, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;(artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 16 januari 2008 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit/vanaf een pand gelegen aan [adres]
te Weert heeft weggenomen drie sleutels en/of een vatensleutel en/of een waterpomptang en/of (ongeveer) 30 meter lood, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben
gebracht door middel van braak en/of verbreking; (artikel 311 van het wetboek van Strafrecht)
5.
hij op of omstreeks 16 januari 2008 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit/ vanaf een pand gelegen aan de [adres] te Weert weg te nemen een bliksemafleider, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader en zich daarbij de toegang tot dat pand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, op het dak is geklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake het vorenstaande onder 5 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 16 januari 2008 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een bliksemafleider, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.(artikel 350 van het wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 3 december 2010 gevorderd dat
de onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit, nu verdachte van mening is dat dit feit is gepleegd vóór het in de tenlastelegging vermelde periode.
Met betrekking tot de overige feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
(Samenvatting van de) bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 december 2010;
- de aangifte namens [slachtoffer 1] te Weert en de nadere verklaringen
van aangever;
- het proces-verbaal bevindingen van de politie;
- het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] met betrekking tot de in de directe
omgeving van de brand liggende percelen
Ten aanzien van feit 2
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 december 2010;
- de aangifte namens [slachtoffer 2] te Weert met bijlagen;
Ten aanzien van feit 4 en 5 primair
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 december 2010;
- de aangifte namens [slachtoffer 4] te Weert.
Ten aanzien van feit 3
Verdachte en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor dit feit dient te worden vrijgesproken aangezien de ten laste gelegde diefstal niet heeft plaatsgevonden in de in de tenlastelegging vermelde periode doch in het voorjaar van 2008.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
- Van de diefstal van speelgoed en een heggenschaar vanuit een bij zijn woning behorend schuurtje gelegen aan de [adres] te Vlodrop is aangifte gedaan door [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat de diefstal heeft plaatsgevonden in de periode van 1 november 2008 tot en met 1 maart 2009. Aangever heeft onder meer verklaard dat hij eind 2008 begin 2009 met een verhuizing bezig was en dat in die periode in de praktijkruimte nog een behandelbank en een trek/fitnessapparaat stond.
- Mevrouw [naam], de (ex)-echtgenote van verdachte, heeft tegenover de politie onder meer verklaard dat verdachte uit een schuurtje bij een woning te Vlodrop speelgoed en een heggenschaar heeft gestolen. Die diefstal heeft plaatsgevonden eind 2008 of begin 2009 toen zij een half jaar Vlodrop woonden. Zij heeft nog gehoord dat verdachte in de woning aanwezige fitnessapparatuur zag staan. Die wilde hij graag meenemen doch hij kon er niet bij.
- Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij uit een schuurtje behorend bij een woning te Vlodrop speelgoed en een heggenschaar zonder toestemming van de rechthebbende heeft weggenomen. Voorts heeft hij verklaard dat hij en zijn gezin in maart/april 2008 de woning in Vlodrop hebben gekregen.
- Tegenover de politie heeft verdachte verklaard dat hij in Vlodrop uit een schuurtje behorend bij een pand speelgoed en een heggenschaar heeft weggenomen en dat hij heeft gezien dat in dat pand fitnessapparatuur stond.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de verklaringen van verdachte ter terechtzitting tegenover de politie en aangever, de verklaring van verdachtes (ex) echtgenote en de aangifte, in onderling verband en samenhang bezien, de diefstal eind 2008, begin 2009 heeft plaatsgevonden.
1.
hij op 10 november 2007 in de gemeente Weert opzettelijk brand heeft gesticht in een bedrijfspand, te weten [slachtoffer 1], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een met een brandbare substantie gevulde fles, waarin althans waaraan een doekje was aangebracht (een zogenaamde molotovcocktail), nadat hij, verdachte, dat flesje
met doekje in brand had gestoken tegen zich in de directe nabijheid van dat pand bevindende balen papier heeft gegooid ten gevolge waarvan dat bedrijfspand geheel of ten dele is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en zich in en in de nabijheid van dat pand bevindende goederen en voor een in de nabijheid van dat pand gelegen ander pand te duchten was;
2.
hij op 29 oktober 2007 in de gemeente Weert opzettelijk brand heeft gesticht in een loods (van een bedrijf genaamd [slachtoffer 2]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een aanmaakblokje in brand gestoken en vervolgens dat brandend aanmaakblokje door een raam van die loods naar binnen gegooid, ten gevolge waarvan die loods geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die loods en zich in en in de nabijheid van die loods bevindende goederen, te duchten was;
3.
hij in de periode van 01 november 2008 tot en met 01 maart 2009 te Vlodrop met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen speelgoed en een heggenschaar toebehorende aan [slachtoffer 3].
4.
hij op 16 januari 2008 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in en vanaf een pand gelegen aan de [adres] te Weert heeft weggenomen drie sleutels en een vatensleutel en een waterpomptang en ongeveer 30 meter lood toebehorende aan [slachtoffer 4], waarbij verdachte het weg te nemen goed (lood) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
5.
hij op 16 januari 2008 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een pand gelegen aan de [adres] te Weert weg te nemen een bliksemafleider toebehorende aan [slachtoffer 4] en daarbij het weg te nemen goed onder hun bereik te brengen door middel van braak, op het dak is geklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
De bewezen verklaarde feiten zij strafbare feiten
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
ten aanzien van feit 3:
diefstal
ten aanzien van feit 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
ten aanzien van feit 5 primair:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
De misdrijven sub 1 en 2 zijn strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf sub 3 is strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf sub 4 is strafbaar gesteld bij de artikelen 311 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf sub 5 is strafbaar gesteld bij artikel de artikelen 311 juncto 310 junto 45 van het Wetboek van Strafrecht.
9.De strafbaarheid van verdachte
Door de psycholoog drs. R.E.G. Bini is omtrent de geestvermogens van verdachte op
28 september 2010 rapportage uitgebracht.
In het goed onderbouwde rapport komt de deskundige tot de conclusie dat verdachte een man is die op zwakbegaafd intelligentieniveau functioneert en die op het sociaal vlak kampt met gevoelens van onzekerheid en minderwaardigheid. Hij is onvoldoende in staat zijn agressieve emoties adequaat te verwerken. Door zijn in sociaal opzicht kwetsbaar is.
Door zijn beperkte cognitieve capaciteiten staat hij onvoldoende stil bij het effect van zijn gedrag op anderen. Daarnaast was het verdovende middelen gebruik van verdachte indertijd dusdanig dat dit zijn agressieregulatie verder heeft verzwakt.
Het onderzoek geeft de deskundige aanleiding om bij verdachte een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens te veronderstellen. Dit beeld was ten tijde van de brandstichtingen aanwezig en de stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde de gedragkeuzes van verdachte zodanig dat de ten laste gelegde brandstichtingen daar deels uit verklaard kunnen worden.
Geadviseerd wordt verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over en maakt die tot de hare.
De deskundige komt niet tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10.De straffen en maatregelen
10.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 3 december 2010 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van de twee brandstichtingen de twee diefstallen en de poging tot diefstal zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en toezicht van de reclassering
10.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte kort zou dienen te zijn, recht doet aan de feiten en de persoon van verdachte. Daarnaast is een voorwaardelijke straf waaraan als bijzondere voorwaarde GGZ contact zou zijn verbonden in het belang van verdachte.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
Ten laste van verdachte zijn bewezen een vijftal feiten waaronder twee brandstichtingen die zijn uitgegroeid tot twee enorme branden met veel schade. De materiële schade liep in de miljoenen en de heer [naam], een van de vertegenwoordigers van de benadeelde [slachtoffer 1] heeft tijdens de terechtzitting - gebruik makend van het spreekrecht en ter toelichting van de vordering benadeelde partij - aangegeven dat hij 2 jaar na dato nog steeds dagelijks met de gevolgen van de brandstichting bezig is. Niet alleen hoe een en ander financieel moet worden afgewerkt, maar ook waarom verdachte juist bij zijn bedrijf heeft moeten brandstichten.
Verdachte heeft tijdens de terechtzitting verklaard dat hij na het brandstichten bij [slachtoffer 2] is blijven kijken om te zien hoe die brand zich verder ontwikkelde. Enkele weken daarna heeft verdachte brand gesticht bij [naam] voornoemd door een molotovcocktail tegen aldaar aanwezig papier te gooien. De rechtbank neemt verdachte met name de brandstichting bij [slachtoffer 1] zeer kwalijk omdat hij bij de brandstichting bij [slachtoffer 2] heeft gezien welke de gevolgen van een brandstichting kunnen zijn en toch besloten heeft om bij [naam] brand te stichten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting verder is gebleken dat de branden mede dankzij kordaat ingrijpen van de brandweer niet zijn overgeslagen naar in de buurt liggende percelen.
Uit de documentatie van verdachte blijkt dat verdachte ook in 2008 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Roermond is veroordeeld terzake van onder meer een brandstichting, welke plaatsvond in tijd na de onderhavige brandstichtingen. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte indertijd geen openheid van zaken heeft gegeven.
Bij de bepaling van de strafsoort en hoogte heeft rechtbank tevens rekening gehouden met het advies van psycholoog drs. R.E.G. Bini, namelijk om verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Tevens heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die zijn weergegeven in de over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten d.d. 30 juni 2010 en 28 september 2010 en zoals die verder tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Met betrekking tot de op te leggen straf overweegt de rechtbank dat met name de bewezen verklaarde brandstichtingen delicten zijn met grote gevolgen voor derden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze enkel worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank ook betrokken de adviezen van de psycholoog en de reclassering met betrekking tot het voorkomen van nieuwe strafbare feiten en de benodigde behandeling van verdachte.
Teneinde verdachte te helpen zich verder persoonlijk te ontwikkelen en om zodoende recidive te voorkomen, zal de rechtbank ter uitvoering van die adviezen van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf een deel voorwaardelijk opleggen en aan dat voorwaardelijk gedeelte zal de rechtbank als bijzonder voorwaarde verbinden dat verdachte zich zal houden aan aanwijzingen van de reclassering, zoals nader in het dictum omschreven.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten onvoldoende in de eis van de officier van justitie tot uitdrukking komen. De rechtbank zal dan ook een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
10.4.De vorderingen van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit materiële schade.
[slachtoffer 1] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 2.085.185,00 gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit (artikel 157 Wetboek van Strafrecht) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank dat de gevorderde schade volgens de vertegenwoordiger van de benadeelde partij een door hen geschat bedrag is. Op de terechtzitting heeft die vertegenwoordiger aangegeven dat de benadeelde partij op het moment van de brand niet meer verzekerd was, dat daarom de schade niet door een schade-expert is vastgesteld en dat nog geen rekening is gehouden met de gevolgschade.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier, onder meer uit de in het dossier aanwezige foto’s van het verbrande pand, blijkt dat er een enorme schade is geleden. Uit het bij de vordering van de benadeelde partij gevoegd overzicht van de schade en uit de foto’s blijkt dat er in ieder geval een substantieel bedrag nodig zal zijn om de schade te herstellen.
Alleen al de herbouw van de hallen zal enkele honderdduizenden euro’s bedragen, daarbij komt ook nog de vervanging van het verwoeste machinepark. Omdat de rechtbank geen precies bedrag van de schade kan vaststellen, zal zij in alle redelijk- en billijkheid de schadevordering toewijzen tot een bedrag van € 500.000,00.
Aangezien de vordering voor het overig gevorderde naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zal de benadeelde partij voor dat deel niet ontvankelijk in haar vordering dienen te worden verklaard en zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 500.000,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 6 maanden, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 1] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 2 ten laste gelegde feit materiële schade.
[slachtoffer 2] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 250.000,00 en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 2 ten laste gelegde feit (artikel 157 Wetboek van Strafrecht) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering, die door verdachte onvoldoende is weersproken, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 250.000,00.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 250.000,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 6 maanden, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 2], (adres), Weert voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht: 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 45, 57, 63, 157, 310, 311
12.De vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank is van oordeel dat nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit 3 omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van een aan de verdachte bij een vroegere veroordeling opgelegde voorwaardelijke straf beslist dient te worden zoals hierna is vermeld.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4, en 5 primair ten laste gelegde feiten zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de tijd van achtenveertig maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf één maand niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de verdachte zich gedurende maximaal de periode van de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de GGZ Groep Noord- en Midden-Limburg, Justitiële Verslavingszorg Limburg,-ook als dat inhoudt een behandeling bij/binnen de verslavingszorg GGZNML dan wel enige andere door genoemde GGZ Groep aan te wijzen instelling gedurende maximaal de periode van de proeftijd, waarbij
verdachte zich heeft te houden aan de aanwijzingen van de behandelaars- zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, met opdracht aan die instelling aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere
voorwaarde;
- dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal ophouden op het
bedrijventerrein gelegen aan [naam] in de gemeente Weert;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen:
De benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
Wijst de vordering van genoemde benadeelde partij gedeeltelijk toe en wel tot een bedrag van € 500.000,00;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1], gevestigd aan [adres] Weert, te betalen een bedrag van € 500.000,00;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 500.000,00 subsidiair 6 maanden hechtenis ten behoeve van het slachtoffer van feit 1 (artikel 157 Strafrecht) genaamd [slachtoffer 1], gevestigd aan[adres] Weert, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500.000,00 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde
benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer
komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
verklaart benadeelde partij [slachtoffer 1], gevestigd aan[adres] Weert voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
Wijst de vordering van genoemde benadeelde partij, groot € 250.000,00 toe;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 2]
gevestigd aan [adres], Weert, te betalen een bedrag van € 250,000,00.
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 250.000,00 subsidiair 6 maanden hechtenis ten behoeve van het slachtoffer van feit 2 (artikel 157 Strafrecht) genaamd [slachtoffer 2] gevestigd aan [adres], Weert, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250.000,00 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde
benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer
komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer te Roermond d.d. 9 september 2008 in de zaak met parketnummer 850009-08 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf, te
weten een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Vonnis gewezen door mrs. L.P. Bosma, M.J.A.G. van Baal en W.A.H.J. Poppeliers,
rechters, van wie mr. L.P. Bosma voorzitter, in tegenwoordigheid van
J.A.H. Bicker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank
op 17 december 2010.