RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer: 04/660006-09
Datum uitspraak: 10 december 2010
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
geboren te [plaats],
wonende te [adres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 26 november 2010.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 15 januari 2009 te Ysselsteyn, gemeente Venray, althans in
Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, de Puttenweg
(komende uit de richting Kessel en gaande in de richting van Ysselsteyn), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs -(een) voor hem, verdachte, over die Puttenweg rijdend motorrijtuig
(personenauto) links, via de weghelft welke was bestemd voor het hem, verdachte tegemoetkomende verkeer, in te halen, op het moment dat de bestuurder van een motor, hem, verdachte, over die linkerweghelft tegemoetrijdend zo dicht genaderd was dat een botsing of aanrijding tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die
motor(rijder) is ontstaan, door welk verkeersongeval [slachtoffer], zijnde die motorrijder, zwaar lichamelijk letsel (open bekken fractuur en/of meerdere breuken aan
scheenbeen/knie/onderarm/kuitbeen en/of gebroken voortanden en/of hersenschudding) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art. 6 Wegenverkeerswet 1994
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 15 januari 2009 te Ysselsteyn, gemeente Venray, als bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende op de weg, de Puttenweg (komende uit de richting Kessel en gaande in de richting van Ysselsteyn), en toen aldaar
- terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs - (een) voor hem, verdachte, over die Puttenweg rijdend motorrijtuig (personenauto) links, via de weghelft welke was bestemd voor het hem, verdachte tegemoetkomende verkeer, heeft ingehaald, op het moment dat de bestuurder van een motor (kenteken [kenteken]), hem, verdachte, over die linkerweghelft tegemoetrijdend zo dicht genaderd was dat een botsing of aanrijding tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die motor(rijder) is ontstaan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
art. 5 Wegenverkeerswet 1994
hij op of omstreeks 15 januari 2009 te Ysselsteyn, gemeente Venray, althans in
Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Puttenweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan [slachtoffer] en/of de motor van deze [slachtoffer] (kenteken [kenteken]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem verdachte, letsel en/of schade was toegebracht;
art. 7 Wegenverkeerswet 1994
hij op of omstreeks 15 januari 2009 te Ysselsteyn, gemeente Venray, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken]) heeft gereden op de weg, de Puttenweg, zonder dat aan hem, verdachte, door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van
motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art. 107 Wegenverkeerswet 1994
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 26 november 2010 gevorderd dat het onder 1 primair en onder 2 en 3 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gehandeld door zich er niet voldoende van te vergewissen dat er geen tegenligger was op het moment dat hij zijn inhaalmanoeuvre wilde gaan uitvoeren. Daarnaast reed verdachte zonder rijbewijs. Er is daarmee sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Het rijden zonder rijbewijs door verdachte en het niet waarnemen van de tegenligger is onvoldoende om van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te kunnen spreken. Het feit dat verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs zegt niets over zijn bekwaamheid om auto te rijden. In het verleden heeft verdachte wel rijexamen gedaan en zijn rijbewijs gehaald. Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 en 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.2.Bewijsmiddelen en (vrijspraak)overwegingen van de rechtbank
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat niet in zijn algemeenheid te zeggen is of één enkele verkeersovertreding voldoende is om tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 te komen. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan. Er kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 15 januari 2009 heeft gereden als bestuurder van een personenauto van het merk Peugeot met het kenteken [kenteken] te Ysselsteyn over de Puttenweg, komende uit de richting van Kessel en gaande in de richting van Ysselsteyn. Hij heeft daar een voor hem rijdende auto ingehaald door over de weghelft die bestemd is voor het tegemoetkomende verkeer te rijden. Hij is daarbij in botsing gekomen met een hem tegemoet rijdende motorfiets. Hij heeft vervolgens de plaats van het ongeval verlaten terwijl hij had gezien dat het een grote chaos was op de weg, er lagen overal onderdelen op het wegdek. Verdachte was niet in het bezit van een geldig rijbewijs ten tijde van het ongeval.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij alvorens de auto voor hem in te halen, tot twee keer toe een beetje naar links heeft gestuurd om te kijken of de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer vrij was. De Puttenweg betreft een rechte weg. In de verte heeft verdachte een vrachtauto waargenomen. Naar zeggen van verdachte straalde deze vrachtauto heel veel licht uit. De hele voorkant was verlicht met verstralers. Verdachte heeft op die momenten geen andere tegenliggers dan deze vrachtauto waargenomen, waarna hij de inhaalmanoeuvre is gaan uitvoeren. Toen hij naast de auto reed die hij aan het inhalen was zag hij plotseling een lichtflits en daarna voelde hij een klap.
In de VerkeersOngevalsAnalyse staat dat de ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen 80km/u bedraagt. Aan de hand van de aangetroffen rem-/blokkeersporen van de Peugeot-personenauto is een snelheidsberekening gemaakt. De uitkomst van deze berekening is dat de bestuurder van de Peugeot heeft gereden met een snelheid van ongeveer 83 km/u.
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte is gaan inhalen op een moment waarop een tegenligger op korte afstand naderde. Echter, uit de enkele omstandigheid dat verdachte in de hiervoor opgesomde omstandigheden de hem tegemoetkomende motor van [slachtoffer] niet heeft gezien, volgt niet zonder meer dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Het ongeval heeft plaatsgevonden op een lange rechte weg in het buitengebied, waar een maximumsnelheid van 80 km/u gold en waar blijkens de foto’s in het dossier geen straatverlichting aanwezig was. Het ongeval vond plaats op 15 januari 2009 omstreeks 18.30 uur, een tijdstip waarop het al donker is, gezien de tijd van het jaar. Gelet op deze omstandigheden en gelet op verdachtes verklaring dat de hem tegemoetkomende vrachtauto heel veel licht uitstraalde, is het heel wel mogelijk dat hierin de verlichting van de motorfiets van [slachtoffer] vanuit het gezichtspunt van verdachte ‘verloren is gegaan’ en verdachte daarom [slachtoffer] niet heeft waargenomen, ondanks tot tweemaal toe kijken.
De officier van justitie heeft betoogd dat een andere fout van verdachte gelegen is in het feit dat hij zonder rijbewijs heeft gereden. Verdachte heeft zelf ter terechtzitting verklaard dat hij in het verleden wel een rijbewijs heeft gehad en dat hij wel bekwaam was in autorijden.
Het niet hebben van een rijbewijs hoeft, naar het oordeel van de rechtbank, op zichzelf niets te zeggen over iemands bekwaamheid om auto te rijden. Verdachte reed over een rechte weg. Na twee keer te hebben gekeken of de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer vrij was, en dit naar zijn waarneming het geval was, heeft hij de voor hem rijdende auto ingehaald. Dit getuigt op zichzelf niet van onverantwoord verkeersgedrag en in deze situatie zou het in de ogen van de rechtbank geen verschil hebben gemaakt als verdachte wel een rijbewijs zou hebben gehad. Om deze reden zal de rechtbank het niet in het bezit zijn van een rijbewijs niet meewegen bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De conclusie is dat het enige verwijt dat aan verdachte kan worden gemaakt ten aanzien van het ontstaan van het ongeval is dat hij [slachtoffer] niet heeft waargenomen en zijn voorganger daarop is gaan inhalen. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van schuld in vorenbedoelde zin en zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank echter wel wettig en overtuigend bewezen dat door verdachtes handelwijze gevaar op de weg is veroorzaakt en het verkeer is gehinderd, waarmee verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 2 en 3
In overeenstemming met hetgeen door de officier van justitie is betoogd is de rechtbank van oordeel dat feit 2 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de onderstaande bewijsmiddelen.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- de verklaring van getuige [getuige 1] ;
- de verklaring van getuige [getuige 2];
- de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer];
- de geneeskundige verklaring opgemaakt door drs. L.M.S.J. Poelhekke.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- ‘list bevragen CRB beginscherm’.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 januari 2009 te Ysselsteyn, als bestuurder van een voertuig, personenauto, kenteken [kenteken], daarmede rijdende op de weg, de Puttenweg komende uit de richting Kessel en gaande in de richting van Ysselsteyn, en toen aldaar - terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs – een voor hem, verdachte, over die Puttenweg rijdend motorrijtuig, personenauto, links, via de weghelft welke was bestemd voor het hem, verdachte tegemoetkomende verkeer, heeft ingehaald, op het moment dat de bestuurder van een motor, kenteken [kenteken], hem, verdachte, over die linkerweghelft tegemoetrijdend zo dicht genaderd was dat een botsing tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die motorrijder is ontstaan, door welke gedragingen van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt en het verkeer op de weg werd gehinderd;
hij op 15 januari 2009 te Ysselsteyn, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een
verkeersongeval op de Puttenweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan [slachtoffer] en/of de motor van deze [slachtoffer], kenteken [kenteken], letsel en/of schade was toegebracht;
hij op 15 januari 2009 te Ysselsteyn, als bestuurder van een motorrijtuig personenauto, kenteken [kenteken] heeft gereden op de weg, de Puttenweg, zonder dat aan hem, verdachte, door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf
en de navolgende strafbare overtredingen:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
T.a.v. feit 2:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
T.a.v. feit 3:
Overtreding van artikel 107 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994.
De overtredingen onder 1 subsidiair en 3 zijn strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het misdrijf onder 2 is strafbaar gesteld bij artikel 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
9.De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van verdachte is onder 1 subsidiair bewezen verklaard overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. In beginsel is verdachte hiervoor strafbaar. Door de verdediging is betoogd dat verdachte [slachtoffer] over het hoofd heeft gezien maar dat verkeersdeelnemers nu eenmaal bepaalde zaken (de rechtbank begrijpt: en mensen) over het hoofd zien, zelfs als ze opletten. De rechtbank begrijpt dit betoog van de verdediging aldus dat een beroep is gedaan op de strafuitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld.
Uit de onder punt 7.2. weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verdachte tweemaal naar links heeft gestuurd om te kijken of er ruimte was om de vóór hem rijdende auto in te halen. Hij heeft daarbij in de verte een vrachtauto waargenomen, maar deze bevond zich op dusdanige afstand dat verdachte de inschatting maakte dat hij kon inhalen zonder daarbij gevaar te scheppen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door deze handelwijze de voorzorgsmaatregelen heeft genomen die van een correct verkeersdeelnemer mogen worden verlangd. Hij had niet meer hoeven en kunnen doen om het ontstane verkeersongeval te voorkomen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. De verdachte is daarom niet als strafbare dader aan te merken en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 1 subsidiair.
10.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 26 november 2010 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 9 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 3 jaren. Hierbij heeft de officier van justitie ten aanzien van feit 2 overwogen dat sprake is van de ergst mogelijke vorm van het verlaten van de plaats van een ongeval nu verdachte het slachtoffer voor dood heeft achtergelaten. Daarom is een straf conform het wettelijk strafmaximum van 3 maanden op zijn plaats. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van strafsectoren (LOVS). Er is geen oriëntatiepunt ter zake van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 wanneer wordt gereden zonder rijbewijs. De officier van justitie is echter van mening dat aansluiting gezocht kan worden bij het oriëntatiepunt van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 wanneer is gereden onder invloed van alcohol. Met betrekking tot de op te leggen straf ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte tot een onvoorwaardelijke hechtenis voor de tijd van 2 weken zal worden veroordeeld.
10.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat de eis geen recht doet aan de feiten en de persoon van verdachte. Ten aanzien van feit 2 is het disproportioneel om het wettelijk strafmaximum te eisen. Verdachte heeft [slachtoffer] niet hulpeloos achtergelaten nu er genoeg andere mensen waren die zich om hem bekommerden. Het rijden zonder rijbewijs is niet gelijk te stellen met rijden onder invloed, in het bijzonder niet nu verdachte wel bekwaam was in autorijden. Met betrekking tot de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 jaren heeft de raadsman kort gezegd bepleit dat deze niet opgelegd dient te worden. Subsidiair heeft hij gepleit voor een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
De verdachte kan in deze zaak ook als slachtoffer worden aangemerkt nu het ongeval een enorme impact op hem heeft gehad. Verdachte wil een nieuw leven beginnen en een gevangenisstraf leidt tot verval omdat hij dan weer met zijn oude vrienden in contact zal komen. Verdachte is bereid een werkstraf uit te voeren.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
Hoewel verdachte het veroorzaken van het ongeval gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, niet is aan te rekenen, acht de rechtbank het zeer kwalijk dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, wetende dat hij zojuist in botsing was gekomen met een motorfiets. Verdachte heeft verklaard dat hij vanuit paniek heeft gehandeld en daarom is weggegaan. Verdachte heeft echter ook direct nadat hij weg is gelopen bij het ongeval de politie gebeld en een valse melding gegaan, inhoudende dat zijn auto kort daarvoor was gestolen bij een tankstation. Toen verdachte gebeld werd door de instantie die toezicht hield op het verloop van zijn elektronische detentie met de vraag waarom hij niet op het afgesproken tijdstip thuis was heeft verdachte verklaard dat hij panne had met zijn auto. De rechtbank is van oordeel dat deze reacties van verdachte zeer kort na het ongeval eerder duiden op rationeel handelen dan paniek. Verdachte leek zich bewust te zijn van de consequenties die dit ongeval voor hem hadden en heeft vanuit zijn eigen belang gehandeld en zich niet om het slachtoffer bekommerd. De aangereden motorrijder heeft zeer ernstige verwondingen opgelopen en er mag van geluk gesproken worden dat hij dit ongeval heeft overleefd en al zoveel hersteld was dat hij de terechtzitting heeft kunnen bijwonen. Dit is een zeer ernstig feit. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte geen vrijheidsbenemende straf dient te worden opgelegd ter zake van dit feit. Hetzelfde geldt ten aanzien van het rijden zonder rijbewijs. Hierbij houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop tussen de feiten en de terechtzitting, te weten bijna twee jaren en de omstandigheid dat verdachte de indruk wekt oprecht te lijden onder het gegeven dat door het ongeval een ander zo ernstig gewond is geraakt. Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank de officier van justitie wel volgen in het omrekenen van de geëiste gevangenisstraf en hechtenis naar werkstraffen.
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte wel een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid dient te worden opgelegd. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie aldus begrepen dat hij de ontzegging van de rijbevoegdheid heeft gekoppeld aan feit 1. De rechtbank zal verdachte echter geen straf opleggen ter zake van feit 1 subsidiair. De rechtbank zal daarom de ontzegging van de rijbevoegdheid koppelen aan het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gelet op respectievelijk de vrijspraak en het ontslag van alle rechtsvervolging ter zake van feit 1 primair respectievelijk subsidiair, zal de rechtbank een fors lagere ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 22c, 22d, 62 en 63
Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 7, 107, 176, 177 en 179
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart verdachte ter zake van feit 1 subsidiair niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
verklaart verdachte ter zake van de feiten 2 en 3 strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 180 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid;
beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast;
verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 maanden;
veroordeelt verdachte ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 28 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid;
beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 14 dagen zal worden toegepast;
verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid;
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, V.P. van Deventer en C. Aretz, rechters, van wie mr. V.P. van Deventer voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.L.M. Verstegen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 10 december 2010.