ECLI:NL:RBROE:2010:BO6405

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
W 9/2010
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak met benadeelde partij

Op 24 november 2010 vond de behandeling plaats van een strafzaak in de meervoudige strafkamer van de rechtbank Roermond. De verdachte, aangeduid als verzoeker, was niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. K.D.M. Schepers, was gemachtigd om namens hem te spreken. Tijdens de zitting werd een wrakingsverzoek ingediend door de advocaat, die stelde dat de voorzitter van de rechtbank, door te zeggen dat de vordering van de benadeelde partij niet ingewikkeld was, de schijn van vooringenomenheid wekte. De advocaat betoogde dat deze opmerking een oordeel leek te geven over de vordering voordat deze was beoordeeld, wat de indruk wekte dat de rechtbank niet onbevooroordeeld was.

De rechtbank, bestaande uit de gewraakte rechters, reageerde op het wrakingsverzoek en stelde dat de opmerking over de vordering slechts een kwalificatie was over de moeilijkheidsgraad en geen oordeel over de ontvankelijkheid of afwijzing van de vordering. De rechtbank benadrukte dat de opmerking niet impliceerde dat de vordering eenvoudig was en dat er geen schijn van vooringenomenheid was. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief konden rechtvaardigen.

Na beraadslaging werd het wrakingsverzoek op 24 november 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat de opmerking van de voorzitter niet als een vooringenomen oordeel kon worden opgevat en dat de procedure op een eerlijke manier was verlopen. De beslissing werd openbaar uitgesproken, waarbij de rechtbank de verzoeker en zijn advocaat de gelegenheid gaf om hun standpunten toe te lichten. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af, waarmee de rechters hun onpartijdigheid bevestigden.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK ROERMOND
Wrakingskamer
Nummer: W 9/2010
Beslissing op het verzoek tot wraking van de advocaat mr. K.D.M. Schepers namens
De verdachte [ A ],
geboren te [ ] op [ ],
wonende te [ ] (verder aangeduid als verzoeker).
1. Het ontstaan en het verloop van de procedure
1.1. Op de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Roermond van 24 november 2010 heeft de behandeling plaatsgevonden van de strafzaak met parketnummer [ ] van de officier van justitie te Roermond tegen verzoeker. Verzoeker is niet verschenen. Mr. K.D.M. Schepers, advocaat te Venlo (verder aangeduid als de advocaat) heeft verklaard dat zij gemachtigd is om namens verzoeker het woord te voeren.
1.2. Volgens het opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Roermond, bestaande uit de leden van de rechtbank mrs. [ ] (voorzitter), [ ] en [ ], van 24 november 2010 heeft zich op die zitting het volgende voorgedaan. Op de zitting blijkt dat de advocaat niet beschikt over alle vorderingen van de benadeelde partijen. De advocaat stelt dat zij die vorderingen niet heeft kunnen bestuderen en dat zij daarover geen contact met verzoeker heeft kunnen hebben. De advocaat verzoekt primair om aanhouding van de behandeling van de zaak en subsidiair om de behandeling te onderbreken opdat zij de vorderingen kan bestuderen. Hierop onderbreekt de rechtbank de behandeling voor een half uur zodat de advocaat de vorderingen kan bestuderen en contact kan hebben met verzoeker. Na de hervatting van de behandeling voert de advocaat aan dat zij verzoeker niet heeft kunnen bereiken, dat de meervoudige strafkamer en de officier van justitie de vorderingen al anderhalf jaar kennen en dat zij een half uur krijgt om deze te besturen. Zij beroept zich op schending van het bepaalde in artikel 6 EVRM. De meervoudige strafkamer spreekt bij monde van de voorzitter als haar oordeel uit dat de wet aan een benadeelde partij de mogelijkheid biedt om zelfs nog op de zitting een vordering in te dienen. De verdediging moet daar rekening mee houden. De onderhavige vorderingen zijn ouder. De vordering van de benadeelde partij [ P ] is volgens een aantekening van de griffier eerder aan de verdediging verstrekt. De vordering van de benadeelde partij [ H ] is per abuis niet aan de advocaat verstrekt, maar dat betekent niet dat de zaak moet worden aangehouden. De advocaat heeft genoeg tijd gehad om de vorderingen te bestuderen. De vordering van [ H ] is niet erg ingewikkeld. De advocaat verklaart vervolgens dat zij zich wil beraden of de opmerking van de voorzitter dat de vordering van [ H ] niet ingewikkeld is, voor haar gevolgen heeft. De rechtbank onderbreekt de behandeling voor tien minuten. Wanneer de rechtbank de behandeling weer hervat, verzoekt de advocaat eerst de wraking van de voorzitter en vervolgens ook de wraking van de twee andere rechters als zij verneemt dat deze zich aansluiten bij de woorden van de voorzitter over de ingewikkeldheid van de vordering van [ H ].
1.3. De gewraakte rechters hebben laten weten dat zij niet berusten in de wraking. Een kopie van het proces-verbaal van de terechtzitting en een kopie van de reactie van de gewraakte rechters van 24 november 2010 zijn aan de advocaat en aan de officier van justitie verstrekt.
1.4. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek op de terechtzitting van 24 november 2010 behandeld mede aan de hand van het door de voorzitter van de meervoudige strafkamer en de griffier ondertekende proces-verbaal en de schriftelijke reactie van de gewraakte rechters. Bij deze behandeling zijn verschenen de advocaat van verzoeker, de officier van justitie en de gewraakte rechters. De advocaat van verzoeker heeft haar verzoek nader toegelicht. De gewraakte rechters hebben hun schriftelijke reactie nader toegelicht. De officier van justitie heeft op het wrakingsverzoek gereageerd en zich op het standpunt gesteld dat dit verzoek afgewezen moet worden. Na beraadslaging heeft de rechtbank op 24 november 2010 mondeling uitspraak gedaan.
2. De gronden van het wrakingsverzoek
2.1. Als grond voor het wrakingsverzoek heeft de advocaat het volgende aangevoerd. De voorzitter heeft gezegd dat de voorbereiding van de vordering van de benadeelde [ H ] niet ingewikkeld is en dat de verdediging voldoende voorbereidingstijd heeft gehad. Een en ander wordt door de verdediging bestreden. Met dat gezegde wordt een mogelijk oordeel gegeven en vooruitgelopen op wat nog moet volgen. Dat gezegde volgde op een opeenstapeling van gebeurtenissen en vormde de druppel die de emmer deed overlopen. De advocaat heeft niet de indruk dat er op de zitting sprake is geweest van een onbevangen behandeling. Zij meent dat de rechtbank door het uitspreken van het oordeel dat de vordering van [ H ] niet ingewikkeld is, de schijn wekt van vooringenomenheid.
3. Het standpunt van de gewraakte rechters
3.1. De nadere reactie van de rechters op het wrakingsverzoek is de volgende. Met de mededeling dat de vordering van de benadeelde partij niet ingewikkeld is, heeft de rechtbank geen oordeel gegeven over toe- of afwijzing van die vordering. De rechtbank heeft zich alleen uitgelaten over de moeilijkheidsgraad van die vordering.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. In deze wrakingsprocedure dient beslist te worden of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Daarbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen subjectieve en objectieve onpartijdigheid. De subjectieve onpartijdigheid heeft betrekking op de persoonlijke instelling van de rechter: een gebleken persoonlijke overtuiging en/of een zodanig gedrag van een rechter, dat door verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat de rechter partijdig is. Hier geldt als criterium dat een rechter op grond van zijn aanstelling als zodanig moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel of de vrees dat een rechter ten opzichte van een rechtzoekende vooringenomen is. Die vrees voor subjectieve partijdigheid van de rechter moet dan wel objectief gerechtvaardigd zijn. Bij de toets aan objectieve partijdigheid gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven te vrezen dat een rechter partijdig is. Hierbij is ook de schijn van partijdigheid van belang. De verzoeker hoeft niet te bewijzen dat die feiten of omstandigheden daadwerkelijk tot vooringenomenheid hebben geleid: “legitimate doubt” kan voldoende zijn. Dit houdt in dat de feiten of omstandigheden waarop de verzoeker zich beroept aannemelijk moeten zijn geworden; zij moeten zwaarwegende redenen opleveren voor de (objectiveerbare) twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter.
4.2. In de onderhavige zaak heeft de advocaat niet gesteld dat er van subjectieve partijdigheid sprake is. Aan de orde is dan ook slechts de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden die verzoeker een objectief te rechtvaardigen grond geven voor de vrees dat het de leden van de meervoudige strafkamer aan onpartijdigheid heeft ontbroken. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
4.3. De rechtbank heeft zich te buigen over de door de voorzitter geuite zinsnede dat de vordering van de benadeelde partij niet ingewikkeld is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de (voorzitter van de) meervoudige strafkamer daarmee slechts een kwalificatie gegeven over de toegankelijkheid van die vordering. Daarmee is nog geen (begin van een) oordeel gegeven over de beslissing die na de beoordeling van die vordering volgt. Met name leest de rechtbank in de betreffende opmerking niet dat de vordering van eenvoudige aard zou zijn en dus ontvankelijk. Immers deze opmerking laat volledig de mogelijkheid open dat de meervoudige strafkamer de vordering benadeelde partij na beraadslaging zal toe- of afwijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering. De rechtbank ziet daarin geen schijn van vooringenomenheid. Ook in de overige door de advocaat gestelde gebeurtenissen op de terechtzitting, zoals die met betrekking tot de vordering nadere omschrijving tenlastelegging en de mededeling van de voorzitter dat de meervoudige strafkamer er reeds in raadkamer over heeft gesproken dat de behandeling van de zaak niet zou worden aangehouden, ziet de rechtbank noch op zichzelf noch in onderling verband beschouwd aanleiding om te komen tot het oordeel dat er sprake is van schijn van vooringenomenheid. Het wrakingsverzoek dient dan ook als ongegrond afgewezen te worden.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1. verklaart ongegrond en wijst af het verzoek tot wraking van de leden van de meervoudige strafkamer, mrs. [ ], [ ] en [ ].
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J.A. Crompvoets, mr. Th.M. Schelfhout en
mr. M.M. Vanhommerig, bijgestaan door mr. L.G.H. Cox als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2010.