ECLI:NL:RBROE:2010:BO6401

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
30 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
W 8/2010
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard door de Rechtbank Roermond

Op 30 november 2010 heeft de Rechtbank Roermond uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure naar aanleiding van een verzoek van de advocaat mr. C.A.D. Oomes, die de verdachte vertegenwoordigde. De verdachte, aangeduid als verzoeker, was betrokken in een strafzaak waarbij hij werd beschuldigd van oplichting en poging tot oplichting van de Rabobank Venlo. De advocaat voerde aan dat de rechtbank partijdig was, gebaseerd op de vraagstelling van de rechters tijdens de zitting op 3 november 2010. De advocaat stelde dat de vragen van de rechtbank de indruk wekten dat de rechters al een oordeel hadden gevormd over de zaak, wat zou duiden op vooringenomenheid.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van de criteria voor subjectieve en objectieve onpartijdigheid. De rechtbank concludeerde dat de vragen die gesteld waren, niet duidden op een reeds ingenomen standpunt van de rechters, maar eerder gericht waren op waarheidsvinding. De rechtbank benadrukte dat het stellen van kritische vragen tot de taak van de rechter behoort en dat de gestelde vragen geen aanknopingspunten boden voor de conclusie dat er sprake was van partijdigheid.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek ongegrond verklaard. De beslissing werd genomen door de rechters L.J.A. Crompvoets, M.J.A.G. van Baal en J.J.M. Wassenberg, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten, en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK ROERMOND
Wrakingskamer
Nummer: W 8/2010
Beslissing op het verzoek tot wraking van de advocaat mr. C.A.D. Oomes namens
De verdachte [ A ],
geboren te [ ] op [ ],
wonende te [ ] (verder aangeduid als verzoeker).
1. Het ontstaan en het verloop van de procedure
1.1. Op de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Roermond van 3 november 2010 heeft de behandeling plaatsgevonden van de strafzaak met parketnummer [ ] van de officier van justitie te Roermond tegen verzoeker, die werd bijgestaan door mr. C. A.D. Oomes, advocaat te Waalre (verder aangeduid als de advocaat).
1.2. Volgens het opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Roermond, bestaande uit de leden van de rechtbank mrs. [ ](voorzitter), [ ] en [ ], van 3 november 2010 heeft zich op die zitting het volgende voorgedaan. De voorzitter heeft mondeling de korte inhoud meegedeeld van een proces-verbaal van de politie. Verzoeker, ter terechtzitting door de rechtbank ondervraagd, heeft naar aanleiding van de gestelde vragen een verklaring afgelegd. Op verzoek van de advocaat heeft de rechtbank het onderzoek op de terechtzitting voor korte duur onderbroken omdat de advocaat overleg wilde voeren met verzoeker in verband met het eventueel indienen van een wrakingsverzoek. Na de onderbreking heeft de rechtbank het onderzoek op de terechtzitting hervat. Hierop heeft de advocaat meegedeeld dat hij de leden van de meervoudige strafkamer wraakt.
1.3. De gewraakte rechters hebben laten weten dat zij niet berusten in de wraking. Een kopie van het proces-verbaal van de terechtzitting en een kopie van de reactie van de gewraakte rechters van 5 november 2010 zijn aan de advocaat en aan de officier van justitie gezonden.
1.4. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek op de terechtzitting van 22 november 2010 behandeld mede aan de hand van het door de voorzitter van de meervoudige strafkamer en de griffier ondertekende proces-verbaal en de schriftelijke reactie van de gewraakte rechters. Bij deze behandeling zijn verschenen is de advocaat van verzoeker verschenen. De advocaat heeft zijn warkingsverzoek nader toegelicht.
2. De gronden van het wrakingsverzoek
2.1. Als grond voor het wrakingsverzoek heeft de advocaat het volgende aangevoerd. Uit de vraagstelling door de rechtbank meent de advocaat op te maken dat de rechtbank van mening is dat sprake is van een onrechtmatige onttrekking van geld. Verder stelt de rechtbank erfrechtelijke vragen aan verzoeker, terwijl deze geen specialist is in het erfrecht; daarom mag de rechtbank deze vragen niet stellen. De rechtbank heeft ook retorische vragen gesteld: “Is het niet logisch dat als u afstand heeft gedaan van de erfenis u geen recht meer heeft op het geld?” en “Is het niet raar dat u het geld niet met uw zusjes heeft gedeeld?”. Verder heeft de rechtbank bij herhaling vragen gesteld in de trant van “Indien u afstand heeft gedaan van de erfenis waarom heeft u dan recht op dat geld?” De advocaat leidt uit de vraagstelling af dat de vragen voor de rechtbank al beantwoord zijn en acht de rechtbank daarom vooringenomen.
3. Het standpunt van de gewraakte rechters
3.1. De reactie van de rechters op het wrakingsverzoek is de volgende. Verzoeker wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en poging tot oplichting van de Rabobank Venlo door het inleveren van cheques van zijn vader na diens overlijden. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het geld op de rekening van zijn vader bij de Rabobank Venlo zijn eigendom is en niet valt onder erfenis van zijn vader, die alleen maar schulden bevat en daarom door verzoeker verworpen is. Ter beoordeling staat onder andere de wederrechtelijkheid (bestanddeel van de tenlastelegging), welke wederrechtelijkheid op voornoemde wijze door verzoeker wordt bestreden. Verder dient gelet op de tenlastelegging ook de vraag beantwoord te worden wie bevoordeeld is/zou worden. De rechtbank heeft verzoeker op verschillende manieren op deze punten bevraagd om zijn standpunt te verduidelijken en inzichtelijk te maken. De gestelde vragen waren gericht op waarheidsvinding en geven geen blijk van vooringenomenheid, waarbij de gestelde vragen in het gehele verband van de ondervraging moeten worden gezien. De gestelde vragen zijn voor de beoordeling van de zaak belangrijk, zoals ook de advocaat heeft aangegeven.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. In deze (wrakings-)procedure dient beslist te worden of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Daarbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen subjectieve en objectieve onpartijdigheid. De subjectieve onpartijdigheid heeft betrekking op de persoonlijke instelling van de rechter: een gebleken persoonlijke overtuiging en/of een zodanig gedrag van een rechter, dat door verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat de rechter partijdig is. Hier geldt als criterium dat een rechter op grond van zijn aanstelling als zodanig moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel of de vrees dat een rechter ten opzichte van een rechtzoekende vooringenomen is. Die vrees voor subjectieve partijdigheid van de rechter moet dan wel objectief gerechtvaardigd zijn. Bij de toets aan objectieve partijdigheid gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven te vrezen dat een rechter partijdig is. Hierbij is ook de schijn van partijdigheid van belang. De verzoeker hoeft niet te bewijzen dat die feiten of omstandigheden daadwerkelijk tot vooringenomenheid hebben geleid: “legitimate doubt” kan voldoende zijn. Dit houdt in dat de feiten of omstandigheden waarop de verzoeker zich beroept aannemelijk moeten zijn geworden; zij moeten zwaarwegende redenen opleveren voor de (objectiveerbare) twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter.
4.2. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen de advocaat heeft aangevoerd niet kan worden afgeleid dat bij de meervoudige strafkamer sprake is geweest van subjectieve partijdigheid. De vraag of er bij de meervoudige kamer sprake is geweest van objectieve partijdigheid beantwoordt de rechtbank als volgt.
4.3. Het behoort tot de taak van de rechter om op basis van de processtukken en hetgeen op de zitting is behandeld kritische vragen te stellen over relevante feiten en omstandigheden. In de wijze van vraagstelling komt de rechter een zekere mate van vrijheid toe. Zowel de door de meervoudige strafkamer gestelde vragen als de wijze waarop deze vragen zijn gesteld, bieden geen aanknopingspunten om daaruit een reeds door de rechtbank ingenomen standpunt met betrekking tot een strafrechtelijke kwalificatie dan wel een onrechtmatige onttrekking van geld door verzoeker af te leiden of te kunnen afleiden. De rechtbank concludeert dan ook dat er bij de meervoudige kamer ook geen sprake is geweest van objectieve partijdigheid. Het wrakingsverzoek dient dan ook als ongegrond afgewezen te worden.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1. verklaart ongegrond en wijst af het verzoek tot wraking van de leden van de meervoudige strafkamer, mrs. [ ], [ ] en [ ].
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J.A. Crompvoets, mr. M.J.A.G. van Baal en
mr. J.J.M. Wassenberg, bijgestaan door mr. L.G.H. Cox als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2010.