ECLI:NL:RBROE:2010:BO6039

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
30 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/850205-10
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontuchtzaak tegen leraar middelbaar onderwijs wegens gebrek aan bewijs

In de ontuchtzaak tegen een leraar van een middelbare school, die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met meerdere minderjarige leerlingen, heeft de rechtbank Roermond op 30 november 2010 uitspraak gedaan. De verdachte stond terecht voor het plegen van ontuchtige handelingen in de periode van 1 september 2007 tot en met 31 maart 2010. De tenlastelegging omvatte onder andere het strelen en betasten van de slachtoffers, die onder zijn zorg en toezicht stonden als docent. Tijdens de zitting op 16 november 2010 heeft de officier van justitie gepleit voor een veroordeling op basis van de verklaringen van de slachtoffers en getuigen, die volgens hem een consistent patroon van ongepast gedrag door de verdachte aantoonden.

De verdediging heeft echter betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van de slachtoffers niet eenduidig waren en dat er geen aangiften waren van twee van de vier slachtoffers. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de verdachte weliswaar zijn hand op de knieën of bovenbenen van de leerlingen had gelegd, maar dat dit niet als ontuchtige handelingen konden worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen ontuchtige bedoelingen had en dat de handelingen zich in een openbare setting afspeelden, waar meerdere personen aanwezig waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet was veroordeeld voor de ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in gevoelige zaken zoals ontucht.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer: 04/850205-10
Datum uitspraak: 30 november 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats],
wonende te [adres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 16 november 2010.
2.De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 september 2007 tot en met 31 maart 2010 te Swalmen, in elk geval in de gemeente Roermond, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum]) en/of [slachtoffer 2]
(geboren op [geboortedatum]) en/of [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum]) en/of [slachtoffer 4] ([geboortedatum]) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het (telkens) strelen over en/of tussen de (bedekte) (boven)be(e)n(en) en/of het (telkens) betasten van de (bedekte) vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval het (telkens) betasten van het onderlichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of het (telkens) masseren, in elk geval betasten, van de (bedekte) rug en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer 4] bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds door hem, verdachte, als docent op een middelbare school, te weten het [naam middelbare school] (onder meer) gedurende de (vervangende) lessen die voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], bij hem, verdachte, volgde(n),
verrichten van bovengenoemde ontuchtige handelingen bij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4];
artikel 246 Wetboek van Strafrecht.
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 01 september 2007 tot en met 31 maart 2010 te Swalmen, in elk geval in de gemeente Roermond, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid, als docent op [naam middelbare school], toevertrouwde minderjarige(n), te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum]) en/of [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum]) en/of [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum]) en/of [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum]), bestaande uit het (telkens) strelen over en/of tussen de (bedekte) (boven)be(e)n(en) en/of het betasten van de (bedekte) vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval het
betasten van het onderlichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of het (telkens) masseren, in elk geval betasten, van de rug en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer 4].
artikel 249 Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.Bewijsoverwegingen
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 16 november 2010 gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Daartoe heeft de officier van justitie verwezen naar de zich in het dossier bevindende aangiften namens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hun eigen verklaringen, de informatieve gesprekken betreffende [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], alsmede de getuigenverklaringen van de klasgenoten en de ‘de auditu’-verklaring van de vertrouwenspersoon van de school, [naam]. Hieruit volgt dat verdachte de handelingen zoals opgenomen in de tenlastelegging heeft begaan. Alle slachtoffers verklaren immers gelijk over de manier waarop verdachte hen benaderde en hen betastte. Verdachte heeft ook zelf aangegeven dat hij fysiek is ingesteld en zijn leerlingen middels een hand op het been aanraakt in zijn contact met hen.
Voor zover niet voor elk slachtoffer afzonderlijk voldoende wettig bewijs aanwezig is, bijvoorbeeld gelet op het ontbreken van een aangifte, kunnen de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, met name de ‘de auditu’-verklaring van de vertrouwenspersoon, voor alle zaken als steunbewijs dienen. Daaruit blijkt immers een vast patroon in benaderings- en omgangswijze van verdachte ten opzichte van de slachtoffers.
Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat, gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, in casu sprake is van het door feitelijkheden dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Deze feitelijkheden zijn gelegen in de combinatie van de door de slachtoffers ervaren psychische druk, gelet op de positie van verdachte als leraar, en de door verdachte gecreëerde afhankelijkheidssituatie. Immers hebben de slachtoffers verklaard dat zij niets durfden te zeggen en zij het niet prettig vonden wanneer verdachte in hun buurt was.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft de raadsman – kort samengevat – het volgende aangevoerd:
Allereerst heeft de raadsman opgemerkt dat ten aanzien van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] de aangiften ontbreken. Beiden hebben aangegeven af te zien van aangifte om persoonlijke redenen.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de zich in het dossier bevindende verklaringen van de slachtoffers en de getuigen niet eensluidend zijn en derhalve geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs. Enkel kan worden vastgesteld dat verdachte verschillende malen een hand op de knie c.q. het been van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gelegd en [slachtoffer 4] in de nek heeft gemasseerd.
Met betrekking tot [slachtoffer 1] heeft de raadsman nog in het bijzonder opgemerkt dat verdachte heeft verklaard dat hij ongewild zijn hand één keer iets te hoog op het bovenbeen van [slachtoffer 1] heeft gelegd, doch betwist dat hij daarbij de vagina/lies van [slachtoffer 1] zou hebben geraakt.
Voorts wordt door de raadsman betwist dat het wrijven over het bovenbeen of het enkel masseren van de nek en/of rug als seksuele handeling zou kunnen worden gekwalificeerd alsmede dat er sprake zou zijn van ‘onverhoeds’ handelen, waar verdachte leerlingen doorgaans op een consistente wijze bejegende. Bovendien gebeurde een en ander in het zicht van eenieder. Verdachte heeft ter terechtzitting getoond op welke manier hij op zijn hurken naast de slachtoffers ging zitten en zijn hand zodanig op hun been legde met de vingers richting de knie wijzend dat het onmogelijk is om de leerlingen te betasten zoals is weergegeven in de tenlastelegging.
Bovendien is geen van de door de Hoge Raad in zijn arrest van 12 december 2006 (LJN: AY7767) genoemde criteria van toepassing. De slachtoffers hadden immers kunnen aangeven dat zij niet van de handelwijze van verdachte gediend waren, hetgeen geen van allen heeft gedaan.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat ook hiervoor geldt dat de door de Hoge Raad genoemde criteria niet van toepassing zijn. Verdachte betwist immers dat hij de vagina, schaamstreek of het onderlichaam van de slachtoffers heeft betast. Verdachte heeft wel vaker zijn hand op het bovenbeen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] gelegd, mogelijk één keer iets hoger dan het midden van het bovenbeen, doch betwist dat hij daarbij oneerbare of onoirbare motieven te hebben gehad. Verdachte wilde zijn leerlingen het gevoel geven dat het wel goed zou komen, dat ze met hun problemen bij hem terecht konden. Voor zover verdachte al het bedekte bovenbeen van de meisjes zou hebben gestreeld, kan dat niet als seksuele handeling worden uitgelegd. Voor wat betreft het masseren van [slachtoffer 4] heeft verdachte voorgesteld haar nek te masseren als voorbeeld en leermoment voor de andere leerlingen. Verdachte heeft voorts altijd gehandeld in een open situatie, in een voor ieder toegankelijke ruimte en altijd in tegenwoordigheid van tenminste twee en doorgaans meerdere andere personen.
7.2.Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft van meet af aan erkend dat hij zijn hand één keer te hoog op het bovenbeen van [slachtoffer 1] heeft gelegd. Ter zitting heeft hij verklaard dat dit kwam, omdat zij haar benen over elkaar heen had geslagen waardoor haar (onderste) knie bedekt was, zodat zijn hand daardoor hoger terecht kwam. Ook heeft hij ter zitting getoond op welke manier hij in het contact met leerlingen doorgaans op zijn hurken naast hen ging zitten, teneinde op gelijk niveau met hen te communiceren en daarbij zijn hand met de vingers naar beneden op de knie van de leerlingen heeft gelegd in aanmoedigende of troostende zin. Ten aanzien van [slachtoffer 4] heeft verdachte verklaard dat hij enkel, nadat hij haar om toestemming had gevraagd, haar nek heeft gemasseerd in het kader van de lesstof waar haar klas op dat moment mee bezig was. De andere handelingen worden door verdachte ontkend.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat, gelet op de inhoud van het dossier, slechts kan worden vastgesteld dat verdachte meermalen zijn hand op knieën of het bovenbeen van de betreffende leerlingen heeft gelegd en daarmee heeft geklopt. Door verdachte is aangegeven dat dit veelal aanmoedigend was bedoeld. Dit wordt bevestigd door de verklaring van de getuige [naam], die heeft aangegeven het kloppen op de knie ook in deze zin te hebben ervaren. Het strelen tussen de bovenbenen en het betasten van de bedekte vagina of schaamstreek van [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] alsmede het masseren van de rug van [slachtoffer 4] volgt met name uit de verklaringen van de betreffende leerlingen zelf en komt onvoldoende uit de overige zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen naar voren. De rechtbank acht deze handelingen dan ook niet bewezen.
Ten aanzien van de wel bewezenverklaarde handelingen (het leggen van zijn hand op knie of bovenbeen ter aanmoediging/troost en het – na toestemming – masseren van de nek in het kader van de lesstof) ontkent de verdachte hierbij enige ontuchtige bedoelingen te hebben gehad. Nu het dossier daarvoor voorts ook geen andere aanwijzingen bevat, waarbij de rechtbank mede in aanmerking neemt dat een en ander zich telkens in een openbare voor iedereen toegankelijke ruimte en in aanwezigheid van meerdere andere personen heeft afgespeeld, is de rechtbank van oordeel dat de betreffende handelingen niet als ontuchtige handelingen kunnen worden aangemerkt. Daarbij merkt de rechtbank op dat hoe onschuldig ook de aanrakingen op knie of bovenbeen door verdachte bedoeld waren, deze aanrakingen door de in de tenlastelegging genoemde meisjes kennelijk als onaangenaam zijn ervaren. Het is verdachte als docent aan te rekenen dat hij niet in de gaten heeft gehad dat zijn handelwijze dit door hem juist niet beoogde effect op de leerlingen had. Echter deze omstandigheid maakt niet dat de aanrakingen door verdachte gekwalificeerd dienen te worden als ontuchtig.
Nu de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is geweest van ontuchtige handelingen, laat staan van dwang, dient verdachte zowel van het primair als het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
7.3.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedings-maatregel
[naam] heeft als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] wonende te [adres], een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden immateriële schade.
[slachtoffer 1] voornoemd heeft de immateriële schade op een bedrag van € 650,- gesteld, en wil die schade vergoed krijgen.
Aangezien aan de vordering een feitencomplex ten grondslag ligt waarvoor verdachte niet zal worden veroordeeld, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.
Aangezien de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de verdachte niet worden veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt. Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank stelt deze kosten op nihil.
7.4.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] en de schadevergoedingsmaatregel
[naam] heeft als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 3] wonende te [adres], een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden materiële en immateriële schade.
[slachtoffer 3] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 244,56 en de immateriële schade op een bedrag van € 3000,- gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Aangezien aan de vordering een feitencomplex ten grondslag ligt waarvoor verdachte niet zal worden veroordeeld, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.
Aangezien de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de verdachte niet worden veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt. Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank stelt deze kosten op nihil.
8.Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, A.K. Kleine en W.A.H.J. Poppeliers, rechters, van wie mr. A.K. Kleine voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 30 november 2010.