RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/650182-09
Datum uitspraak: 30 november 2010
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte]
geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres]
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 16 november 2010.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 september 2008 tot en met 11 oktober 2008 te Reuver, in elk geval in de gemeente Beesel, ter voorbereiding van het met een ander, althans alleen, plegen van afpersing en/of diefstal met geweldpleging, in elk geval een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, met zijn mededader opzettelijk een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een maclite en een personenauto, merk Peugeot, bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
(art. 46 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 27 juli 2009 in de gemeente Valkenswaard een vuurwapen van categorie III onder 1, te weten een revolver, merk Colt, voorhanden heeft gehad;
De terminologie is gebruikt in de zin van de Wet wapens en munitie;
(art. 26 Wet wapens en munitie)
3.
hij op of omstreeks 27 juli 2009 in de gemeente Valkenswaard een handgranaat, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
De terminologie is gebruikt in de zin van de Wet wapens en munitie;
(art. 26 wet wapens en munitie)
4.
hij op of omstreeks 27 juli 2009 in de gemeente Valkenswaard, in het pand [adres 1], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 59 pillen, bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art. 2 Opiumwet)
5.
hij op of omstreeks 27 juli 2009 in de gemeente Valkenswaard, in het pand [adres 1], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1700 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art. 3 Opiumwet)
6.
hij op of omstreeks 27 juli 2009 in de gemeente Valkenswaard opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 750, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art. 3 Opiumwet)
7.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 27 juli 2009 in de gemeente Valkenswaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid electrische energie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(art. 310 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 16 november 2010 gevorderd dat het onder 1 tot en met 7 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, aangezien verdachte slechts een inbraak wilde voorbereiden en geen afpersing of diefstal met geweldpleging. Ten aanzien van het onder 2 tot en met 7 ten laste gelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze feiten, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, bewezen kunnen worden verklaard, zij het dat de periode in het sub 7 ten laste gelegde feit beperkter is geweest, aangezien verdachte slechts enkele weken bezig is geweest met de hennepkweek.
7.2.Overweging met betrekking tot het feit 1
Krachtens artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is (kort gezegd) voorbereiding van een misdrijf, waarop een gevangenisstraf van 8 jaren of meer is gesteld, strafbaar.
Verdachte heeft verklaard dat hij met [naam ] heeft gesproken over een inbraak bij een boer in Reuver, waar veel geld zou liggen. Met dit doel is hij rond 27 september 2008 naar Reuver gegaan. Dit was op een zaterdag, want [naam ] had hem verteld dat die man dan ging dansen. De inbraak ging niet door omdat het erg druk was op de boerderij. Verdachte dacht dat de boer jarig was. Het is de rechtbank ambtshalve bekend uit het dossier (proces-verbaal nummer 23CBO807) dat er op 27 september 2008 een feest gehouden werd bij de boer. Voorts is de rechtbank ambtshalve ermee bekend dat uit voormeld dossier met betrekking tot de daadwerkelijk gepleegde overval in de vroege uren van 11 oktober 2008, in welke zaak de rechtbank op 10 juni 2010 vonnis gewezen heeft, naar voren komt dat het aanvankelijk de bedoeling was om bij de boer te gaan inbreken als de boer weg was om te gaan dansen. Pas toen bleek dat de boer thuis was, werd het plan aangepast en besloot men toch naar binnen te gaan en werd er op de boer geschoten. Ook in die zaak was [naam ] een centrale figuur. De door verdachte afgelegde verklaring vindt hierin dan ook in zoverre bevestiging. Verdachte heeft voorts verklaard dat toen hij op 11 oktober 2008 voor de tweede keer terug ging naar Reuver om te gaan inbreken, hij hier vroeg in de avond aankwam (rond 19.00 uur), maar toen geen contact kreeg met [naam ] en voorts zag dat de boerderij erg verlicht was en er afzetlinten geplaatst waren, waarna hij weer rechtsomkeert heeft gemaakt. Ook deze verklaring van verdachte vindt steun in de telecommunicatiegegevens van zijn mobiele telefoon en de omstandigheid dat de boer de voorafgaande nacht inderdaad is overvallen en dat het onderzoek in de woning de nodige tijd heeft geduurd. Voorts was 11 oktober 2008 een zaterdag, zijnde de avond dat de boer volgens de informatie van [verdachte], niet thuis was, omdat hij dan ging dansen.
Uit voormelde omstandigheden blijkt dat het opzet van verdachte gericht was op het inbreken op een tijdstip dat de boer niet thuis was, zijnde een feit waar 6 jaar gevangenisstraf op staat en waarbij uit dien hoofde geen sprake kan zijn van strafbare voorbereidingshandelingen. Het gegeven dat verdachte, toen hij de eerste keer naar Reuver afreisde, een pistool heeft meegenomen maakt dat niet anders, nu verdachte hierover verklaart dat hij het pistool de eerste keer in de auto heeft laten liggen en dat hij de tweede keer in het geheel geen wapen bij zich had. De rechtbank gaat hierbij uit van de door verdachte afgelegde verklaringen, nu voor zover er andere bewijsmiddelen in het dossier voorhanden zijn, zij de verklaring van verdachte telkens bevestigen.
Gelet hierop acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
7.3.Bewijsmiddelen en het oordeel van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 2 tot en met 7 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Verdachte heeft ter terechtzitting en tegenover de politie bekennend verklaard ten aanzien van het kweken van hennepplanten en de diefstal van elektrische energie (feiten 6 en 7) in het pand [adres 2] te Valkenswaard. Verdachte heeft voorts ter terechtzitting en tegenover de politie bekennend verklaard ten aanzien van het in het pand [adres 1] te Valkenswaard voorhanden hebben van een revolver, merk Colt (feit 2), van een handgranaat (feit 3), de aanwezigheid aldaar van cocaïne en MDMA (feit 4), alsmede de aanwezigheid aldaar van hennepgruis (feit 5).
Daarnaast bevinden zich in het dossier:
-een proces-verbaal van doorzoeking op 27 juli 2009 in pand [adres 1] te Valkenswaard , waarbij zijn aangetroffen een plastic zakje met daarin 16 gram wit poeder (feit 4), 59 vermoedelijk XTC pillen (feit 4), en twee plastic zakken met gedroogde henneptoppen (feit 5), een revolver (feit 2) en een scherpe handgranaat (feit 3);
-een proces-verbaal van bevindingen van de technische recherche van de afdeling Forensische opsporing Limburg-Noord met betrekking tot de aangetroffen revolver Colt Python;
-een deskundigenrapport van het NFI met betrekking tot de aangetroffen scherfhandgranaat (feit 3);
-een proces-verbaal bevindingen onderzoek van 0,5 kilogram henneptoppen en 1,2 kilogram henneptoppen en de bemonstering daarvan (feit 5);
-een proces-verbaal bevindingen onderzoek van een boterhamzakje met een netto inhoud van 16 gram wit kleurig poeder en de bemonstering daarvan (feit 4);
-een proces-verbaal bevindingen onderzoek van een plastic zakje, inhoudende 59 tabletten en de bemonstering daarvan ;
-een proces-verbaal van doorzoeking op 27 juli 2009 in pand [adres 2] te Valkenswaard , waarbij is aangetroffen een in werking zijnde hennepkwekerij, met onder andere 750 hennepplanten, welk materiaal is onderworpen aan een zogenaamde “MMC Internationaal BV Cannabistest”, welke de werkzame stof THC aantoonde;
-een aangifte namens [naam bedrijf] met betrekking tot de diefstal van elektriciteit, waarbij een schriftelijk aangifteformulier is gevoegd;
-een proces-verbaal technisch onderzoek bijlagen met betrekking tot het aanbieden van monsterzakjes met wit poeder en 10 ronde witte tabletten aan het NFI;
-een als bijlage bij het hiervoor (voetnoot 12) vermelde proces-verbaal gevoegd deskundigenrapport van het NFI met betrekking tot onderzoek naar het monster poeder en de tabletten ;
-een aanvullend proces-verbaal met betrekking tot de codering van de in beslag genomen partij van 59 pillen en 16 gram wit poeder .
Op grond van voormelde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 2 tot en met 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 27 juli 2009 in de gemeente Valkenswaard een vuurwapen van categorie III onder 1, te weten een revolver, merk Colt, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 27 juli 2009 in de gemeente Valkenswaard een handgranaat, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 27 juli 2009 in de gemeente Valkenswaard, in het pand [adres 1], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16 gram, van een materiaal bevattende cocaïne en 59 pillen, bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op 27 juli 2009 in de gemeente Valkenswaard, in het pand [adres 1], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1700 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
hij op 27 juli 2009 in de gemeente Valkenswaard opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres 2] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 750 hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
7.
hij in de periode van 1 juni 2009 tot en met 27 juli 2009 in de gemeente Valkenswaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid electrische energie, toebehorende aan [naam bedrijf]
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
T.a.v. feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
T.a.v. feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
T.a.v. feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
T.a.v. feit 6:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
De misdrijven sub 2 en 3 zijn telkens strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
De misdrijven sub 4 zijn telkens strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet.
De misdrijven sub 5 en 6 zijn telkens strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet.
Het misdrijf sub 7 is strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9.De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10.De straffen en/of maatregelen
10.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 16 november 2010 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 tot en met 7 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 30 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarde – kort gezegd – reclasseringstoezicht. Met betrekking tot het in beslag genomene heeft de officier van justitie aangegeven:
-dat de schoenen en handschoenen kunnen worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar;
-dat de wapens worden onttrokken aan het verkeer;
-dat het geld wordt verbeurd verklaard.
10.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat hij de strafeis bijzonder hoog vindt, waarbij de raadsman heeft gewezen op het feit dat verdachte destijds in een moeilijke persoonlijke situatie verkeerde en dat hij thans met hulp van zijn kinderen zijn leven op de rails heeft. Verdachte is thans werkzaam als vrachtwagenchauffeur en werkt daarnaast enkele uren in het bedrijf van zijn zoon. Verdachte is bezig met de sanering van zijn schulden. Naar de mening van de raadsman zou een forse werkstraf met daarnaast een voorwaardelijke straf op zijn plaats zijn. Het in beslag genomen geld dient naar de mening van de raadsman te worden teruggegeven aan de rechthebbende, nu dit geld, dat is aangetroffen in het café, de opbrengst van de vlak voor de zoeking plaatsgevonden kermis betrof en niets te maken heeft met opbrengsten uit eventuele drugshandel.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat hij zich in de periode dat de ten laste gelegde feiten speelden in een diep dal bevond. Verdachte was ondernemer in de horecasector en had wegens ernstige financiële problemen een zaak moeten sluiten. De verkoopopbrengst viel zwaar tegen, zodat verdachte met hoge schulden achterbleef. Daarnaast was zijn huwelijk op de klippen gelopen en gebruikte hij in die periode, gelet op alle problemen, de nodige hoeveelheden soft- en harddrugs. Ook het opzetten van een hennepkwekerij was gedaan met de bedoeling zodoende uit de schulden te kunnen komen.
De rechtbank constateert dat, hoewel verdachte een nagenoeg blanco strafblad heeft, hij kennelijk wel in kringen verkeert, waarin hij getipt wordt over inbraken, waar veel geld te halen valt, hij gemakkelijk hoeveelheden drugs kan verkrijgen, die op het eerste oog gebruikershoeveelheden ver te boven gaan, hij in staat is om een professionele hennepkwekerij op te zetten en dan ook nog eens de beschikking heeft over een vuurwapen en een handgranaat. Verdachte stelt dat het vuurwapen min of meer een hebbedingetje was, dat hij aan de muur wilde hangen en dat de handgranaat ooit een keer in zijn café is gevonden en vervolgens in een bureaulade terecht is gekomen en daar is blijven liggen.
Hoe dit allemaal ook zij, uit het dossier komt naar voren dat verdachte het vuurwapen niet alleen voor de sier gebruikte, nu verdachte volgens zijn eigen verklaring dit vuurwapen in zijn auto meenam toen hij wilde gaan inbreken. De rechtbank merkt voorts op dat een handgranaat in potentie gevaarlijker is dan een vuurwapen.
De combinatie van deze feiten is naar het oordeel van de rechtbank zeer ernstig en rechtvaardigt oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht de door de verdediging verzochte oplegging van een werkstraf, gelet op de ernst van de feiten, niet passend. Met het oog op een juiste normhandhaving kan niet worden volstaan met oplegging van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf. Daarnaast zal de rechtbank een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, waardoor de strafoplegging dienstbaar wordt gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank eveneens rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze blijken uit het reclasseringsrapport d.d. 26 oktober 2009 en met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder is veroordeeld.
10.4.Onttrekking aan het verkeer
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer gevorderd van de in beslag genomen wapens. Nu verdachte hiervan blijkens het dossier afstand heeft gedaan, dient hierop geen beslissing te worden genomen.
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van het in beslag genomen geld.
Nu niet vast staat dat het aangetroffen geldbedrag van misdrijf afkomstig is geweest, kan dit geld naar het oordeel van de rechtbank teruggegeven worden aan de rechthebbende(n).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat onder meer in beslag genomen zijn:
- een paar schoenen, kleur zwart, merk Nike, maat 48,5;
- een paar schoenen, kleur beige, merk Nike air max, maat 47,5;
- vier handschoenen, kleur grijs.
Nu met betrekking tot deze voorwerpen niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dienen deze voorwerpen te worden teruggegeven aan degene aan wie deze toebehoren, zoals hierna in het dictum genoemd.
De geldbedragen ad € 7.160,-- en Hfl. 85,75 dienen, zoals hiervoor onder 10.5 is overwogen, eveneens te worden teruggegeven aan de rechthebbende(n).
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 91, 310.
Opiumwet art. 2, 3, 10, 11.
Wet wapens en munitie art. 26, 55.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het sub 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 6 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de teruggave aan de rechthebbende(n) van:
- een geldbedrag van 7.160,05 Euro;
- een geldbedrag van Hfl. 85,75;
- een paar schoenen, kleur zwart, merk Nike, maat 48,5;
- een paar schoenen, kleur beige, merk Nike air max, maat 47,5;
- vier handschoenen, kleur grijs.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, A.K. Kleine en W.A.H.J. Poppeliers, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van C. van Est als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 30 november 2010.
Mr. W.A.H.J. Poppeliers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.