ECLI:NL:RBROE:2010:BO5023

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/860019-10
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens noodweer na poging tot doodslag met een auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 24 november 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 10 januari 2010 in Oostrum met een auto op een parkeerplaats een poging heeft gedaan om opzettelijk een aantal personen van het leven te beroven. De verdachte was betrokken bij een vechtpartij met portiers, waarbij hij door een portier met een zaklamp werd geslagen. In een poging om te ontsnappen, is de verdachte met zijn auto weggereden, waarbij hij met hoge snelheid op een van de slachtoffers, [slachtoffer 2], is ingereden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde en dat de omstandigheden op de parkeerplaats, zoals gladheid door sneeuw en ijs, de situatie hebben beïnvloed. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van de zaak in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte niet anders kon handelen om aan de aanranding te ontkomen. Het door de verdachte gebruikte geweld werd niet als disproportioneel beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van noodweer en heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft ook de teruggave van de in beslag genomen auto gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/860019-10
Datum uitspraak : 24 november 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
thans gedetineerd in
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 10 november 2010.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 10 januari 2010 te Oostrum, in elk geval in de gemeente
Venray, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een personenauto op
genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] is ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 10 januari 2010 te Oostrum, in elk geval in de gemeente
Venray, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een
persoon genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een personenauto op genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 4] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
(artikel 302 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 10 november 2010 gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard, waarbij de bewezenverklaring zich beperkt tot een tweetal in de tenlastelegging genoemde personen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Door het handelen van verdachte is in elk geval sprake van opzet in voorwaardelijke zin. Ten aanzien van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dient verdachte te worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het zowel primair als subsidiair ten laste gelegde feit nu hij, gezien de fysieke en geestelijke toestand waarin hij verkeerde, op geen enkel moment opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op doodslag of zware mishandeling. Verdachte wilde enkel vluchten. De aard van zijn gedragingen en de omstandigheden waaronder die gedragingen zijn verricht zijn niet zodanig geweest dat die de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel in het leven hebben geroepen.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, ten aanzien van [slachtoffer 2], is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Samenvatting van de bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
Op 10 januari 2010 is verdachte samen met drie vrienden, onder wie [voornaam] ([getuige 1], rechtbank) met de auto van verdachte naar [lokatie] gegaan. Zij hebben de auto geparkeerd op de parkeerplaats bij [lokatie]. De auto betreft een groene Opel Omega. [lokatie] is gelegen in Oostrum. Later die nacht is op de parkeerplaats van [lokatie] een vechtpartij ontstaan.
De getuige [getuige 1] verklaart daar bij de politie het volgende over: ‘Ik zag dat [verdachte] in gevecht was met een portier. (…) Ik zag dat de portier [verdachte] sloeg met een zaklamp. Ik zag dat [verdachte] op zijn linkerslaap geraakt werd met de zaklamp. Ik zag dat [verdachte] letsel opliep en onder het bloed kwam te zitten. Ik zag bloed over zijn gelaat lopen. (…) Uiteindelijk heb ik [verdachte] in de auto weten te krijgen. (…) Ik heb geen rijbewijs dus moest [verdachte] wel rijden ondanks dat hij zwaar letsel aan zijn hoofd had. Ik riep tegen [verdachte]: “rijden, rijden”. Het was erg glad op de parkeerplaats, overal lag sneeuw en ijs. Ik zag dat diverse portiers op de auto afgestormd kwamen waarin [verdachte] en ik mij bevonden. (…) [verdachte] start de auto en reed op volle snelheid de parkeerplaats af. De auto begon alle kanten op te slippen. Ik weet niet of dit door het ijs of door de snelheid kwam. Er liepen nog zeer veel mensen op de parkeerplaats. We moesten daar weg want de portiers kwamen achter ons aan, dit zag ik toen ik uit het achterraam van onze auto keek. Ik was bang. Ik heb op dat moment alleen nog maar achteruit gekeken en niet meer vooruit gekeken. Ik riep tegen [verdachte] “rijden, rijden, ze komen eraan”. Vervolgens zijn we de parkeerplaats afgereden. Twee portiers bleven ons te voet achtervolgen. (…) [verdachte] zei vervolgens tegen mij dat hij niet meer verder kan rijden en dat hij duizelig begint te worden. (…) Het is natuurlijk niet normaal hoe [verdachte] over de parkeerplaats reed terwijl er zoveel mensen liepen en het wegdek zo glad was. U moet wel begrijpen dat wij gevaar liepen en daar weg wilden.’
De rechtbank begrijpt deze verklaring aldus dat met ‘[verdachte]’ verdachte wordt bedoeld.
Getuige [1] heeft het volgende verklaard bij de politie : ‘Op enig moment zag ik die jongen met die hoofdwond de parkeerplaats oprennen. Ik zag dat deze jongen naar een groene personenauto rende. (…) Ik zag dat hij snel in zijn auto stapte en de motor van de auto startte. Voor zover ik mij kan herinneren zat er toen ook al een tweede persoon in de auto. (…) Ik zag dat hij vervolgens uit het parkeervak wegreed. Ik kon aan het hoge toerental van de motor horen dat hij plankgas gaf. Ik zag hierbij de auto hierbij naar links en naar rechts uitbrak. Ik had het gevoel dat de bestuurder zijn auto niet onder controle had. Ik moet hierbij opmerken dat er op de parkeerplaats nog een laag sneeuw lag. Ik zag dat de auto richting de uitgang reed. (…) Op enig moment zag ik dat de auto in de richting van mijn collega [slachtoffer 2] reed. Ik zag dat de bestuurder plankgas gaf. Ik zag dat de wielen aan de achterzijde van de auto spinden omdat het glad was. Ik zag dat [slachtoffer 2] wegsprong om de auto te ontwijken. Als [slachtoffer 2] niet was weggesprongen was hij aangereden door die personenauto.’
De rechtbank begrijpt deze verklaring aldus dat met ‘[slachtoffer 2]’ aangever [slachtoffer 2] wordt bedoeld.
Getuige [3] heeft het volgende verklaard bij de politie : ‘We hebben even gewacht met vertrekken omdat op dat moment een groene personenauto met hoge snelheid over de parkeerplaats reed. Ik zag dat die auto naar links en rechts slipte. Ik had het gevoel dat de bestuurder dat opzettelijk deed. Op de parkeerplaats, waar die groene auto reed liepen naar schatting nog 40 tot 50 mensen die uit de [lokatie] kwamen. De gehele parkeerplaats was bedekt met sneeuw. Het was er erg glad, zelfs met lopen. Ik zag dat er publiek wegrende op het moment dat die groene auto hun naderde. (…) Op enig moment zag ik van een afstand van circa 10 meter dat een beveiligingsman aan de kant moest springen omdat hij bijna door die groene auto werd aangereden.’
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte de persoon met de hoofdwond is en dat het verdachte is geweest die in de door de getuigen [2] en [3] omschreven groene auto heeft gereden, hetgeen ook overigens niet door de verdachte wordt ontkend.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard, samengevat, dat hij een dusdanige hoeveelheid alcohol had gedronken, dat hij geen auto meer mocht rijden. Het was de eerste keer dat verdachte bij [lokatie] was.
(Voorwaardelijk) opzet
Voor bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag is op zijn minst nodig dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat tengevolge van zijn gedrag de personen op wie hij met zijn auto af reed zouden komen te overlijden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft met zijn auto op de parkeerplaats gereden onder de volgende omstandigheden:
- hij was onder invloed van alcohol;
- hij had een klap op zijn hoofd gehad als gevolg waarvan hij gewond is geraakt en later ook duizelig is geworden;
- hij was ter plaatse niet bekend;
- het was erg glad op de parkeerplaats als gevolg van sneeuw en ijs;
- op de parkeerplaats bevonden zich vele voetgangers;
- hij had de auto niet onder controle.
Gelet op de combinatie van de hiervoor opgesomde omstandigheden is de rechtbank echter wel van oordeel dat sprake is van opzet in voorwaardelijke vorm en overweegt hiertoe het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de hiervoor opgesomde omstandigheden genoegzaam worden afgeleid dat de verdachte met zijn auto op het parkeerterrein op enkele onbeschermde mensen is afgereden, en daarmee objectief gezien een grote kans op dodelijke gevolg aanwezig was. In casu staat vast dat de verdachte onder invloed van alcoholhoudende drank plankgas op de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer 2] die (als voetganger) onbeschermd was, is ingereden.
Verdachte is zich naar het oordeel van de rechtbank ook bewust geweest van deze kans en gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, te weten het rijden in de auto onder de genoemde omstandigheden, heeft hij deze kans ook aanvaard.
Daarmee is sprake van opzet in voorwaardelijke zin op de dood van [slachtoffer 2] en volgt bewezenverklaring ten aanzien van het primaire.
7.3. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
Op grond van de onder 7.2 weergegeven bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn personenauto (opzettelijk) is ingereden op [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1], zodat hij in zoverre van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
7.4. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 januari 2010 te Oostrum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een personenauto op genoemde [slachtoffer 2] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
8.1. De strafbaarheid
De rechtbank begrijpt dat door en namens de verdachte ter terechtzitting een beroep is gedaan op noodweer.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op 10 januari 2010 is verdachte, na zijn bezoek aan [lokatie], op het parkeerterrein door een portier met een zaklamp tegen zijn hoofd geslagen, waardoor hij een hoofdwond heeft opgelopen. Verdachte is daarop naar zijn auto gerend en heeft getracht te vluchten.
Op het moment dat hij samen met zijn vrienden in zijn auto zat, is hij opnieuw belaagd door de portiers, die met zaklampen tegen zijn auto sloegen en de achterruit van zijn auto hebben vernield. Verdachte heeft toen opnieuw geprobeerd te vluchten door met de auto weg te rijden. Daarbij is hij door de portiers achtervolgd.
Uit de verklaringen blijkt dat verdachte op vermeld parkeerplaats plankgas heeft gereden en dat hij vervolgens op [slachtoffer 2] is ingereden, die op het laatste moment de auto kon ontwijken.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het aannemelijk geworden dat verdachte
het bewezenverklaarde feit heeft begaan teneinde zijn auto, zijn vriend(en) en zichzelf te verdedigen tegen de aanval van de portiers en derhalve ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf en goed en andermans lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank heeft daarbij mede gelet op de foto’s (bijlage 1 van het dossier) waarvan verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij daarop staat afgebeeld. Op deze foto’s, die kort na de wederrechtelijke aanranding zijn gemaakt, is te zien dat verdachte een forse hoofdwond heeft en een bloedend gelaat. Verder bevinden zich in het dossier foto’s die kort na de wederrechtelijke aanranding zijn gemaakt van de auto van verdachte. Hierop is te zien dat de achterruit en de ruit van het linkerachterportier kapot zijn en dat de auto een flink aantal deuken heeft.
Van verdachte kon onder de gegeven omstandigheden, gelet op zijn fysieke gesteldheid en de korte tijdspanne waarin hij een beslissing moest nemen, niet worden gevergd anders te handelen om aan verdere aanranding te ontkomen dan hij deed. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte niet in de gelegenheid was om op een andere manier te vluchten voor de aanval van portiers.
Het door verdachte gebruikte geweld is - gelet op de manier waarop en de snelheid waarmee hij op de parkeerplaats met zijn auto heeft gereden - niet als disproportioneel aan te merken. Het beroep op noodweer slaagt.
De rechtbank acht verdachte op grond van het vorenstaande niet strafbaar, nu ten opzichte van hem een strafuitsluitingsgrond aanwezig wordt geacht. Verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
9. Beslag
9.1. Teruggave
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat inbeslaggenomen is een personenauto, merk Opel, type Omega, kleur groen met als kenteken [nummer]
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de strafbaarheid van het feit, de auto dient te worden teruggegeven aan verdachte.
10. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 45, 287
11. Beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het feit niet strafbaar;
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goed, te weten een personenauto, merk Opel, type Omega, kleur groen met als kenteken [nummer]
Vonnis gewezen door mrs. F. Oelmeijer, E.A.M. van Oorschot, W.A.H.J. Poppeliers, rechters, van wie mr. F. Oelmeijer voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. G.L.M. Verstegen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 24 november 2010.
Mr. Poppeliers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.