RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaak-/rolnummer: 103843 / JE RK 10-1337
Beschikking van 3 november 2010 betreffende een jeugdbeschermingsmaatregel
op het op 27 september 2010 ingediende verzoekschrift ex art. 1:259 BW van:
[de vader],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de vader,
advocaat: mr. J.M.R. Vlaar,
tot vervallen verklaring aanwijzing d.d. 16 september 2010 van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, mede kantoorhoudende te Weert, gegeven in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling van:
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1993, hierna te noemen de minderjarige.
De kinderrechter merkt naast de minderjarige en verzoeker als belanghebbenden aan:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
mede kantoorhoudende te 6004 AS Weert,
Roermondseweg 10 - 12,
hierna te noemen de stichting.
- [de moeder],
wonende te [woonplaats],
[adres],
hierna te noemen de moeder.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Namens de vader, is op 27 september 2010 een verzoekschrift met bijlagen ingediend.
1.2. Bij de rechtbank is ingekomen een brief d.d. 5 oktober 2010, met bijlagen, van de stichting, waarin zij bericht dat zij een nieuwe aanwijzing heeft genomen en voormelde aanwijzing d.d. 16 september 2010 daarmee komt te vervallen.
1.3. Bij de rechtbank is ingekomen een brief d.d. 14 oktober 2010 van de moeder.
1.4. Op 18 oktober 2010 heeft mr. Vlaar telefonisch aan de griffiemedewerker gevraagd of de aanwijzing d.d. 16 september 2010 is ingetrokken door de stichting. De griffiemedewerker heeft daarop bevestigend geantwoord.
1.5. Op 19 oktober 2010 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij de behandeling zijn verschenen:
- [H] en [E], namens de stichting;
- de moeder.
2. De vaststellingen en overwegingen
2.1. Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de beide ouders.
2.2. Bij schriftelijke aanwijzing d.d. 16 september 2010 heeft de stichting onder het kopje ’’Besluit’’ het navolgende vermeld.
’’De stichting verwacht van de vader dat hij de jongens terugbrengt uiterlijk op vrijdag
24-09-2010 om 17.00 uur te Rubicon Jeugdzorg, [adres stichting] te [verstigingsplaats stichting].’’
2.3. Bij schriftelijke aanwijzing d.d. 5 oktober 2010 aan de vader heeft de stichting het navolgende besloten:
’’De stichting draagt u op om [de minderjarige] uiterlijk donderdag 7 oktober 2010 te laten melden op het adres [adres stichting] van Rubicon jeugdzorg te [verstigingsplaats stichting] en niet langer een terugkeer naar Nederland conform beschikking van het Gerechtshof d.d. 29 juli 2010 tegen te werken.’’
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de stichting gesteld dat de kinderrechter de aanwijzing verbeterd moet lezen, in die zin dat waar staat vermeld ’’beschikking van het Gerechtshof d.d. 29 juli 2010’’ gelezen dient te worden ’’ beschikking van de rechtbank Roermond d.d. 29 juli 2010’’.
2.4. De kinderrechter overweegt als volgt.
2.5. In artikel 6:18 in de leden 1 tot en met 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het navolgende bepaald.
1.
Het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit brengt geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
2.
Gaat het bestuursorgaan tot intrekking of wijziging van het bestreden besluit over, dan doet het daarvan onverwijld mededeling aan het orgaan waarbij het bezwaar of beroep aanhangig is.
3.
Na de intrekking of wijziging mag het bestuursorgaan, zolang het bezwaar of beroep aanhangig blijft, geen besluit nemen waarvan de inhoud of strekking met het oorspronkelijke besluit overeenstemt, tenzij:
A. gewijzigde omstandigheden dit rechtvaardigen en
B. gewijzigde omstandigheden dit rechtvaardigen en het bestuursorgaan daartoe los van het bezwaar of beroep ook bevoegd zou zijn geweest.
4.
Een bestuursorgaan doet van een besluit als bedoeld in het derde lid onverwijld mededeling aan het orgaan waarbij het bezwaar of beroep aanhangig is.
2.6. In artikel 6:19 in de leden 1 tot en met 3 Awb is het navolgende bepaald.
1.
Indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, wordt het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
2.
De beslissing op het bezwaar of beroep tegen het nieuwe besluit kan echter worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen dat nieuwe besluit aanhangig is, dan wel kan of kon worden gemaakt..
3.
Intrekking van het bestreden besluit staat niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
2.7. De kinderrechter stelt vast dat verzoeker/ de vader het verzoekschrift van
27 september 2010 niet heeft ingetrokken.
2.8. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, lid 1, Awb wordt het verzoekschrift van de vader derhalve geacht mede te zijn gericht tegen de nieuwe aanwijzing van de stichting van
5 oktober 2010 (nummer 2010/2728).
2.9. In dit geding heeft de kinderrechter de vraag te beantwoorden of de bestreden aanwijzing de rechterlijke toets kan doorstaan. Bij de beoordeling van de noodzaak een schriftelijke aanwijzing te geven komt aan de stichting een zekere beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat de kinderrechter, gegeven de taak van de stichting, beziet of de stichting, met inachtneming van de voorschriften van de Awb, voldoende gronden heeft om de schriftelijke aanwijzing op te leggen.
2.10. De kinderrechter zal de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing voor zover het betreft het onderdeel aan de vader op te dragen de minderjarige zich te laten melden uiterlijk donderdag 7 oktober 2010 op het adres [adres stichting] van Rubicon Jeugdzorg te [verstigingsplaats stichting], bij gebreke aan belang aan de zijde van de vader gelet op het verstrijken van voormelde datum.
2.11. Ten aanzien van het onderdeel van de aanwijzing waarbij de vader wordt opgedragen niet langer een terugkeer naar Nederland conform beschikking van de rechtbank Roermond d.d. 29 juli 2010 tegen te werken, overweegt de kinderrechter het volgende.
2.12. Bij beschikking d.d. 19 mei 2010 (zaak /rolnummer: [XXX] / [YYY])
heeft de rechtbank bepaald dat de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie van een zorgaanbieder voor geïndiceerde jeugdzorg, tot uiterlijk 1 december 2010 dient te worden verlengd. De rechtbank heeft onder punt 2.8. van die beschikking onder meer overwogen dat de kinderen klem zitten tussen twee strijdende ouders, dat de kinderen hier erg onder lijden, dat de in België gevoerde procedures en de verhuizing van de vader naar Duitland onrust en onzekerheid voor de kinderen met zich meebrengt. De rechtbank heeft verder overwogen dat zij het in het belang acht van de kinderen dat in die periode van onzekerheid de kinderen verblijven op een neutrale plek, zonder dat van de zijde van óf de moeder óf de vader te veel pressie op hen kan worden uitgeoefend en dat de plek waar de kinderen nu verblijven (binnen Rubicon Jeugdzorg) de meest aangewezen plek is, mede gelet op de begeleiding en de hulp die ze daar krijgen in verband met hun grote loyaliteitsproblemen.
2.13. Bij beschikking van 29 juli 2010 (zaaknummer: [AAA] / [BBB])
heeft de rechtbank bepaald dat de minderjarigen [minderjarige 2] en [de minderjarige] de vakantieperiode van 10 augustus 2010 tot het einde van de schoolvakantie, te weten 6 september 2010, onbegeleid bij hun vader doorbrengen.
2.14. De kinderrechter stelt vast dat de minderjarige ten tijde van het geven van de aanwijzing als ook ten tijde van de zitting bij de vader in [woonplaats] verbleef en verblijft.
2.15. Gelet op al het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de stichting voldoende gronden heeft gehad om de schriftelijk aanwijzing d.d. 5 oktober 2010 aan de vader te geven, zodat zij het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van de aanwijzing voor zover het betreft de opdracht aan de vader niet langer een terugkeer naar Nederland conform beschikking d.d. 29 juli 2010 tegen te werken, zal afwijzen.
3.1. verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van 5 oktober 2010 met betrekking tot het onderdeel de minderjarige zich te laten melden uiterlijk donderdag 7 oktober 2010 op het adres [adres stichting] van Rubicon Jeugdzorg te [verstigingsplaats stichting];
3.2. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.I.J. Hegeman, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 3 november 2010 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat enkel cassatie in het belang der wet (artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) open.