ECLI:NL:RBROE:2010:BO1881

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
19 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/40
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planologische wijziging van bestemming van industrie naar detailhandel en rechtszekerheid van vrijstellingsbepaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 19 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil over een bouwvergunning met binnenplanse vrijstelling. Eiseres, een belanghebbende uit Weert, had bezwaar gemaakt tegen de vrijstelling die was verleend aan vergunninghoudster voor de vestiging van een Boerenbondwinkel en een meubelzaak/woninginrichting Jysk. De rechtbank oordeelde dat de vrijstellingsbepaling een wijziging van de bestemming van het perceel mogelijk maakte, van een industrie-/handelsbestemming naar een bestemming die ook bepaalde vormen van detailhandel toelaat. Dit werd als een planologisch relevante wijziging beschouwd, omdat de verschillende bestemmingen een andere uitstraling naar de omgeving hebben, vooral wat betreft verkeer. De rechtbank stelde vast dat de vrijstellingsbepaling onvoldoende objectief was geformuleerd, waardoor er onvoldoende rechtszekerheid was. De zinsnede die de verkoop in woonwijken en winkelcentra als ongewenst bestempelde, bood geen duidelijke begrenzing van de vrijstellingsbevoegdheid. Hierdoor werd de vrijstellingsbepaling onverbindend verklaard.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het besluit van 1 december 2009, waarbij verweerder de vrijstelling had verleend. De rechtbank herroepte de eerdere besluiten van 3 februari en 15 juli 2009 en bepaalde dat verweerder opnieuw op de aanvragen van vergunninghoudster moest beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 874,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor duidelijke en objectieve criteria in vrijstellingsbepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10 / 40
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiseres] te Weert, eiseres,
gemachtigde mr. R. van Eck,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluiten van 3 februari en 15 juli 2009 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling met bouwvergunning verleend voor de vestiging van een Boerenbondwinkel en meubelzaak/woninginrichting Jysk aan de [adres] te Weert
1.2. Bij besluit van 1 december 2009 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar deels (voor wat het aantal parkeerplaatsen en de kleur van de band in de voorgevel) gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
1.3. Tegen dat besluit heeft eiseres op 13 januari 2010 beroep ingesteld. Op 5 februari 2010 heeft eiseres de gronden van haar beroep ingediend.
1.4. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Voorts heeft Boerenbond Retail BV verzocht als partij aan het geding te mogen deelnemen.
1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en het verweerschrift ingezonden, welke in afschrift aan eiseres, vergunninghoudster en Boerenbond Retail BV zijn toegestuurd.
1.6. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 9 september 2010, waar eiseres is verschenen bij haar directeur J.C.M. Noyens, bijgestaan door mr. Van Eck, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door H.L.M.G. Creemers. Vergunninghoudster is verschenen bij haar gemachtigde mr. G.J.A. van Dinter. Boerenbond Retail BV is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Alvorens aan de beoordeling van het beroep toe te komen, gaat de rechtbank in op de vraag of Boerenbond Retail BV als derde-belanghebbende in de zin van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
2.1.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat vergunninghoudster eigenaar en verhuurder is van de Boerenbondwinkel waar het bestreden besluit op ziet. Boerenbond Retail BV huurt de winkelruimte van vergunninghoudster. Dit betekent dat Boerenbond Retail BV geen rechtstreeks, eigen belang heeft bij het onder 1.1 genoemde besluit, maar een indirect belang, dat is afgeleid van dat van de eigenaar en verhuurder van het bedrijfspand. Het belang van de Boerenbond Retail BV valt bovendien samen met het belang van vergunninghoudster, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om een eigen zakelijk belang van Boerenbond Retail BV aan te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat Boerenbond Retail BV geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Zij wordt dan ook niet in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
2.2. Het bestreden besluit ziet op een bouwvergunning met binnenplanse vrijstelling voor het perceel [adres] te Weert, waar eerder groothandel Sligro was gevestigd. Het besluit maakt een interne verbouwing van het bedrijfspand mogelijk alsmede de vestiging daarin van een Boerenbond en een Jysk. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan de vrijstellingsbepaling in artikel 4, vijfde lid, van de planvoorschriften.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Roermondseweg Zuid-Oost I (1e uitwerking bestemming “Bedrijfsterrein” van het bestemmingsplan “Buitengebied”)” rust op het perceel de bestemming “Bebouwingsklasse B-B”. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor het uitoefenen van:
“a. industriële en ambachtelijke bedrijven die hinderwetvergunningplichtig zijn,
b. industriële en ambachtelijke bedrijven voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 1, 2 en 3 van de bij dit plan behorende Staat van Inrichtingen,
c. bedrijven, welke niet genoemd worden in de categorieën 1, 2 en 3 van de bij dit plan behorende Staat van Inrichtingen, maar hiermede blijkens het ingewonnen advies van de Inspecteur van de Volksgezondheid voor de hygiëne van het milieu naar de aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn en/of in de gegeven situatie geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard ontmoeten; indien genoemd advies strekt tot weigering, dan mogen de desbetreffende bedrijven slechts worden toegestaan, nadat van Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen,
d. handelsbedrijven met uitzondering van detailhandelsbedrijven, een en ander met dien verstande, dat bedrijven vallende onder het Besluit Categorie A-inrichtingen Wet Geluidhinder (Staatsblad 1981, nr. 671) in deze bebouwingsklasse niet zijn toegestaan.”
2.4. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid onder d voor het oprichten van bouwwerken ten dienste van detailhandel, mits het handel betreft in goederen waarvan de verkoop in woonwijken en winkelcentra ongewenst is, zoals brandgevaarlijke, explosieve, milieuverstorende en omvangrijke goederen.
2.5. Eiseres heeft in beroep onder meer naar voren gebracht dat de vrijstellingsmogelijkheid in artikel 4, vijfde lid, van de planvoorschriften te ruim is, omdat deze in feite een wijziging van de bestemming van het perceel mogelijk maakt. Voorts is eiseres van mening dat de vrijstellingsbevoegdheid in dit artikellid onvoldoende objectief is begrensd. Onduidelijk is volgens eiseres wanneer sprake is van handel die “ongewenst” is in woonwijken en winkelcentra. Op grond hiervan betoogt eiseres dat artikel 4, vijfde lid, van de planvoorschriften onverbindend is en verweerder geen vrijstelling op grond van dit voorschrift heeft mogen verlenen. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd, aldus eiseres.
2.6. De rechtbank overweegt als volgt.
2.7. Volgens vaste rechtspraak is voor het, bij wijze van exceptieve toetsing, buiten toepassing laten van een planvoorschrift wegens strijd met artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) slechts plaats indien een vrijstellingsbepaling een wijziging van het gebruik mogelijk maakt, die leidt tot een planologisch relevante wijziging van de bestemming, dan wel indien die bepaling voorziet in een vrijstellingsmogelijkheid zonder enige beperking. Gewezen zij op bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juli 2010 in zaaknr. 200906565/1 (www.raadvanstate.nl).
2.8. In dit geval maakt de vrijstellingsmogelijkheid in artikel 4, vijfde lid, van de planvoorschriften een wijziging van het gebruik van het perceel [adres] mogelijk, namelijk een wijziging van het gebruik voor industriële-, ambachtelijke- en handelsdoeleinden naar een gebruik voor detailhandel in (kort gezegd) gevaarlijke of omvangrijke goederen. Voorts constateert de rechtbank dat niet alleen het gebruik door de vrijstelling verandert, maar ook de bestemming van het desbetreffende perceel, namelijk van een industrie-/handelsbestemming in een bestemming die bepaalde vormen van detailhandel toelaat. Over het antwoord op de vraag of het hier een planologisch relevante wijziging van de bestemming betreft, overweegt de rechtbank dat een gebruik voor industrie en groothandel enerzijds en een gebruik voor (bepaalde vormen van) detailhandel anderzijds in planologisch opzicht van elkaar verschillen. Zij hebben ieder een andere uitstraling naar hun omgeving. Industrie is gericht op de productie van goederen en groothandel richt zich op de verkoop van grote hoeveelheden producten aan andere bedrijven. Detailhandel daarentegen is gericht op de verkoop van kleinere hoeveelheden producten aan consumenten. Dit heeft ruimtelijke gevolgen, vooral voor de hoeveelheid en het soort verkeer dat op de bedrijven afkomt. Ook de planwetgever heeft dit verschil onderkend. In de doeleindenomschrijving van de bestemming “Bebouwingsklasse B-B” zijn detailhandelsbedrijven immers uitdrukkelijk uitgezonderd. Het wijzigen van de bestemming industrie-/handel in een bestemming die ook bepaalde vormen van detailhandel toelaat, is dan ook een planologisch relevante wijziging van de bestemming. Daarbij komt dat de in het geding zijnde vrijstellingsmogelijkheid niet duidelijk omschrijft in welke gevallen verweerder vrijstelling kan verlenen. De rechtbank acht de zinsnede “waarvan de verkoop in woonwijken en winkelcentra ongewenst is”, gelezen in samenhang met de niet-limitatieve opsomming die daarna volgt, een onvoldoende objectieve begrenzing van de vrijstellingsbevoegdheid en mitsdien onvoldoende rechtszeker.
2.9. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat artikel 4, vijfde lid, van de planvoorschriften verbindende kracht mist wegens strijd met artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de WRO en het rechtszekerheidsbeginsel. Het voorschrift moet daarom buiten toepassing worden gelaten. Dit betekent dat verweerder niet bevoegd was vrijstelling te verlenen ten behoeve van de vestiging van detailhandel op het perceel [adres], zodat het bestreden besluit reeds daarom niet in stand kan blijven.
2.10. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
2.11. Omdat verweerder niet bevoegd was de in het geding zijnde vrijstelling met (de daarmee onlosmakelijk samenhangende) bouwvergunning te verlenen, zal de rechtbank de primaire besluiten van verweerder herroepen. Dit betekent dat verweerder opnieuw op de aanvragen van vergunninghoudster dient te beslissen.
2.12. Nu de hiervoor besproken beroepsgronden reeds tot vernietiging leiden, zal de rechtbank de overige beroepsgronden van eiseres niet bespreken.
2.13. De rechtbank zal verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, wat correspondeert met de wegingsfactor één. De proceskostenveroordeling bedraagt aldus 2 x € 437,- x 1 =
€ 874,-.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond
vernietigt het besluit van 1 december 2009;
verklaart het tegen de besluiten van 3 februari 2009 en 15 juli 2009 gemaakte bezwaar geheel gegrond;
herroept de besluiten van 3 februari 2009 en 15 juli 2009;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 1 december 2009;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen op de aanvragen van vergunninghoudster van 23 april 2008 en 30 maart 2009 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 874,- (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eiseres;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. T.M. Schelfhout (voorzitter), B.W.P.M. Corbey-Smits en C.M. Nollen, in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2010.
w.g. J.N. Buddeke,
griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 19 oktober 2010
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.