ECLI:NL:RBROE:2010:BO1407

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/804012-10
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag tijdens woningoverval met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 22 oktober 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 april 2006 samen met mededaders een woningoverval heeft gepleegd in Gennep. Tijdens deze overval werden twee broers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], bedreigd met vuurwapens en werd [slachtoffer 1] meermalen met een vuurwapen op zijn hoofd geslagen. Dit geweld leidde tot de dood van [slachtoffer 1]. De verdachte werd beschuldigd van gekwalificeerde doodslag, diefstal met geweld en afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, met het doel om de uitvoering van de diefstal te vergemakkelijken. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het misdrijf en de impact op de slachtoffers. De rechtbank achtte de verdachte volledig toerekeningsvatbaar, ondanks het ontbreken van informatie over zijn geestelijke gesteldheid. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [slachtoffer 2] van € 4.420,00, te vermeerderen met wettelijke rente, als gevolg van de geleden immateriële schade door de overval. De rechtbank benadrukte de ernstige gevolgen van de overval voor de slachtoffers en de schokkende aard van het geweld dat is gebruikt.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/804012-10
Datum uitspraak : 22 oktober 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
[geboortedatum],
thans gedetineerd in [detentieadres].
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 8 oktober 2010.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 13 april 2006 in de gemeente Gennep tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet meermalen met een hard voorwerp op het hoofd van genoemde [slachtoffer 1] geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van
enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweldpleging) van (een) portemonnee(s), inhoudende een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door twee of meer verenigde personen, althans afpersing van (een) portemonnee(s), inhoudende een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door twee of meer verenigde personen, gepleegd op of omstreeks 13 april 2006 in de gemeente Gennep ten opzichte van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het
wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(artikel 288 Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 13 april 2006 in de gemeente Gennep tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee, inhoudende onder meer een hoeveelheid geld, en/of een hoeveelheid munitie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld heeft bestaan uit het meermalen tegen het hoofd slaan van genoemde
[slachtoffer 1] en/of het knevelen van genoemde [slachtoffer 2], en/of
welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het richten van (een) (vuur)wapen(s) op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of (daarbij) op dreigende toon tegen genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zeggen: "Dit is een overval. Wij willen geld" en/of "Ik moet geld hebben, anders schiet ik je kapot" en/of "Jij maakt munitie. Jij hebt wapens en je moet geld hebben", terwijl dat feit de dood van genoemde [slachtoffer 1] ten gevolge had.
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 8 oktober 2010 gevorderd dat
het primair tenlastegelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en dat het subsidiair tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Samenvatting van de bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
1. De verklaring die verdachte tijdens de terechtzitting van 8 oktober 2010 heeft afgelegd. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:
Op 13 april 2006 ben ik samen met de mij bekende [mededader 1] en een mij onbekend persoon die ik de zwarte man noem naar de woning van de gebroeders [slachtoffers] in de gemeente Gennep gegaan. [mededader 1] en die zwarte man hadden ieder een wapen bij zich. Die zwarte man had een blauwe overall aan en ik droeg een jas van het merk Lacoste.
Ik wist dat [mededader 1] geld nodig had en ik heb met hem over de gebroeders [slachtoffers] gesproken omdat ik had gehoord dat in die woning geld aanwezig was.
Nadat wij bij die woning waren aangekomen, zijn [mededader 1] en die zwarte man meteen die woning binnengegaan. Daarna heb ik hen gevolgd. In de woning gaf de zwarte man mij zijn wapen en met dat wapen heb ik de oudste van de gebroeders [slachtoffers] eenmaal op het hoofd geslagen. Op een gegeven moment werd er geschoten en daarna heb ik de woning verlaten.
Later heb ik gehoord dat de man die ik op zijn hoofd had geslagen, is overleden.
2. de verklaring die [mededader 1] tegenover de politie heeft afgelegd. Deze verklaring houdt onder meer het navolgende in.
Na mijn vrijlating op 14 februari 2006 uit de gevangenis te Veenhuizen heb ik weer contact gekregen met een kennis van mij die [verdachte] heet. [verdachte] verbleef op de door mij gehuurde kamer in hotel [naam hotel]. Hij vertelde mij dat hij informatie had gekregen dat in Gennep twee broers in een vrijstaand huis woonden en dat in dat huis geld en illegale wapens waren. [verdachte] vroeg mij of ik mee wilde doen aan een overval op die woning. In het weekend voor de overval zijn [verdachte], [mededader 2] - een jongen die ik 3 weken eerder had ontmoet - en ik bij de woning van de broers geweest. [verdachte] wilde ons het huis laten zien.
(Noot rechtbank: [mededader 1] spreekt steeds over [mededader 2] ter aanduiding van medeverdachte [mededader 2] met wie hij tezamen is aangehouden op 13 april 2006. De rechtbank zal dan ook steeds de naam [mededader 2] weergeven.)
[verdachte] drong er bij mij en [mededader 2] alsmaar op aan om mee te doen aan een overval op die woning. Op 13 april 2006 ’s avonds zijn wij naar mijn gehuurde kamer ([nummer]) in Berg en Dal gegaan. [mededader 2] heeft daar nog drugs gerookt. [verdachte] had eerder in de auto al cocaïne gerookt. Op die kamer zei [verdachte] dat wij naar de woning in Gennep zouden gaan. Verder hebben wij ons omgekleed. [verdachte] pakte een revolver en gaf die aan [mededader 2]. Later deed [mededader 2] een blauwe overall aan, die hij meegenomen had. Even na 22.00 uur zijn wij in Gennep aangekomen en zijn wij de woning van de broers binnengegaan. Tevoren hadden wij bivakmutsen opgedaan en handschoenen aangedaan. [verdachte] is gelijk op de oudere broer gesprongen. Ik ben naar de jongere broer gelopen. De jongere broer heeft uit zijn broek zijn portemonnee gepakt en geopend. Ik zag dat er meerdere briefjes van twintig en een paar pasjes in zaten. [mededader 2] heeft die portemonnee vervolgens gepakt. Hierna is [mededader 2] naar [verdachte] gelopen en heeft hem zijn revolver gegeven nadat [verdachte] daarom vroeg. Ik hoorde dat [verdachte] schreeuwde tegen de oudere broer en ik zag ook dat [verdachte] hem sloeg. Daarna heb ik de handen van de jongere broer, die hij op zijn rug had, met tape vastgebonden. Ondertussen heb ik 3 of 4 keer tegen [verdachte] geroepen dat hij moest stoppen met slaan. Ik hoorde [verdachte] tegen mij schreeuwen of ik het geld al had en ik hoorde dat de jongere broer zei dat ik ervoor moest zorgen dat het slaan door [verdachte] van de oudere broer moest stoppen. Ik heb toen opnieuw tegen [verdachte] geschreeuwd dat hij moet stoppen met slaan. Vlak voordat wij de woning verlieten, hoorde ik dat [verdachte] kwaad reageerde op hetgeen de oudere broer tegen hem zei en ik zag dat [verdachte] hem weer begon te slaan. Direct hierna zijn wij gevlucht in de auto van [mededader 2].
3. de verklaring die aangever [slachtoffer 2] op 26 april 2006 te 13.30 uur tegenover de politie heeft afgelegd. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in.
Ik doe aangifte van diefstal van geweld gepleegd tegen mij en mijn inmiddels overleden broer [slachtoffer 1]. Tussen 13 april 2006 te 22.00 uur en 23.00 uur werden wij gedwongen tot het afgeven van geld en goederen onder bedreiging van vuurwapens en door het slaan van mijn broer met een vuurwapen. De personen die dit feit gepleegd hebben is geen toestemming gegeven de feiten te plegen en de goederen weg te nemen.
Mijn lederen portemonnee is weggenomen. In de portemonnee zat een briefje van honderd euro, twee briefjes van 20 euro en ongeveer vijf euro aan kleingeld. Bij het tonen van de goederen zag ik dat ook de portemonnee van mijn broer was weggenomen.
4. de verklaring die (aangever) [slachtoffer 2] tegenover de politie heeft afgelegd. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in.
Ik woon samen met mijn broer [slachtoffer 1] aan de [adres] te Gennep. Op 13 april 2006 omstreeks 22.00 uur vielen drie mannen onze woning binnen. Deze personen riepen dat het een overval was en dat zij geld wilden. [slachtoffer 1] zat op dat moment aan de keukentafel, terwijl ik zelf in een stoel tv zat te kijken. Ik zag dat [slachtoffer 1] door een van die personen, die ik persoon 3 noem, werd geslagen en dat deze persoon een revolver in zijn handen had en om geld vroeg. Terwijl [slachtoffer 1] werd mishandeld, werd ik door een andere persoon gekneveld met tape. Deze persoon riep tegen persoon 3 dat hij moest stoppen, maar persoon 3 ging gewoon verder met slaan. Mijn handen werden op de rug gelegd en gebonden. Nadat ik mijn portemonnee met daarin een bedrag aan geld uit mijn broekzak had gepakt, werd die beurs mij door een van de daders uit mijn handen gegrist.
5. de verklaring die (aangever) [slachtoffer 2] op 14 april 2006 te 14.16 uur tegenover de politie heeft afgelegd. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in.
Ik heb gisteren een verklaring afgelegd over de overval op mij en mijn broer. Eén van de daders ging na binnenkomst naar mijn broer en begon op hem in te slaan. Ik heb hem dader 3 genoemd. Het waren doffe klappen. Ik heb hem zien slaan – ik schat zeker 15 keer - en ik zag dat hij met hij met kracht uithaalde. Mijn broer bloedde hevig aan het hoofd. Mijn broer lag op een gegeven moment op de grond en ik hoorde dat die man op mijn broer bleef inslaan. Het waren diezelfde doffe klappen. Zelfs nadat de dader die mij bedreigde tegen dader 3 zei te stoppen, bleef die man inslaan op mijn broer te horen aan de klappen.
In het begin heb ik gezien dat de dader de revolver met de kolf insloeg en op mijn broer insloeg. De dader die mij bedreigde zei tegen dader 3: “Stoppen.” Dader 3 stopte even waarna hij weer doorging met slaan en ik zag dat hij flink uithaalde. Tijdens het hele voorval is alleen maar dader 3 in de buurt van mijn broer geweest. Hij alleen heeft mijn broer geslagen.
6. het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut.
Dit rapport houdt dat de arts en patholoog Ann Maes als beëdigd deskundige de uit- en inwendige schouwing heeft verricht op het lichaam van [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] en gewoond hebbende te Gennep, [adres]. De deskundige heeft geconcludeerd dat [slachtoffer 1] is overleden als gevolg van meermalen opgelopen heftig botsend geweld op het lichaam. De letsels aan het hoofd en het gezicht zijn het gevolg van meermalen slaan met een of meer harde voorwerpen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vooral onder mentale druk van [mededader 1] is meegegaan naar de woning en de overval heeft medegepleegd.
De rechtbank vindt dat niet aannemelijk geworden.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij is meegegaan naar de woning van de familie [slachtoffers] omdat hij door [mededader 1] zou zijn gedwongen om alcohol en harddrugs te gebruiken. Dat zou zich in de woning van de vriendin van [mededader 1] hebben afgespeeld: verdachte zou gegijzeld zijn door [mededader 1]. Verdachte heeft ter terechtzitting, ondanks dat hij daar meermalen ter zitting naar is gevraagd, niet kunnen of willen uitleggen waarom nu hij eerder bij de politie anders heeft verklaard dan ter terechtzitting. Evenmin heeft verdachte antwoord gegeven op de vraag hoe zijn verklaringen zich verhouden tot de verklaring van de vriendin van [mededader 1] waaruit blijkt dat [mededader 1] toen geen toegang meer tot die woning kon hebben.
Tenslotte heeft verdachte niet gerespondeerd op de confrontatie met bewijsmiddelen – onder andere de verklaring van [getuige 1] alsmede de verklaring van [mededader 1] in combinatie met de foto van [betrokkene 1] aangetroffen in de gsm van verdachte - waaruit zou kunnen blijken dat verdachte tussen 12 en 13 april juist niet van zijn vrijheid was beroofd.
De stelling van de raadsvrouwe dat er verklaringen zijn en andere bewijsmiddelen waaruit zou kunnen blijken dat [mededader 1] en niet verdachte agressief is, maakt een en ander naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Overigens bevinden zich in het dossier ook getuigenverklaringen waaruit zou kunnen blijken dat (ook) verdachte agressief en gevaarlijk kan zijn (verklaring van [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ).
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaring van [mededader 1] maar ook die van [slachtoffer 2] betrouwbaar. De verklaring van [slachtoffer 2] is op cruciale onderdelen consistent, net als die van [mededader 1] terwijl de verklaringen over en weer steun vinden in elkaar én andere bewijsmiddelen. Daarbij betrekt de rechtbank in het bijzonder de volgende omstandigheden.
[mededader 1] heeft bij de politie verklaard dat hij de handen van de jongere broer - naar de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] - heeft getapet en dat hij tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd dat hij hem niet aan moest kijken terwijl hij tegen verdachte zei dat verdachte moest stoppen met slaan.
Uit het vezelonderzoek blijkt dat de vezels op de duck-tape niet te onderscheiden zijn van de vezels van de ‘Umbro’ linkerhandschoen van [mededader 1] . Een goede verklaring hiervoor kan zijn dat er contact is geweest tussen de tape en de handschoen. Zulks kan de verklaring van [mededader 1] bevestigen en dat geldt eveneens voor de verklaring van [slachtoffer 2]. Daaruit blijkt dat degene die hem knevelde met tape - door [slachtoffer 2] aangeduid als persoon 1 – tegen persoon 3 zei dat hij moest stoppen met slaan. Ook heeft [slachtoffer 2] verklaard dat persoon 1 tegen hem zei “kijk me niet aan. ” Daarbij komt dat [slachtoffer 2] de zwarte schoenen van [mededader 1] met de twee klittenbandsluitingen en het opvallende profiel heeft herkend als de schoenen van degene die hem, [slachtoffer 2], onder bedwang hield.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 2] - die geen enkel belang heeft om over de rol van de overvallers in strijd met de waarheid te verklaren – uit welke verklaring duidelijk blijkt dat slechts één van de overvallers het geweld heeft gepleegd ten opzichte van zijn broer [slachtoffer 1]. Overigens heeft verdachte desgevraagd ter zitting verklaard dat hij op geen enkel moment tegen [mededader 1] - die volgens verdachte het geweld op [slachtoffer 1] zou hebben toegepast - heeft gezegd dat [mededader 1] moest stoppen met slaan.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er voldoende bewijs is dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 1] meermalen en zodanig heeft geslagen dat [slachtoffer 1] tengevolge daarvan is overleden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de wijze waarop verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen, met name uit het aantal slagen en de kracht van die slagen, niet anders kan worden afgeleid dan dat het opzet van verdachte was gericht op de dood van [slachtoffer 1] in de zin van voorwaardelijk opzet. Door vele malen met een hard voorwerp en met kracht inslaan op het hoofd van [slachtoffer 1] heeft verdachte doelbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zodanig gewond zou raken dat deze als gevolg van die verwonding zou komen te overlijden.
Daarnaast leidt de rechtbank uit het door verdachte gebruikte geweld, dat zeer intens en aanhoudend is geweest, af dat dit geweld slechts één doel heeft gehad, namelijk het vergemakkelijken van het wegnemen van gelden door verdachte en zijn mededaders dan wel de afgifte van gelden aan hen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde bewezen kan en dient te worden.
7.3. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 april 2006 in de gemeente Gennep opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een hard voorwerp op het hoofd van genoemde [slachtoffer 1] geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweld) althans afpersing door twee of meer verenigde personen van portemonnees, inhoudende een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd op 13 april 2006 in de gemeente Gennep ten opzichte van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is een strafbaar feit
8.2. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straf en maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 8 oktober 2010 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit, de gekwalificeerde doodslag, zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 15 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat de verdediging van mening is dat het subsidiair ten laste gelegde feitencomplex kan worden bewezen verklaard en dat daarvoor aan verdachte een vrijheidsstraf voor de duur van ongeveer 7 jaren dient te worden opgelegd.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de strafoplegging enerzijds rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving.
In de onderhavige zaak heeft verdachte zich samen met zijn mededaders, puur uit winstbejag, schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf door in de avonduren een overval te plegen op een woning, wetende dat de bewoners - de gebroeders [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - thuis waren. Direct na binnenkomst is de oudste broer [slachtoffer 1] door verdachte op meedogenloze wijze vele malen met - de kolf van – een wapen geslagen in een poging hem zover te krijgen dat hij zou vertellen waar hij zijn geld had liggen. Noch aan de smeekbeden van de gebroeders [slachtoffers] noch de ‘opdracht‘ van verdachtes mededader [mededader 1] het slaan te stoppen, heeft verdachte direct gevolg gegeven; verdachte is doorgegaan met slaan. Dit alles onder het toeziend oog van de jongste broer [slachtoffer 2] die dit alles heeft moeten aanschouwen zonder daadwerkelijk te kunnen ingrijpen. Van deze jongste broer is met geweld de portemonnee met inhoud afgenomen. Kort na het vertrek van de overvallers is [slachtoffer 1] overleden.
In zijn gesprek met slachtofferhulp alsmede de schriftelijke vordering van de benadeelde partij geeft de jongste broer treffend aan welke de gevolgen van deze overval voor hem zijn geweest. Zijn broer [slachtoffer 1] was een rustige, vriendelijke man die dol was op het afspelen van muziek. Nu is het stil in huis.
Psychisch heeft de jongste broer het er moeilijk mee dat hij niets kon doen voor [slachtoffer 1] en dat hij hem niet heeft kunnen redden. Hij neemt dat zichzelf kwalijk. Hij heeft zich aanvankelijk op zijn werk gestort, nadat hij in de woning werd geconfronteerd met de sporen van hetgeen zich in zijn woning heeft afgespeeld. Hij voelt zich nu sterk minder veilig in zijn woning en heeft daarom een nieuwe deur, bewegingsmelder en een extra rolluik laten plaatsen. Ook door de aanhouding en vervolging van verdachte, bijna 4 jaar na de overval en het overlijden van [slachtoffer 1], ziet hij de situatie regelmatig voor zich en beleeft hij het allemaal opnieuw. Hij piekert nog steeds over de vraag wie de tipgever is geweest en hij heeft het hele gebeuren nooit los kunnen laten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven die de wet kent en wel ten opzichte van een oudere man van 70 jaar die, net als diens broer, in zijn eigen woning werd overvallen door 3 gemaskerde mannen. De rechtbank rekent het de verdachte zeer zwaar aan dat hij het leven van een ander welbewust heeft opgeofferd uit hebzucht en dat hij niet was te stoppen in zijn gewelddadige handelingen en dat hij, ook jaren later, geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daad maar juist zijn zeer kwalijke rol in de schoenen van de medeverdachte probeert te schuiven. In dat verband merkt de rechtbank op dat nadat de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] was voorgelezen, verdachte weliswaar daarop uit zichzelf reageerde door aan te geven dat hij het vreselijk vond wat er was gebeurd, maar vrijwel meteen daarna zichzelf wederom opstelde als slachtoffer van [mededader 1].
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank ook rekening te houden met de persoon van verdachte. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank nauwelijks met de persoonlijke omstandigheden kunnen rekening houden, nu de rechtbank geen inzicht heeft kunnen krijgen in de persoonlijkheid en daarmede de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, omdat verdachte geen medewerking heeft gegeven aan een onderzoek naar zijn geestvermogens.
Nu de rechtbank met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid geen informatie heeft, zal zij verdachte volledig toerekeningsvatbaar achten voor zijn handelen.
Het bovenstaande in beschouwing nemend is de rechtbank van oordeel dat een substantiële vrijheidsstraf op zijn plaats is.
De rechtbank zal een hogere straf opleggen dan door de raadsvrouwe verzocht, nu de rechtbank het primair ten laste gelegde feitencomplex, de gekwalificeerde doodslag, heeft bewezen verklaard en niet het door de verdediging bepleite diefstal met geweldpleging. Daarbij acht de rechtbank de door officier van justitie gevorderde straf in de onderhavige zaak een passende straf, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de straffen welke doorgaans worden opgelegd voor dergelijke misdrijven.
10.4. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 2], [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden immateriële schade.
[slachtoffer 2] voornoemd heeft deze schade op een bedrag van € 4.420,-- gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor ten laste gelegde feit (artikel 288 Wetboek van Strafrecht) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering, die door verdachte niet is weersproken, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 4.420,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 14 april 2006 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededaders, aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 4.420,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf
14 april 2006 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 52 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 2], [adres] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht: 10, 24c, 27, 36f, 288
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van vijftien jaren;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van voornoemde benadeelde partij groot € 4.420,00 toe;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 2], [adres], te betalen een bedrag van € 4.420,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 14 april 2006 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door (één van) verdachtes mededaders is voldaan;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 4.420,00 subsidiair 54 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer van het bewezen verklaarde feit (artikel 288) genaamd [slachtoffer 2], wonende te [adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 14 april 2006 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.420,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 14 april 2006 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten
behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. E.H.M. Druijf, F. Oelmeijer en P.M.S. Dijks, rechters, van wie mr. P.M.S. Dijks voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A.H. Bicker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 22 oktober 2010.