ECLI:NL:RBROE:2010:BO0293

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
102482 / JE RK 10-1054
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervanging gezinsvoogdij-instelling in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 6 oktober 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervanging van de gezinsvoogdij-instelling. Verzoekers, de ouders van de minderjarigen, hebben herhaaldelijk verzocht om vervanging van de gezinsvoogd vanwege een verstoorde verstandhouding en het ontbreken van vertrouwen in de huidige gezinsvoogd. De Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, die verantwoordelijk is voor de gezinsvoogdij, heeft echter aangegeven dat vervanging niet in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft de situatie zorgvuldig overwogen en vastgesteld dat de ouders belang hebben bij een goede verstandhouding met de gezinsvoogd, wat ook een positieve invloed kan hebben op de kinderen. De rechtbank concludeert dat het belang van de kinderen bij rust en stabiliteit in hun opvoedingssituatie zwaarder weegt dan de belangen van de ouders. De rechtbank wijst het verzoek tot vervanging van de gezinsvoogd af, omdat er geen garantie is dat een vervanging zal leiden tot een betere verstandhouding en het risico van verdere verstoring van de situatie niet kan worden genegeerd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de ouders niet ontvankelijk zijn in hun verzoek met betrekking tot de minderjarige voor wie zij geen ouderlijk gezag hebben. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaak-/rolnummer: 102482 / JE RK 10-1054
Beschikking van 6 oktober 2010 betreffende een jeugdbeschermingsmaatregel
op het verzoek van
[verzoekster]
advocaat: mr. E.J.G. Jonkers-Hebben,
verzoekster,
en
[verzoeker],
advocaat: mr. L.P.H. Hameleers,
verzoeker,
beiden wonende te [woonplaats], [adres].
De kinderrechter merkt naast de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 2004,
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 2007,
[minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 2008
als belanghebbenden aan:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
mede kantoorhoudende te 6041 HM Roermond, Mariagardestraat 64,
verder te noemen de Stichting;
de pleegouders van [minderjarige 1],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres;
de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres;
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te 6041CB Roermond, Slachthuisstraat 57.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit het volgende:
- de beschikking van 24 augustus 2010, waarin deze rechtbank de behandeling heeft
aangehouden tot een nadere zitting om de raad voor de kinderbescherming te horen;
- de doorverwijzing door de kinderrechter naar de meervoudige kamer van de rechtbank;
- het telefaxbericht met bijlage zijdens verzoekster van 21 september 2010;
- de nadere mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 23 september 2010 en waarbij zijn verschenen:
- verzoekers;
- een vertegenwoordiger van de Stichting en de gezinsvoogd;
- de pleegmoeder van [minderjarige 1];
- de pleegmoeder van [minderjarige 2] en [minderjarige 3];
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming.
2. De vaststaande feiten.
2.1. Verzoekers zijn de ouders van en hebben het gezamenlijk gezag over de minderjarigen [minderjarige 2] (3 jaar) en [minderjarige 3] (2 jaar). Verzoekster is de moeder van en heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] (5 jaar). Het is niet bekend wie de vader van [minderjarige 1] is.
2.2. [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn door de kinderrechter onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te Roermond en uithuisgeplaatst bij een pleegouder.
2.3. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn verlengd tot 6 mei 2011. De ondertoezichtstelling voor [minderjarige 3] is verlengd tot 16 september 2011 en haar machtiging uithuisplaatsing tot 16 maart 2011.
3. De overwegingen
3.1. Verzoekers vragen vervanging van de Stichting door een stichting in een andere provincie vanwege de verstoorde relatie tussen verzoekers en gezinsvoogd [A].
3.2. De rechtbank merkt op voorhand op dat verzoeker niet-ontvankelijk is betreffende het verzoek ten aanzien van [minderjarige 1], nu hij geen ouderlijk gezag over haar heeft.
3.3. Verzoekers hebben meerdere malen verzocht om vervanging van de gezinsvoogd vanwege het ontbreken van vertrouwen in hem. De Stichting stemt echter niet in met vervanging van gezinsvoogd. De Stichting is ervan overtuigd dat vervanging geen oplossing biedt voor de problemen en niet in het belang is van de kinderen. De inzet van een andere gezinsvoogd zal tot dezelfde problemen leiden, aangezien de samenwerking tussen verzoekers en gezinsvoogd slechts goed gaat, zolang gehandeld wordt overeenkomstig de wens van verzoekers. Zodra dat niet gebeurt, ontstaan er problemen. De toevoeging in een eerder stadium van gezinsvoogdes [B] heeft geen positief effect gehad en de inzet van gezinsvoogdes [C], ten behoeve van begeleiding van de omgang tussen verzoekster en de kinderen, heeft evenmin geholpen.
Verzoekers wensen in feite een uitbreiding van de omgangsregeling. Het besluit daarover is een interdisciplinair besluit van de Stichting. Het aanstellen van een andere gezinsvoogd zal in dat besluit geen wijziging brengen.
3.4. Voor zover de raadsman alsnog heeft willen betogen dat de benoeming van een andere gezinsvoogd een oplossing zou bieden merkt de rechtbank op dat zij niet bevoegd is een andere gezinsvoogd binnen de Stichting aan te wijzen. Dat staat ter vrije beoordeling van de Stichting. De rechtbank kan wel, op verzoek van een met het gezag belaste ouder, de stichting vervangen door een zodanige stichting in een andere provincie (artikel 1:254 lid 5 BW).
3.5. De Stichting verzet zich tegen het verzoek tot vervanging. Zij acht benoeming van een stichting in een andere provincie niet in het belang van de kinderen. Dat zal alleen maar tot vertraging in de hulpverlening leiden. Voor het standpunt van de Stichting verwijst de rechtbank voorts naar de overwegingen onder punt 3.3.
3.6. De rechtbank merkt op dat het geschil over de omgangsfrequentie in deze procedure niet ter beoordeling voorligt. Daarvoor dient een andere procedure te worden gevolgd. Ter beoordeling in deze procedure is of de verhoudingen tussen de Stichting en de betrokkenen zo slecht zijn dat het belang van de kinderen vereist dat een stichting in een ander provincie met het toezicht wordt belast. Alleen uitzonderlijke situaties lenen zich daarvoor.
3.7. Dat de verstandverhouding tussen verzoekers en de Stichting slecht is, staat niet ter discussie. De vraag is of om die reden vervanging van de Stichting in het belang van de kinderen vereist is. Ter zitting heeft de rechtbank de pleegmoeders van de kinderen op het verzoek gehoord. Zij hebben onafhankelijk van elkaar te kennen gegeven het niet eens te zijn met het verzoek tot vervanging van de Stichting en geven daarvoor dezelfde argumenten. De kinderen zijn de afgelopen periode aan heel veel veranderingen onderhevig geweest. Zij hebben daarbij te maken gehad met veel verschillende personen. De kinderen maken nu een positieve ontwikkeling door en hebben belang bij zoveel mogelijk rust en stabiliteit. De pleegmoeders achten het in het belang van de kinderen dat zoveel mogelijk dezelfde mensen bij de kinderen betrokken blijven, dus zowel de gezinsvoogd als de medewerkers van Rubicon, die de omgang tussen de kinderen en de ouders begeleiden. De pleegouders hebben daarbij veel vertrouwen in de gezinsvoogd en geven aan dat ook de kinderen een goed contact met hem hebben. Dat contact vindt eens in de zes weken plaats. De pleegmoeders wensen handhaving van de huidige situatie.
3.8. De rechtbank overweegt dat de ouders belang hebben bij een goede verstandhouding met de gezinsvoogd. Dat kan ook een positieve weerslag hebben op de kinderen en aldus het belang van de kinderen dienen. Een vervanging van de Stichting leidt echter niet met zekerheid tot een betere verstandhouding. Gelet op de problematiek in deze zaak moet het risico dat ook die verstandhouding onder druk zal komen te staan, niet worden onderschat. Daarbij komt dat een vervanging de nodige praktische problemen met zich mee zal brengen.
Het belang van de kinderen bij rust en stabiliteit in de opvoedingssituatie gaat naar het oordeel van de rechtbank boven voormelde belangen. Dit belang dient zoveel mogelijk te worden gewaarborgd en ter zake dienen zo min mogelijk risico’s te worden gelopen. Een vervanging van de Stichting dient het belang van de kinderen om die reden niet danwel onvoldoende.
De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek betreffende [minderjarige 1];
4.2. wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.I.J. Hegeman, mr. J.J.M. Wassenberg en
mr. S.A.M.C. van de Winkel, kinderrechters, en ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2010 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.