ECLI:NL:RBROE:2010:BN8791

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
24 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 1018, 10 / 1019
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.W.P. Letschert
  • C.H.M. Bartholomeus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van APK-erkenning en sanctie bij overtredingen op keuringsplaats

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Roermond op 24 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van de APK-erkenning voor motorrijtuigen tot en met 3500 kg. De zaak betreft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.J.W. Weekers, die bezwaar maakte tegen het besluit van de Algemeen Directeur van de RDW, afdeling Juridische en Bestuurlijke Zaken, dat de erkenning voor de keuringsplaats aan de [adres 2] voor de duur van 12 weken was ingetrokken. Dit besluit volgde op eerdere overtredingen die op een andere keuringsplaats, [adres 1], waren geconstateerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wijziging van de keuringsplaats gelijk te stellen is met een verhuizing, en dat de overtredingen op de eerdere keuringsplaats terecht zijn betrokken bij de beoordeling van de sanctie. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de RDW op goede gronden heeft gehandeld en dat de opgelegde sanctie in overeenstemming is met het beleid van de RDW. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen en het beroep is ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor erkenninghouders om te voldoen aan de gestelde eisen en de gevolgen van overtredingen voor hun erkenning.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 10 / 1018 en 10 / 1019
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met toepassing van artikel 8:86 van de Awb
inzake
[naam verzoeker] te [plaatsnaam], verzoeker,
gemachtigde mr. H.J.W. Weekers,
tegen
de Algemeen Directeur van de RDW, afdeling Juridische en Bestuurlijke Zaken, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2010 heeft verweerder de aan verzoeker verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen (APK-erkenning) van motorrijtuigen tot en met 3500 kg, ingetrokken. Tegen dit besluit is door verzoeker bezwaar gemaakt alsmede een voorlopige voorziening gevraagd.
Bij uitspraak van 29 april 2010 heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening toegewezen.
Bij besluit van 12 mei 2010 heeft verweerder het eerdere besluit van 23 maart 2010 ingetrokken en de APK-erkenning voor motorrijtuigen tot en met 3500 kg voor de duur van 12 weken ingetrokken.
Bij besluit van 17 augustus 2010 heeft verweerder (onder verwijzing naar de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb) het bezwaar, gericht tegen het besluit van 23 maart 2010, aangemerkt als mede te zijn gericht tegen het besluit van 12 mei 2010, en ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is namens verzoeker bij schrijven van 24 augustus 2010 een beroepschrift op grond van de Awb ingediend bij de rechtbank. Tevens heeft verzoeker zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan verzoekersgemachtigde gezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 10 september 2010, waar verzoeker is verschenen bij [naam 1] bijgestaan door mr. H.J.W. Weekers, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. E.D. Houtman.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb is gedaan terwijl beroep is ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter alsdan onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de behandeling van het verzoek ter zitting van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Op deze bevoegdheid van de rechter is partijen gewezen in de kennisgeving van behandeling ter zitting.
Na de kennisneming van de stukken en na de behandeling van het verzoek ter zitting is de rechter van oordeel dat nader onderzoek aan de behandeling van de zaak niet kan bijdragen. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die zich tegen de toepassing van het bepaalde in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb verzetten. De rechter doet dan ook onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.
2.2. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK (Regeling) kan de Dienst Wegverkeer (RDW) een erkenning APK verlenen aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon voor één of meer in Nederland gevestigde keuringsplaatsen.
2.3. Ingevolge artikel 87, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) kan verweerder een erkenning intrekken indien degene aan wie de erkenning is verleend:
a. niet meer voldoet aan de voor de erkenning gestelde eisen,
b. in strijd met de eisen, bedoeld in artikel 75, eerste lid, of de regels bedoeld in artikel 76, derde lid, een keuringsbewijs afgeeft voor een motorrijtuig of een aanhangwagen,
c. een keuringsrapport afgeeft voor een motorrijtuig, of een aanhangwagen, waarvoor de erkenning niet geldt,
d. de verplichting, vervat in artikel 85, 86, zesde lid, 90, vierde lid, of 91, vierde lid, niet nakomt.
e. weigert een keuringsbewijs af te geven voor een motorrijtuig of een aanhangwagen, waarvoor de erkenning geldt, hoewel dat voertuig bij keuring, verricht met inachtneming van de regels, bedoeld in artikel 76, derde lid, voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 75, eerste lid, of
f. handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
2.4. Het door verweerder in verband hiermee gehanteerde beleid is neergelegd in de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW (Toezichtbeleidsbrief) en de daarbij horende Bijlage Erkenninghouder APK (Bijlage).
2.5. Op grond van het bepaalde in artikel 37, eerste lid, van de Regeling heeft verweerder het Cusumsysteem Erkenninghouder APK (Cusumsysteem) vastgesteld. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 37 van de Regeling wordt aan de hand van het Cusumsysteem beoordeeld of het toezicht wordt verminderd of verscherpt danwel of een erkenning wordt gewijzigd of ingetrokken.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder d, van het Cusumsysteem, wordt een procedure tot intrekking van de erkenning begonnen indien in een periode van 12 maanden driemaal plaatsing in de P-klasse heeft plaatsgevonden.
2.6. Bij besluit van 20 februari 2006 is aan [naam 2], handelende onder de naam [naam verzoeker], een APK-erkenning verleend voor de keuringsplaats [adres 1] onder het keuringsinstantienummer [nummer].
Blijkens een uittreksel uit het handelsregister (met hetzelfde dossiernummer als vermeld op het hiervoor bedoelde besluit) is het bedrijf met de naam [naam verzoeker], gevestigd aan de [adres 1], op 1 april 2006 omgezet in een vennootschap onder firma met als vennoten [naam 2] en [naam 1]. In dit uittreksel wordt voorts als handelsnaam genoemd [handelsnaam] met het adres [adres 2].
Bij besluit van 27 januari 2009 is onder hetzelfde keuringsinstantienummer en met vermelding van hetzelfde dossiernummer inschrijving handelsregister aan [handelsnaam] voor de keuringsplaats aan de [adres 2] een APK-erkenning verleend, en de APK-erkenning van 20 februari 2006 met hetzelfde keuringsinstantienummer ingetrokken.
Zoals reeds in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 april 2010 onder 2.6 met verwijzing naar artikel 4 van de Regeling is overwogen, moet de erkenning bij laatstgenoemd besluit geacht worden te zijn verleend aan [naam verzoeker] voor de keuringsplaats [adres 2]. Gelet op hetzelfde keuringsinstantienummer is geen sprake van een nieuwe erkenning maar een wijziging van de erkenning.
2.7. Verweerder heeft in verband met tijdens uitgevoerde steekproefcontroles op de keuringsplaats [adres 1] op 8 januari 2008 en 16 mei 2008 overtredingen geconstateerd waarvoor achtereenvolgens bij brief van 5 februari 2008 een waarschuwing is gegeven en bij beschikking van1 juli 2008 de APK-erkenning voorwaardelijk is ingetrokken. Tegen laatstbedoelde beschikking is geen rechtsmiddel aangewend.
2.8. Bij besluit van 12 mei 2010 heeft verweerder overwogen dat in de afgelopen
30 maanden tweemaal eerder een overtreding categorie I (8 januari 2008 en 16 mei 2008) en eenmaal een overtreding categorie III (driemaal plaatsing in de P-klasse binnen 12 maanden na de steekproefcontrole van 19 februari 2010) is begaan. De indeling in categoriën heeft plaatsgevonden in overeenstemming met het bepaalde in paragraaf 4.5 van de Bijlage.
Voorts heeft verweerder in overeenstemming met het stroomschema van de Toezichtbeleidsbrief geconcludeerd dat twee overtredingen van de eerste categorie, gevolgd door een overtreding van de derde categorie, gezamenlijk begaan binnen een periode van
30 maanden, leidt tot een intrekking van de erkenning voor de duur van 12 weken.
2.9. Het kernpunt van het geschil wordt gevormd door de vraag of verweerder bij het bepalen van de duur van de intrekking van de erkenning (die geldt voor de keuringsplaats [adres 2]) terecht en op goede gronden de overtredingen heeft meegewogen die zijn begaan op de keuringsplaats [adres 1].
De rechter overweegt daarover het volgende.
2.10. Ingevolge artikel 39 van de Regeling geldt een intrekking van de APK-erkenning in beginsel uitsluitend voor de betrokken keuringsplaats.
Paragraaf 1.5 van de Bijlag luidt als volgt:
“Geldt uw erkenning APK voor meerdere keuringsplaatsen? Dan wordt in de regel de kwaliteit per keuringsplaats beoordeeld. Een eventuele sanctie wordt hierop afgestemd. In beginsel wordt steeds per keuringsplaats gesanctioneerd.”
2.11. Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan deze bepalingen, althans het besluit in strijd is met deze bepalingen. De rechter is van oordeel dat de tekst van de hiervoor onder 2.10 aangehaalde bepalingen helder is. De bepalingen zien op erkenningen die APK keuringen toestaan op meerdere keuringsplaatsen. De thans aan de orde zijnde erkenning is verleend voor één keuringsplaats, namelijk [adres 2]. De erkenning voor de keuringsplaats [adres 1] is, zoals hiervoor onder 2.6 is overwogen, bij besluit van 27 januari 2009, in verband met de wijziging van de keuringsplaats, ingetrokken. Verweerder heeft onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 19, vierde lid van de Regeling, op goede gronden het standpunt ingenomen dat geen nieuwe erkenning is afgegeven maar enkel de keuringsplaats is gewijzigd en verzoeker, als rechtsopvolger van het eenmansbedrijf [naam verzoeker], de erkenning heeft voortgezet. De wijziging van de keuringsplaats is naar het oordeel van de rechter gelijk te stellen met een verhuizing van de keuringsplaats, zoals ook staat vermeld op het namens verzoeker door [naam] medeondertekende herschouwingsrapport van
7 januari 2009. De APK keuringen die eerst werden uitgevoerd op het adres [adres 1] zijn immers verplaatst naar het adres [adres 2]. De omstandigheid dat geen verhuizing heeft plaatsgevonden van de inrichting van de keuringsplaats en deze, zoals zijdens verzoeker ter zitting betoogd, op het adres aan de [adres 1] is blijven staan en inmiddels een aanvraag is gedaan voor een keuringsplaats op dit adres, doet daar niet aan af. Door verzoeker is, hoewel ter zitting daarnaar gevraagd, geen nadere onderbouwing gegeven van zijn standpunt dat onder erkenningen die gelden voor meerdere keuringsplaatsen ook dienen te worden begrepen erkenningen die weliswaar gelden voor één keuringsplaats, maar zoals in het onderhavige geval in het verleden voor achtereenvolgens verschillende keuringsplaatsen hebben gegolden.
De rechter is dan ook van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden de overtredingen die zijn begaan op [adres 1] heeft betrokken bij het bepalen van de aard en de hoogte van de sanctie met betrekking tot de erkenning die geldt voor de keuringsplaats [adres 2]. De hiertegen gerichte beroepsgronden treffen daarom geen doel.
2.12. Met betrekking tot de gronden die zijn aangevoerd tegen de waarschuwing van
5 februari 2008, overweegt de rechter het volgende. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is een waarschuwing niet gericht op rechtsgevolg en derhalve geen besluit in de zin van de Awb. Verzoeker kan daarom zijn bezwaren tegen deze waarschuwing kenbaar maken bij zijn bezwaar tegen het besluit waarbij de erkenning is ingetrokken. Niet in geschil is dat op de keuringsplaats [adres 1] een auto is goedgekeurd terwijl de datum van eerste toelating op het kentekenbewijs, nadat dit uit een hoesje was gehaald, niet leesbaar was. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat het kentekenbewijs niet voldoet aan de daaraan in artikel 36, derde lid onder d, van de WVW gestelde eis dat het kentekenbewijs behoorlijk leesbaar dient te zijn. Voorts heeft verweerder terecht geconcludeerd dat verzoeker, door het voertuig te keuren, in strijd heeft gehandeld met artikel 41, vierde lid, aanhef en onder d, van de Erkenningsregeling APK. Verweerder heeft daarom een waarschuwing kunnen geven. Nu verweerder voorts de ongeldigheid van het kentekenbewijs heeft gebaseerd op de ongeldigverklaring als bedoeld in artikel 57, eerste lid, aanhef en onder e, van de WVW, en niet zoals door verzoeker is aangevoerd op het onbevoegd daarin aanbrengen van wijzigingen als bedoeld in artikel 57, eerste lid, onder c. van de WVW, treft deze grond geen doel.
2.13. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder bij het bepalen van de sanctie terecht twee overtredingen categorie I en één categorie III overtreding in aanmerking heeft genomen hetgeen volgens het stroomschema leidt tot een intrekking van de erkenning voor de duur van 12 weken.
2.14. Het door de RDW gevoerde beleid behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende maatregelen , waarbij in algemene zin rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders alsmede hun staat van dienst. Dit beleid wordt niet onredelijk geoordeeld (zie onder andere de Afdeling, 3 juni 2009 LJN: BI6097 en de Afdeling, 17 november 2009, LJN: BK4289). Gelet hierop heeft verweerder in de door verzoeker genoemde omstandigheden, waaronder de verhuizing van de keuringsplaats naar de nieuwe vestiging van verzoeker aan de [adres 2], geen aanleiding hoeven te zien om van het beleid af te wijken. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten tot het opleggen van de sanctie, die in overeenstemming is met het beleid.
2.15. Nu geen van de door verzoeker aangevoerde gronden slaagt, dient het verzoek te worden afgewezen en is het beroep ongegrond.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. A.W.P. Letschert in tegenwoordigheid van mr. C.H.M. Bartholomeus als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2010.
w.g. mr. C.H.M. Bartholomeus,
griffier w.g. mr. A.W.P. Letschert,
voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 24 september 2010.
Tegen het gedeelte van de uitspraak waarin de voorlopige voorziening wordt afgewezen staat geen rechtsmiddel open.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen het gedeelte van de uitspraak waarin het beroep ongegrond is verklaard binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.