RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10 / 384
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[naam eiseres] te Egchel, eiseres,
gemachtigde mr. P.J.G. Goumans,
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Peel en Maas, verweerder.
Bij brief van 23 oktober 2009 is namens eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 14 september 2009, waarbij medewerking is geweigerd aan het door eiseres gedane verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan en tevens de gevraagde bouwvergunning voor het bouwen van een vleesvarkensstal aan de [locatie] is geweigerd.
Bij brief van 25 maart 2010, ingekomen ter griffie op 26 maart 2010, heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 23 oktober 2008. Bij besluit van 30 maart 2010, verzonden op 12 april 2010 heeft verweerder het bezwaar deels gegrond, deels ongegrond verklaard en het besluit van 14 september 2009 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij brief van 17 mei 2010 heeft de gemachtigde van eiseres de gronden waarop het beroep berust aangevuld. Nu verweerders besluit van 30 maart 2010 niet tegemoet komt aan hetgeen namens eiseres in beroep is gevorderd, wordt het beroep geacht mede gericht te zijn tegen het nieuwe besluit.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 14 september 2010, waar eiseres is verschenen bij gemachtigden G.P. Lemmen en mr. P.J.G. Goumans, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. A.P. Langerak. Eiseres heeft ter zitting als deskundige meegebracht, [naam deskundige] van [naam adviesburo].
2.1. Eiseres beschikt over een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voor de oprichting van een varkenshouderij aan de [locatie]. Op 19 december 2008 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag bouwvergunning eerste fase ingediend voor het bouwen van een vleesvarkensstal aan de [locatie] op de percelen, kadastraal bekend gemeente Helden, [sectie], waarvan zij eigenaar is. Omdat door eiseres is onderkend dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het ter plaatse geldend bestemmingsplan ‘Buitengebied’ en in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, heeft eiseres verweerder bij brief van 27 januari 2009 verzocht om de bestemming te wijzigen in ‘Agrarisch bouwperceel’. Eiseres heeft daarbij aangegeven te kunnen voldoen aan de daarvoor geldende criteria. Bij brief van 24 maart 2009 van [naam adviesburo]. is namens eiseres nadere informatie verstrekt ter onderbouwing van het standpunt dat aan de criteria voor gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid is voldaan. In die brief is verder onder meer vermeld dat telefonisch is afgesproken dat het besluit op de bouwvergunningaanvraag eerste fase wordt aangehouden tot het moment dat er duidelijkheid is omtrent toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.
2.2. Naar aanleiding van raadsbehandeling en bewonersoverleg eind 2008 over de gebiedsontwikkeling Egchel, heeft de gemeenteraad van Helden op 22 december 2008 een beleidskader vastgesteld waarbinnen de gebiedsontwikkeling Egchel moet plaatsvinden. Daarbij is onder meer als uitgangspunt geformuleerd om de kwaliteit van het woon- en leefklimaat in de kern van Egchel te verbeteren.
2.3. Op 16 juli 2009 heeft de gemeenteraad van de gemeente Helden besloten het Landbouw- ontwikkelingsgebied Egchel (LOG Egchel) te begrenzen tot het gebied dat op het bij dat besluit gevoegde kaartje met een oranje kleur is aangegeven (1), indachtig de beoogde doelen van het LOG en de beleidskaders, zoals die zijn vastgelegd in het besluit van de Raad van 22 december 2008, binnen het zoekgebied Intensieve Veehouderij (IV) geen enkele nieuwvestiging van een intensieve veehouderij of nertsenfarm toe te laten behalve binnen de begrenzing LOG, zoals deze op de bij het besluit gevoegde kaart is weergegeven (2) en deze beleidsregel zoals onder 2 verwoord vast te stellen. Bij de herziening van de begrenzing is –naast genoemde kwaliteit van het woon- en leefklimaat in de kern Egchel- van belang geacht om de milieuruimte binnen het LOG veilig te stellen voor de bedrijven die naar het LOG verplaatsen en die op een andere plek binnen de gemeente een knelpunt vormen. Van de hiervoor weergegeven beleidsregel heeft publicatie in het weekblad “Heldens Nieuws” plaatsgevonden.
2.4. Bij besluit van 14 september 2009, verzonden op 18 september 2009, heeft verweerder eiseres meegedeeld dat is besloten geen medewerking te verlenen aan haar verzoek tot wijzigen van het bestemmingsplan dan wel tot het nemen van een projectbesluit en tot weigering van de bouwvergunning eerste fase voor genoemd project omdat de beoogde locatie is gelegen buiten het nader begrensde landbouwontwikkelingsgebied.
2.5. Namens eiseres is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In bezwaar is onder meer aangevoerd dat aan de voorwaarden om gebruik te maken van de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen is voldaan en dat verweerder ontoereikend heeft gemotiveerd waarom desondanks geen gebruik van die bevoegdheid wordt gemaakt. Gesteld wordt dat de herbegrenzing in strijd is met het Reconstructieplan en dat daarbij de belangen van eiseres niet zijn gewogen.
2.6. Naar aanleiding van het door de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften (de commissie) op 18 januari 2010 uitgebrachte advies, heeft verweerder een ‘onderzoeksrapportage ten behoeve van de gebiedsontwikkeling van het landbouwontwikkelingsgebied Egchelse Heide in het kader van de Wet Geurhinder en Veehouderijen’ (het geurrapport) uit laten brengen. In dat rapport wordt geconcludeerd dat de geurkwaliteit in de kern Egchel verslechtert als het LOG met zes veehouderijen wordt ingevuld. De geurkwaliteit verandert dan van ‘overwegend redelijk goed’ naar ‘redelijk goed tot matig’. In geval van een nadere begrenzing, waardoor onder meer de locatie van eiseres niet gerealiseerd kan worden en dus geen bijdrage heeft aan de geuremissie, verandert de geurkwaliteit weer in ‘redelijk goed’. Op grond van het geuronderzoek wordt in het geurrapport gesteld dat geconcludeerd kan worden dat een nadere begrenzing een oplossing is om te voorkomen dat het woon- en leefklimaat van Egchel niet verslechtert en de ontwikkeling van het LOG veilig stelt.
2.7. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder -deels in afwijking van voormeld advies van de commissie- besloten het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren vanwege motiveringsgebreken in het besluit tot weigering van de binnenplanse bestemmingsplanwijziging en bouwvergunning, het bezwaar ongegrond te verklaren voorzover een beroep wordt gedaan op de rechtstreekse doorwerking van het Reconstructieplan Noord- en Midden Limburg en het besluit van 14 september 2009 na heroverweging met een aanvullende motivering, waaronder een in dit kader opgesteld ‘geurrapport’ in stand te laten.
In dat besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat het verzoek van eiseres strijdig is met de door de raad en het college in dit kader geformuleerde doelstellingen. Er is in dit geval geen sprake van een verplaatsing van een intensieve veehouderij die een negatief effect heeft op het woon- en leefklimaat van de kernen, maar van een nieuwvestiging van een intensieve veehouderij buiten de door de raad vastgestelde noordelijke grens van het beoogde LOG met een beperking van het aantal daadwerkelijk te verplaatsen bedrijven en een verslechtering van het woon- en leefklimaat van de kern Egchel tot gevolg. Om voormelde redenen wil verweerder geen toepassing geven aan de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid en is de afwijzing van de bouwvergunning gehandhaafd.
2.8. In beroep is tegen dit besluit aangevoerd dat het besluit van 18 september 2009 uiteenvalt in de weigering de gevraagde bouwvergunning te verlenen en de weigering een wijzigingsplan vast te stellen. Tegen laatstgenoemd besluit stond volgens eiseres rechtstreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) en eiseres verzoekt de rechtbank dan ook om verweerder op te dragen alsnog uitvoering te geven aan de wettelijke doorzendplicht. Met betrekking tot de weigering bouwvergunning is onder verwijzing naar het advies van de commissie aangevoerd dat het Reconstructieplan Noord- en Midden Limburg rechtstreeks doorwerkt en voor het onderhavige bouwplan geldt als projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Ten aanzien van de in het bestreden besluit vervatte weigering een projectbesluit te nemen is aangevoerd dat het Reconstructieplan dateert van 2004 en dat verweerder naar aanleiding van de aanvraag van eiseres beleid heeft geformuleerd om realisering van het bedrijf van eiseres te blokkeren. In de visie van eiseres wordt de milieuruimte voor andere bedrijven in het LOG door de voorgenomen vestiging van het bedrijf van eiseres niet beperkt en komt daardoor al evenmin het woon- en leefklimaat van Egchel in het gedrang, zodat het beleid niet aan medewerking in de weg hoeft te staan. Verweerders beleid houdt onder meer in dat het in het Reconstructieplan aangewezen gebied wordt begrensd tot het gebied waarin de gemeente gronden in eigendom heeft. Volgens eiseres wordt daardoor in strijd met het fair play beginsel gehandeld. Verder heeft eiseres erop gewezen dat verweerders beleid geen vertaling heeft gekregen in planologische besluitvorming. Gelet op het geldend Reconstructieplan acht eiseres de (enkele) verwijzing naar achteraf opgesteld beleid en het ter ondersteuning daarvan opgestelde geurrapport een onvoldoende motivering om medewerking aan de voorgenomen vestiging te weigeren en is eiseres van mening dat daarbij haar belang is veronachtzaamd.
2.9. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.10. Met betrekking tot het beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiseres, overweegt de rechtbank dat dit beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat gesteld noch gebleken is dat eiseres enig belang heeft bij dit beroep nu verweerder op 30 maart 2010 alsnog een reëel besluit op bezwaar heeft genomen. Omdat verweerder de beslistermijn als bedoeld in artikel 7:10 van de Awb heeft overschreden, ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met het instellen van dit beroep heeft gemaakt.
2.11. Met betrekking tot het beroep, gericht tegen verweerders besluit van 30 maart 2010, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft bij dat besluit onder meer de afwijzing van het verzoek van eiseres om met gebruikmaking van de in artikel 2.04, lid 8.A, van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ opgenomen wijzigingsbevoegdheid realisatie van een varkenshouderij mogelijk te maken, gehandhaafd. De rechtbank volgt verweerder niet in diens in het verweerschrift vermelde opvatting dat er geen sprake zou zijn van een besluit op aanvraag en dat beoordeling of van de wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt louter ambtshalve heeft plaatsgevonden in het kader van de beoordeling van de bouwaanvraag.
In artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, van de Wro is bepaald dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels: binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen. Ingevolge het bepaalde in artikel 8.2, eerste lid, onder c, van de Wro kan een belanghebbende bij de AbRS beroep instellen tegen: een besluit omtrent wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.6, eerste lid. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb staat tegen een dergelijke afwijzing, nu daarvoor niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is gevolgd, bezwaar open. Tegen de bij besluit op bezwaar gehandhaafde weigering een bestemmingsplan te wijzigen staat vervolgens rechtstreeks beroep bij de AbRS open.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank in zoverre onbevoegd om van het beroep dat namens eiseres tegen de (gehandhaafde) weigering het bestemmingsplan te herzien is ingediend, kennis te nemen. De rechtbank zal derhalve bij separate brief het beroepschrift van 17 mei 2010 met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter verdere behandeling doorsturen aan de AbRS.
2.12. Met betrekking tot de beroepsgrond dat het Reconstructieplan Noord- en Midden Limburg rechtstreeks doorwerkt en voor het onderhavige bouwplan geldt als projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro, overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van de planologische doorwerking van het reconstructieplan is in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel inzake de Reconstructiewet (TK 1998-1999, 26 356, nr. 3, p.34) onder meer vermeld “dat niet het gehele reconstructieplan zich leent voor planologische doorwerking; het plan kan immers mede maatregelen en voorzieningen betreffen die niet van ruimtelijke aard zijn, alsmede maatregelen die in beginsel wel een ruimtelijk karakter hebben, maar die nog zodanig globaal zijn dat zij niet dan na uitwerking geschikt zijn om planologisch door te werken. Het betreft dan die delen die reeds volledig planologisch zijn afgewogen.”
In het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg zijn zoekgebieden bepaald, waar incidentele nieuwvestiging van intensieve veehouderijen mogelijk gemaakt kan worden. Het is volgens het reconstructieplan aan de gemeente om in het planologisch traject, waarbij rekening wordt gehouden met lokale waarden en kwaliteiten enerzijds en kansen en ontwikkelingen anderzijds, en met aspecten zoals landschap, water, cultuur en aardkundige waarden, te bepalen waar de locaties voor incidentele veehouderijbedrijven kunnen worden gevestigd. Aldus is bij de vaststelling van het reconstructieplan geen volledige afweging gemaakt, in die zin dat op lokaal niveau geen nadere afweging meer zou mogen plaatsvinden. Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel.
2.13. Verweerder heeft bij het bestreden besluit tevens zijn weigering gehandhaafd om een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro te nemen en vervolgens bouwvergunning te verlenen voor de realisatie van een varkenshouderij aan de [locatie].
2.14. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ (hierna: het bestemmingsplan) hebben de gronden, waarop het bouwplan ziet, de bestemming ‘Agrarische Doeleinden A’. In artikel 2.04, eerste lid, van het bestemmingsplan is bepaald dat de gronden op de plankaart aangewezen voor ‘Agrarische doeleinden A’ bestemd zijn voor de uitoefening van agrarische bedrijven, alsmede de opbouw van het landschap, met dien verstande, dat in de zoneringsvlakken ‘extensiveringsgebied’, ‘verwevingsgebied met bovengrens bouwkavel’ en ‘verwevingsgebied zonder bovengrens bouwkavel’ nieuwvestiging niet is toegestaan. Tussen partijen is niet in geding dat het geldend bestemmingsplan aan verlening van de gevraagde bouwvergunning in de weg staat.
2.15. Verweerder heeft de aanvraag om bouwvergunning derhalve terecht mede opgevat als een verzoek een projectbesluit te nemen. Indien zich, zoals in casu, de situatie als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet voordoet, wordt ingevolge het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Woningwet, -voor zover hier relevant- de aanvraag om bouwvergunning tevens aangemerkt als een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c, artikel 3.22 of een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro. In het zesde lid van artikel 46 Woningwet is ter zake nog bepaald dat de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning en een beslissing omtrent een projectbesluit, voor zover deze beslissing ziet op het bouwen waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Awb als één besluit worden aangemerkt.
2.16. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.10 van de Wro kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen. De gemeenteraad kan de bevoegdheid tot het nemen van een projectbesluit delegeren aan burgemeester en wethouders. Van die mogelijkheid is in het onderhavige geval gebruik gemaakt.
2.17. De rechtbank dient derhalve vervolgens de vraag te beantwoorden of gezegd moet worden dat verweerder bij afweging van alle in aanmerking te nemen belangen in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot (handhaving van) zijn weigering om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid een projectbesluit te nemen dan wel dat verweerder daarbij in strijd heeft gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel.
De rechtbank stelt vast dat verweerders afwijzing is gebaseerd op het onder 2.3. vermelde, door de raad op 16 juli 2009 vastgestelde beleid, waarbij het deel van de Egchelse heide, dat door Gedeputeerde Staten van Limburg in 2004 in het Reconstructieplan Noord- en Midden Limburg is aangeduid als ‘landbouwontwikkelingsgebied: zoekgebied voor projectvestigingen en incidentele nieuwvestiging’, aan de noordelijke zijde is begrensd, waardoor vestiging van het bedrijf van eiseres ter plaatse wordt uitgesloten.
De rechtbank stelt verder vast dat uit de hiervoor deels weergegeven memorie van toelichting op het wetsvoorstel inzake de Reconstructiewet, alsmede uit vaste jurisprudentie van de AbRS (waaronder AbRS 16 mei 2007, LJN: BA5222 en LJN: BA5230, alsmede AbRS 30 juni 2010, LJN: BM9634) volgt dat wanneer onderdelen van een reconstructieplan niet volledig planologisch zijn afgewogen, het op lokaal niveau bevoegd gezag voor het concrete geval een nadere invulling van de in het Reconstructieplan vervatte beleidsuitspraken mag geven. In het algemeen zal een dergelijke nadere invulling zijn vertaling vinden in een planologisch besluit, zoals een structuurvisie of een (ontwerp)bestemmingsplan. Bij de vaststelling (en toetsing) daarvan dienen deze beleidsuitspraken te worden betrokken. Uit de hiervoor vermelde uitspraak van de AbRS van 30 juni 2010 leidt de rechtbank af dat de nadere invulling ook zo ver kan gaan dat de in het reconstructieplan geformuleerde beleidsuitgangspunten terzijde worden gesteld en dat een dergelijke afwijking ook mogelijk is op basis van op lokaal niveau vastgesteld beleid, dat, zoals hier het geval is, (nog) geen vertaling heeft gekregen in een planologisch relevant besluit. De AbRS overwoog namelijk in die casus, waarin onder verwijzing naar vastgesteld beleid werd geweigerd een projectbesluit te nemen, dat “op grond van locatiespecifieke factoren de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij in een desbetreffend zoekgebied bij nadere beoordeling ongewenst kan worden geacht”.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen aan de motivering van een besluit, waarbij op louter beleidsmatige gronden een gebied, waarbinnen volgens het geldend reconstructieplan intensieve veehouderij in beginsel mogelijk dient te worden geacht, als vestigingsgebied voor intensieve veehouderij wordt uitgesloten, hoge eisen te worden gesteld.
De rechtbank overweegt daartoe dat de beleidsregels erop neer komen dat vestiging van het bedrijf van eiseres op de door haar gewenste locatie zonder meer wordt uitgesloten en dat dit beleid in belangrijke mate is ingegeven door dit oogmerk. Naar het oordeel van de rechtbank wordt hiermee onvoldoende recht gedaan aan de bijzondere positie van eiseres, die binnen het zoekgebied, zoals aangewezen in het reconstructieplan, gronden in eigendom heeft en over een milieuvergunning beschikt voor het oprichten van een varkenshouderij. De rechtbank stelt verder vast dat in de beleidsregels en het ter onderbouwing daarvan (achteraf) uitgebrachte geurrapport, geen motivering wordt gegeven voor de in de beleidsregels gemaakte keuze om zes, in de bewoordingen van de gemachtigde van eiseres ‘fictieve’ bedrijven in het LOG te plaatsen en de locatie te begrenzen op de wijze, zoals dat beleidsmatig is gebeurd. Immers is vooralsnog onduidelijk hoeveel gegadigden er zullen zijn voor verplaatsing naar het LOG en welke invloed die bedrijven concreet op de omgeving zullen hebben. Verder is het in de beleidsregels geformuleerde uitgangspunt dat het woon- en leefklimaat van de kern Egchel “er beter op wordt” niet concreet ingevuld en is de specifieke bijdrage van het bedrijf van eiseres aan een verslechtering van het woon- en leefklimaat in de kern Egchel niet meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de raad opgestelde beleidsregels te vaag en onvoldoende gefundeerd, om de aanvraag op die grond af te wijzen.
Met betrekking tot de belangenweging, die aan verweerders besluitvorming ten grondslag ligt, is in het bestreden besluit alleen erop gewezen dat vestiging niet past in het geformuleerde beleid. Eerst in het verweerschrift is ter zake het standpunt ingenomen dat het belang van het handhaven / verbeteren van het woon- en leefklimaat van de kern Egchel zwaarder weegt dan de algehele invulling van het LOG, waardoor aan de aanvraag van eiseres (vooralsnog) geen medewerking kan worden verleend. Indien in de toekomst mocht blijken dat er na invulling van het begrensde deel nog milieuruimte is voor meer bedrijven in het LOG, zou verweerder zijn beleid in die zin kunnen bijstellen dat er ook buiten de begrenzing bedrijven in het LOG worden toegelaten. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde beleidsuitgangspunten nog te onafgerond en derhalve te weinig definitief zijn om daarop besluitvorming als hier aan de orde te (kunnen) baseren. Verder is daarbij de specifieke rechtspositie van eiseres, die binnen het zoekgebied over grond en een milieuvergunning beschikt, ten onrechte niet betrokken.
Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder bij de motivering van het bestreden besluit niet heeft kunnen volstaan met een enkele verwijzing naar de door de raad in juli 2009 geformuleerde beleidsregels en dat de belangen van eiseres bij realisatie van het project onvoldoende in de besluitvorming zijn betrokken.
2.18. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak. De rechtbank ziet verder, gezien de ontstane vertraging en het belang van eiseres bij een voortvarende afhandeling van haar verzoek, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb verweerder een termijn van zes weken te stellen voor het nemen van een nieuw besluit op bezwaar.
2.19. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt 2¼ punt toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. Tevens komen de reiskosten (op basis van openbaar vervoer) van G.P. Lemmen voor vergoeding in aanmerking. De ter zitting door eiseres meegebrachte deskundige is door de rechtbank niet gehoord en de niet nader gespecificeerde kosten van de deskundige komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.
verklaart het beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep, gericht tegen verweerders besluit van 30 maart 2010, voor zover daarbij is geweigerd een projectbesluit te nemen en bouwvergunning te verlenen, gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 991,20 (te weten € 980,00 wegens kosten van rechtsbijstand en
€ 11,20 wegens reiskosten) te betalen aan eiseres;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr.drs. E.J. Govaers in tegenwoordigheid van mr. F.A. Timmers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2010.
w.g. mr. F.A. Timmers,
griffier w.g. mr.drs. E.J. Govaers,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 27 september 2010.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.