7. De motivering van de verlenging van de maatregel
Het verlengingsadvies houdt onder meer in:
“Op 09 november 2009 werd [veroordeelde] overgeplaatst van behandelgroep de Evenaar, naar resocialisatiegroep de Buizerd. Van [veroordeelde] werd verwacht dat hij binnen deze groep zou laten zien dat hij in staat was op een positieve manier om te gaan met zijn vrijheden. Wanneer dit naar behoren zou verlopen, zou het proefverlof van [veroordeelde] in het voorjaar van 2010 van start gaan.
Bij binnenkomst werd meteen duidelijk dat [veroordeelde] in een groep beschikt over leiderskwaliteiten. Binnen de groep bleek hij een positieve bijdrage te hebben, hij was in staat andere jongeren aan te spreken op hun gedrag, op een correcte en sturende manier. Verbaal leek [veroordeelde] voldoende in staat te verwoorden wat hem bezig hield en van de starheid in zijn denkpatronen leek maar nauwelijks sprake. Ook leek [veroordeelde] voldoende in staat om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag, in tegenstelling tot wat eerder over hem geschreven werd, namelijk ‘het goedpraten van zaken’ en ‘het aannemen van de slachtofferrol’. De verloven van [veroordeelde] verliepen over het algemeen positief en ook de uitgangen die hij door de week genoot werden op een goede manier ingevuld.
Naar aanleiding van bovenstaand beschreven gedrag, werd er door het Keerpunt een start gemaakt met het onderzoeken van de mogelijkheden van een proefverlof in België. Na overleg met Individuele Jeugdzaken, werd duidelijk dat, alvorens een proefverlof in België tot de mogelijkheden zou behoren, een aantal stappen gezet moesten worden.
Voor [veroordeelde] was het zeer frustrerend te noemen dat er geen duidelijkheid geboden kon worden omtrent de start van zijn proefverlof. Desondanks leek hij goede moed te houden en was hij positief aanwezig op de groep. Op 9 juni verstuurden wij de aanvraag proefverlof voor [veroordeelde].
In dezelfde periode begon het gedrag van [veroordeelde] in negatieve zin te veranderen. Het verdient gezegd te worden dat deze negatieve verandering met name wordt vastgesteld tijdens de verloven en de uitgangen. De rol van [veroordeelde] binnen het groepsproces veranderde nauwelijks. Tijdens zijn uitgangen/verloven liet [veroordeelde] de regels die hem waren opgelegd echter duidelijk vieren. Zo kwam hij herhaaldelijk te laat op zijn werk zonder legitieme reden en werd hij meerdere malen betrapt op het gebruik van cannabis.
Op dit moment achtten wij het van belang te onderzoeken of het positieve gedrag dat [veroordeelde] lange tijd vertoonde onderdeel was van een façade en derhalve maar nauwelijks intrinsiek genoemd kan worden. De eerder latent aanwezig narcistische persoonlijkheidskenmerken lijken in de afgelopen periode weer meer naar de voorgrond te treden. Wanneer [veroordeelde] geconfronteerd wordt met de zaken die hij onzes inziens heeft laten liggen, toont hij een externaliserende en bagatelliserende houding.
Wat deze situatie met name moeilijk maakt, is het gegeven dat enerzijds het gevoel bestaat dat [veroordeelde] nog niet uitbehandeld is, anderzijds vertoont hij binnen de muren van het Keerpunt uitstekend gedrag. We kunnen derhalve stellen dat de [veroordeelde] met name gaat vervallen in oud gedrag op de momenten dat het kader en de controle verslappen. Ons inziens kunnen deze negatieve gedragsveranderingen er echter toe leiden dat het recidive risico toeneemt. Hetgeen ook tot uiting komt uit de onlangs opgestelde Savry.
Behalve het uitvoeren van een aanvullend onderzoek en het opstellen van aanvullende behandeldoelen zijn wij voornemens, desondanks samen met [veroordeelde] opnieuw de mogelijkheden voor een proefverlof te bekijken. Naar alle waarschijnlijkheid kunnen wij nu vaststellen dat dit proefverlof niet zal plaatsvinden in België. Mocht dit proefverlof van start gaan, zijn wij van mening dat het in het belang van de ontwikkeling van [veroordeelde], maar ook in het belang van de maatschappij is wanneer [veroordeelde] kan profiteren van een langdurig proefverlof.
Bovenstaande in acht genomen adviseren wij de PIJ-maatregel voor de duur van negen maanden te verlengen.’