Procedurenummers: AWB 09 / 1307 en AWB 09 / 1280
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met toepassing van artikel 8:86 van de Awb
[namen verzoekers] te [woonplaats verzoekers], verzoekers,
gemachtigde mr. A.J. Likkel,
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Echt-Susteren, verweerder.
Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft verweerder het bezwaar van verzoekers tegen een aan [naam vergunninghoudster] (verder aan te halen als vergunninghoudster) verleende drank- en horecawetvergunning, gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is namens verzoekers bij schrijven van 6 september 2009 een beroepschrift op grond van de Awb ingediend bij de rechtbank. Tevens hebben verzoekers zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26 lid 1 van de Awb is vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Vergunninghoudster heeft daarvan gebruik gemaakt.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van vergunninghoudster gezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 18 mei 2010, waar verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door J.L.J. Mevis en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. R.R.M. Engelen. Vergunninghoudster is in persoon verschenen en heeft zich laten bijstaan door mr. F.M.A. van der Loo.
Ter zitting hebben partijen ingestemd met een verwijzing van de zaak naar een mediator, en is de behandeling van het verzoek geschorst. In verband met het niet slagen van de mediation is de behandeling van het verzoek en het beroep hervat ter zitting van 18 mei 2010, waar verzoekers zich hebben laten bijstaan door mr. A.J. Likkel en waar verweerder zich wederom heeft doen vertegenwoordigen door mr. Engelen. Vergunninghoudster is in persoon verschenen en heeft zich laten bijstaan door mr. Van der Loo.
Daartoe bij tussenuitspraak (als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb) van 26 mei 2010 in de gelegenheid gesteld, heeft verweerder in het kader van de bestuurlijke lus op 23 juni 2010 een vervangend besluit genomen voor de bij besluit van 4 augustus 2009 aan [naam vergunninghoudster] (vergunninghoudster) verleende vergunning op grond van de Drank- en horecawet (DHW-vergunning).
Zowel verzoekers als vergunninghoudster hebben hun zienswijzen over dit vervangende besluit naar voren gebracht. Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c., in samenhang met artikel 8:64, vijfde lid van de Awb, heeft de rechter op 10 augustus 2010 bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. Onder verwijzing naar hetgeen in de tussenuitspraak van 26 mei 2010 onder 9. is overwogen zal de rechter met toepassing van artikel 8:86, eerste lid van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal gelet hierop worden afgewezen.
2.2. Onder toepassing van artikel 6:19, eerste lid van de Awb acht de rechter het beroep mede te zijn gericht tegen het besluit, dat verweerder op 23 juni 2010 heeft genomen ter uitvoering van genoemde tussenuitspraak. De rechter is niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat verzoekers na het nemen van het vervangende besluit van 23 juni 2010 nog belang hebben bij een beoordeling van het beroep dat is gericht tegen het besluit van 4 augustus 2009, zodat het beroep tegen dit laatstgenoemde niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2.3. Ten aanzien van de door verzoekers aangevoerde beroepsgronden, die gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit vervangend besluit van 23 juni 2010, verwijst de rechter naar zijn overwegingen in de tussenuitspraak van 26 mei 2010 en zal hij enkel nog beoordelen de vraag of dit vervangend besluit voldoet aan het gestelde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Drank en horecawet (DHW). Naar het oordeel van de rechter is dit het geval. Op de bij het vervangende besluit van 23 juni 2010 behorende plattegrond staan immers zowel de afzonderlijke terrassen als de lokaliteiten wintertuin en zitruimte met bar ingetekend. Verzoekers hebben dit in hun zienswijze van 19 juli 2010 ook erkend. Ten aanzien van hetgeen door verzoekers in de zienswijze nog wordt opgemerkt over het feitelijk gebruik van het terras van ongeveer 48 m² verwijst de rechter naar hetgeen daarover in de tussenuitspraak onder 11. is overwogen.
2.4. Gelet op het vorenstaande is het beroep voor zover dit is gericht tegen het vervangend besluit van 23 juni 2010 ongegrond.
2.5. De rechter acht termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in de artikelen 8:84, vierde lid en 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die verzoekers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van dit verzoek en van het beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt 4,5 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één.
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen het besluit van 4 augustus 2009 niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen het besluit van 23 juni 2010 ongegrond;
veroordeelt verweerder in de kosten van onderhavige procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op € 1.449,00 te betalen aan verzoekers;
bepaalt dat verweerder aan verzoekers de door of namens deze betaalde griffierechten ten bedrage van € 300,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken in tegenwoordigheid van mr. C.H.M. Bartholomeus als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2010.
verzonden op: 26 augustus 2010.
Tegen het gedeelte van de uitspraak waarin de voorlopige voorziening wordt afgewezen staat geen rechtsmiddel open.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen het gedeelte van de uitspraak waarin is beslist op het beroep binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.