ECLI:NL:RBROE:2010:BN1614

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
20 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/850147-10
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiselijk geweld en bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht tegen agenten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Roermond op 20 juli 2010, stond de verdachte terecht voor meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, vernieling en diefstal. De feiten vonden plaats op 24 maart 2010 in de gemeente Weert, waar de verdachte zijn vader, [slachtoffer 1], met een schilderij met glasplaat bedreigde en dit naar beneden gooide terwijl zijn vader zich onderaan de trap bevond. Dit leidde tot de beschuldiging van poging tot zware mishandeling. Daarnaast heeft de verdachte op dezelfde dag agenten van de politie Limburg-Noord, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], bedreigd met een vuisthamer en hen fysiek aangevallen, wat resulteerde in de aanklacht van mishandeling en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten, waarbij de bedreigingen en het geweld tegen de agenten als bijzonder ernstig werden beschouwd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uren. Tevens werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], elk voor een bedrag van € 300,00. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vergelijkbare misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/850147-10
Datum uitspraak : 20 juli 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats],
wonende te [adres en woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2010.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 24 maart 2010 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een schilderij met glasplaat van de trap heeft gegooid, in elk geval tegen een schilderij heeft geslagen waardoor dat schilderij door het trapgat naar beneden is gevallen, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] zich onderaan, in elk geval in de nabijheid van, de trap bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 302 jo. 45 Wetboek van Strafrecht;
2.
hij op of omstreeks 24 maart 2010 in de gemeente Weert opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] (agent van politie Limburg-Noord) heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden;
artikel 300 Wetboek van Strafrecht;
3.
hij op of omstreeks 24 maart 2010 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] (agent van politie Limburg-Noord) en/of [slachtoffer 3] (agent van politie Limburg-Noord) van het leven te beroven, met dat opzet (met) een omhoog geheven vuisthamer, in elk geval een hard voorwerp, in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] is gelopen, althans heeft gehouden, terwijl hij, verdachte, onder andere schreeuwde: "Ik maak je kapot" en/of "Ik sla je kop in", in elk geval (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 287 jo. 45 Wetboek van Strafrecht;
althans indien ter zake het vorenstaande onder 3 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 24 maart 2010 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] (agent van politie Limburg-Noord) en/of [slachtoffer 3] (agent van politie Limburg-Noord), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met) een omhoog geheven vuisthamer, in elk geval een hard voorwerp, in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] is gelopen, althans heeft gehouden, terwijl hij, verdachte, onder andere schreeuwde: "Ik maak je kapot" en/of "Ik sla je kop in", in elk geval (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 302 jo. 45 Wetboek van Strafrecht;
althans indien ter zake al het vorenstaande onder 3 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 24 maart 2010 in de gemeente Weert [slachtoffer 2] (agent van politie Limburg-Noord) en/of [slachtoffer 3] (agent van politie Limburg-Noord) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend (met) een omhoog geheven vuisthamer, in elk geval een hard voorwerp, in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] is gelopen, althans heeft gehouden, en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ik maak je kapot" en/of "Ik sla je kop in", in elk geval (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
artikel 285 Wetboek van Strafrecht;
4.
hij op of omstreeks 24 maart 2010 in de gemeente Weert opzettelijk en wederrechtelijk een Afrikaans masker en/of een fotolijst en/of een schilderij, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
artikel 350 Wetboek van Strafrecht;
5.
hij op of omstreeks 17 juli 2009 in de gemeente Weert, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd :"Doe maar, ik ben niet bang van de politie. De volgende keer zal ik de accu naar je hoofd gooien.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
artikel 285 Wetboek van Strafrecht;
6.
hij op of omstreeks 17 juli 2009 in de gemeente Weert opzettelijk en wederrechtelijk een schap, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
artikel 350 Wetboek van Strafrecht;
7.
hij op of omstreeks 16 maart 2009 in de gemeente Weert met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een strip-montagetang, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
artikel 310 Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 4 aangegeven dat sprake is van een klachtdelict gelet op de bloedverwantschap tussen aangever en verdachte. De artikelen 316 en 353 van het Wetboek van Strafrecht zijn naar de mening van de raadsvrouw in dit geval van toepassing. De raadsvrouw heeft ter zitting een brief van de vader en de oma van verdachte overgelegd waaruit blijkt dat beiden de aanklacht wensen in te trekken. Gelet hierop stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer dat de klachtgerechtigde de intrekking eerst bij brief van 8 april 2010 heeft gedaan. Gelet hierop is de klacht niet binnen de in artikel 67 van het Wetboek van Strafrecht gestelde termijn ingetrokken, zodat het verweer wordt verworpen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 6 juli 2010 gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 3 primair en subsidiair alsmede het onder 5 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Met betrekking tot het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde is de officier van justitie van mening dat er geen begin van uitvoering geweest is voor de poging doodslag dan wel zware mishandeling. Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde geeft de officier van justitie aan dat [slachtoffer 4] zich niet bedreigd heeft gevoeld. Gelet daarop kan sprake zijn van twijfel met betrekking tot de effectiviteit van de bedreiging.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 1, 2, 3 meer subsidiair, 4, 6 en 7 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 3 primair, 3 subsidiair alsmede het onder 5 ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Met betrekking tot het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde is de raadsvrouw het eens met het door de officier van justitie gestelde. Ten aanzien van het onder 3 meer subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsvrouw zich aan het standpunt van de rechtbank. Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde is de raadsvrouw het eveneens eens met de door de officier van justitie gevorderde vrijspraak.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot het bewijs overweegt de rechtbank het volgende. De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1, 2, 3 meer subsidiair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Ten aanzien van de feiten 1 en 4:
[slachtoffer 1] heeft aangifte en klacht gedaan van onder meer poging tot zware mishandeling. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zijn zoon [naam] (verdachte) na een woordenwisseling met hem door het lint ging en onder andere een Afrikaans masker kapot heeft gegooid. Op enig moment is [slachtoffer 1] via de trap naar beneden gelopen. Toen hij onder in de hal stond, hoorde hij een flinke slag op de grond en zag hij glasdeeltjes rond vliegen. Hij zag achter zich een schilderij met de afmetingen van ongeveer een meter bij negentig centimeter op de grond liggen. Het glas dat de voorkant van het schilderij beschermde was gebroken. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het schilderij hem maar net heeft gemist.
[getuige 1], de oma van verdachte, heeft verklaard dat zij en haar zoon ([slachtoffer 1]) op de slaapkamer waren en dat [naam] woorden had met zijn vader. Op de overloop pakte [naam] een schilderij. [getuige 1] zag dat [naam] dit schilderij naar beneden gooide op het moment dat zijn vader naar beneden liep en dat het schilderij was voorzien van een glazen plaat. Het glas sprong kapot, de hele trap lag vol met glas. Het schilderij heeft [slachtoffer 1] nog net geraakt.
Verbalisant [slachtoffer 2] relateert dat hij met zijn collega [slachtoffer 3] op 24 maart 2010 naar de woning van de aangever ging en zag dat er op de grond in de gang vele glasscherven lagen. Hij zag tevens een kapot frame van een lijst op de vloer in de gang liggen. Hij hoorde aangever zeggen dat zijn zoon dat gedaan had.
De rechtbank verstaat dat daar waar aangever [slachtoffer 1] spreekt over een schilderij, deze heeft bedoeld te zeggen een afbeelding met daaroverheen een glasplaat met een lijst.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Verdachte heeft door een afbeelding met daaroverheen een glasplaat met een lijst van de trap te gooien, terwijl zijn vader in de hal onder aan de trap stond (zoals uit bovenstaande bewijsmiddelen is gebleken), naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het glas of de lijst met de door aangever genoemde maten, zijn vader zou raken. Dit zou hem zwaar lichamelijk letsel hebben kunnen toebrengen.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
Verbalisant [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van onder andere mishandeling en bedreiging. Hij verklaart dat hij verdachte op 24 maart 2010 wilde aanhouden, waarbij verdachte zich losrukte. Hierop zag de verbalisant dat verdachte met gebalde vuist richting zijn gelaat bewoog en vervolgens voelde hij een harde klap op zijn rechteroor, waarvan hij pijn ondervond. Op een gegeven moment rende verdachte de tuin in en pakte een hamer. Deze hamer hield hij boven zijn hoofd. De verbalisant verklaart dat verdachte dreigend op hem af kwam. Hij hoorde dat verdachte riep dat hij zijn hoofd in zou slaan en hem kapot zou maken. De verbalisant voelde zich daardoor zeer bedreigd en vreesde voor zijn leven.
Verbalisant [slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van bedreiging. Op 24 maart 2010 dreigde verdachte, toen deze werd aangehouden, de verbalisanten kapot te maken. [slachtoffer 3] verklaarde dat hij zag dat verdachte die de tuin in rende, een vuisthamer in zijn hand hield en daarbij in de richting van de verbalisant en zijn collega [slachtoffer 2] liep. [slachtoffer 3] zag dat hij de vuisthamer omhoog hield en daarbij zei: “Ik sla je kapot,” “ik sla je kop in” of woorden van gelijke strekking, waarbij verdachte in de richting van de verbalisanten liep.
Verbalisant [slachtoffer 2] relateert dat de verdachte riep: “Ik maak je kapot. Ik sla je kop in.”
Verbalisant [slachtoffer 3] relateert dat hij ten tijde van de aanhouding van verdachte zag dat verdachte met kracht met tot vuist gebalde rechterhand tegen het hoofd van verbalisant [slachtoffer 2] sloeg.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard zich bij zijn aanhouding te hebben losgetrokken en dat hij vervolgens om zich heen heeft geslagen.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is, aangezien er geen begin van uitvoering is geweest ten aanzien van de poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 5 en 6:
Namens [betrokkene 1] doet [slachtoffer 4] aangifte van vernieling op 17 juli 2009. [slachtoffer 4] zag dat een man die aan de balie van het bedrijf [betrokkene 1] met zijn accu kwam, deze op een gegeven moment over de balie heen gooide, waardoor de accu landde op een schap achter de balie. Vervolgens hoorde [slachtoffer 4] die man zeggen: “De volgende keer zal ik de accu naar je hoofd gooien.”
In het proces-verbaal van aanhouding wordt vermeld dat verdachte degene is geweest die bij het bedrijf [betrokkene 1] de accu heeft gegooid. De verbalisant zag op 17 juli 2009 dat het rek achter de balie van het bedrijf [betrokkene 1] beschadigd was.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn accu heeft opgepakt en deze met kracht tegen het rek, dat achter de toonbank stond, heeft gegooid. Verder heeft hij de medewerker van [betrokkene 1] gezegd dat hij van hem af moest blijven, want dat hij hem anders die accu voor zijn hoofd zou gooien.
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde hebben de officier van justitie en de raadsvrouw aangegeven dat [slachtoffer 4] zich niet bedreigd heeft gevoeld en dat derhalve vrijspraak dient te volgen. De rechtbank overweegt als volgt. Voor bedreiging met zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde een redelijke vrees kon ontstaan voor zware mishandeling. Niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt en dat de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. In de onderhavige situatie, waarbij door verdachte reeds met een accu gegooid was (feit 6), kunnen naar het oordeel van de rechtbank de door verdachte gebezigde woorden in redelijkheid als bedreigend worden ervaren. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 7:
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, alsmede de aangifte van [betrokkene 2], acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Het hiervoor onder 16 genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
7.3. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 meer subsidiair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 maart 2010 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een afbeelding met daarvoor een glasplaat van de trap heeft gegooid, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] zich onderaan de trap bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 24 maart 2010 in de gemeente Weert opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] (agent van politie Limburg-Noord) heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 24 maart 2010 in de gemeente Weert [slachtoffer 2] (agent van politie Limburg-Noord) en [slachtoffer 3] (agent van politie Limburg-Noord) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend (met) een omhoog geheven vuisthamer, in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gelopen, althans heeft gehouden, en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ik maak je kapot" en "Ik sla je kop in," in elk geval woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op 24 maart 2010 in de gemeente Weert opzettelijk en wederrechtelijk een Afrikaans masker en enig goed, toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft vernield;
5.
hij op 17 juli 2009 in de gemeente Weert, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd: "De volgende keer zal ik de accu naar je hoofd gooien.";
6.
hij op 17 juli 2009 in de gemeente Weert opzettelijk en wederrechtelijk een schap, toebehorende aan [betrokkene 1], heeft beschadigd;
7.
hij op 16 maart 2009 in de gemeente Weert met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een strip-montagetang, toebehorende aan [betrokkene 2].
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
T.a.v. feit 1:
poging tot zware mishandeling.
T.a.v. feit 2:
mishandeling.
T.a.v. feit 3 meer subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 5:
bedreiging met zware mishandeling.
T.a.v. feit 6:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen.
T.a.v. feit 7:
diefstal.
Het misdrijf sub 1 is strafbaar gesteld bij de artikelen 302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf sub 2 is strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De misdrijven sub 3 meer subsidiair en 5 zijn strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De misdrijven sub 4 en 6 zijn strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf sub 7 is strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 6 juli 2010 met betrekking tot de op te leggen straffen gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2, 3 meer subsidiair, 4, 6 en 7 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 120 dagen, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, zulks met bijzondere voorwaarden, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat verdachte bereid is een werkstraf te verrichten en dat een voorwaardelijke straf daarnaast op zijn plaats is. Daarbij is reclasseringsbegeleiding zeker aangewezen.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft op 24 maart 2010 in een explosie van geweld gepoogd zijn vader zwaar te mishandelen en daarnaast heeft verdachte vernielingen aangericht. Toen vervolgens twee verbalisanten op het adres van vader aankwamen en verdachte werd aangehouden, pleegde hij verzet en sloeg een der verbalisanten. Daarnaast escaleerde de situatie zodanig, dat de verbalisanten naast het gebruik van pepperspray ook hun vuurwapen hebben moeten pakken, omdat verdachte hen bedreigde met een vuisthamer. Voorts is nog een bedreiging bewezen verklaard, alsmede een vernieling en een winkeldiefstal. Uit een en ander blijkt de rechtbank van een zeer agressieve verdachte die er blijk van heeft gegeven niet te kunnen omgaan met teleurstellingen of met een situatie waarin hij zijn zin niet krijgt. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van ernstige feiten. Zeker ten aanzien van de handelingen jegens zijn vader die zich in zijn eigen huis veilig moet kunnen weten. Ook de handelwijze van verdachte jegens de verbalisanten die gewoon hun werk hebben moeten doen, vindt de rechtbank een ernstige zaak. De verbalisanten hebben zich hierdoor in hun veiligheidsgevoelens en hun lichamelijke integriteit ernstig aangetast gevoeld, zodanig dat zij zich zelfs genoodzaakt hebben gevoeld hun vuurwapen te pakken.
De door de rechtbank bewezen verklaarde feiten betreffen zeer ernstige feiten, welke feiten onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf een passende straf.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die blijkens zijn justitiële documentatie van 11 juni 2010 reeds eerder ter zake bedreiging en diefstal is veroordeeld. Ook houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsrapport d.d. 25 maart 2010, waarin de agressieproblematiek alsmede de ADHD van verdachte leiden tot de conclusie dat sprake is van recidiverisico.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van hierna te melden duur met een voorwaardelijk gedeelte en daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarde begeleiding van de reclassering, alsmede een werkstraf passend. Met het opleggen van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf wordt de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Ter terechtzitting heeft verdachte geen enkele blijk gegeven de onjuistheid van zijn handelwijze in te zien, integendeel, hij heeft aangegeven te vinden dat de politie nu eenmaal dit soort situaties ontmoet en als zij dit niet wensen, zij een ander beroep hadden moeten kiezen.
10.4. Teruggave
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder meer inbeslaggenomen zijn:
- een hamer, kleur rood;
- twee dolken, kleur bruin.
Nu met betrekking tot deze voorwerpen niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dienen deze voorwerpen te worden teruggegeven aan de rechthebbende.
10.5. De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 2] heeft door tussenkomst van [naam en adres] een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van de hiervoor onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten geleden immateriële schade.
[slachtoffer 2] voornoemd heeft de immateriële schade in eerste instantie op een bedrag van € 300,00 gesteld, naderhand verhoogd tot € 500,00 en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte zijn de hiervoor onder 2 en 3 meer subsidiair ten laste gelegde feiten bewezen. Het zijn strafbare feiten en verdachte zal ter zake van die feiten worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als
volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Het in eerste instantie gevorderde bedrag ad € 300,00 komt de rechtbank alleszins redelijk voor, zulks gelet op het feit dat hetgeen de verbalisant [slachtoffer 2] en zijn collega is overkomen absoluut ontoelaatbaar is. De vordering immateriële schade, die door verdachte onvoldoende is weersproken, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook tot een bedrag van € 300,00 voor toewijzing vatbaar.
Voor het deel van de vordering dat voormeld bedrag van € 300,00 overstijgt, is de vordering op geen enkele wijze onderbouwd. In zoverre is de vordering niet voor toewijzing vatbaar en zal de rechtbank dat deel van de vordering afwijzen.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 300,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 6 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 2] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
[slachtoffer 3] heeft door tussenkomst van [naam en adres] een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 3 ten laste gelegde feit geleden immateriële schade.
[slachtoffer 3] voornoemd heeft de immateriële schade in eerste instantie op een bedrag van € 300,00 gesteld, naderhand verhoogd tot € 500,00 en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 3 meer subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als
volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Het in eerste instantie gevorderde bedrag ad € 300,00 komt de rechtbank alleszins redelijk voor, zulks gelet op het feit dat hetgeen de verbalisant [slachtoffer 3] en zijn collega is overkomen absoluut ontoelaatbaar is. De vordering immateriële schade, die door verdachte onvoldoende is weersproken, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook tot een bedrag van € 300,00 voor toewijzing vatbaar.
Voor het deel van de vordering dat voormeld bedrag van € 300,00 overstijgt, is de vordering op geen enkele wijze onderbouwd. In zoverre is de vordering niet voor toewijzing vatbaar en zal de rechtbank dat deel van de vordering afwijzen.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 300,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 6 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 3] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 45, 57, 285, 300, 302, 310, 350.
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 3 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het sub 1, 2, 3 meer subsidiair, 4, 5, 6, en 7 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 120 dagen;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 90 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, Reguliere Unit Roermond, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, met opdracht aan de Reclassering aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 240 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid;
beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast;
verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van het de inbeslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een hamer, kleur rood;
- twee dolken, kleur bruin;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 300,00;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 2], door tussenkomst van [naam en adres], te betalen een bedrag van € 300,00;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van
€ 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer van de feiten 2 en 3 meer subsidiair, genaamd [slachtoffer 2], door tussenkomst van [naam en adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 300,00 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot een bedrag van
€ 300,00;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 3], door tussenkomst van [naam en adres], te betalen een bedrag van € 300,00;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van
€ 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer van feit 3 meer subsidiair, genaamd [slachtoffer 3], door tussenkomst van [naam en adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 300,00 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. E.H.M. Druijf, V.P. van Deventer en W.A.H.J. Poppeliers, rechters, van wie mr. V.P. van Deventer voorzitter, in tegewoordigheid van O.A.G. Corten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 20 juli 2010.
Mr. W.A.H.J. Poppeliers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.