RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/860066-10
Datum uitspraak : 25 juni 2010
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd i
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 11 juni 2010.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
zij op of omstreeks 01 februari 2010 te Tegelen, in elk geval in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer 1] met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp, in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 289 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
zij op of omstreeks 01 februari 2010 te Tegelen, in elk geval in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met voorbedachten rade aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg genoemde [slachtoffer 1] met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp, in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 303 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op of omstreeks 01 februari 2010 te Tegelen, in elk geval in de gemeente Venlo, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Je bent ten dode opgeschreven, alle vet en bloed zou er uit vloeien, reken daar maar op" en/of "Ik zal je hoofd af hakken en op een stok zetten als een trofee", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art. 285 Wetboek van Strafrecht)
3.
zij op of omstreeks 30 juli 2009 in de gemeente Venray [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een schaar in haar opgeheven hand in de richting van genoemde [slachtoffer 3] gelopen en/of heeft daarbij genoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Maak de tuindeur open", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art. 285 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 11 juni 2010 gevorderd dat het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich blijkens de ter terechtzitting van 11 juni 2010 overgelegde pleitnota op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Volgens de raadsman is er – zakelijk weergegeven – geen sprake geweest van een moment van bedaard nadenken met betrekking tot het om het leven brengen van de heer [slachtoffer 1], zodat de voorbedachte rade niet bewezen kan worden. Indien de rechtbank van oordeel is dat er op grond van de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen wel sprake is van voorbedachte rade, dan verzoekt de raadsman om die verklaringen woordelijk in een aanvullend proces-verbaal uit te laten werken. Subsidiair stelt de raadsman dat de verwonding van de heer [slachtoffer 1] dermate gering is dat daaruit geen voorwaardelijke opzet op de dood afgeleid kan worden. De raadsman acht het onder 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen .
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Samenvatting van de bewijsmiddelen (feit 1 primair) en oordeel van de rechtbank.
[slachtoffer 2] verklaart dat ze met verdachte, middels het versturen van diverse sms-berichten, contact heeft gehad naar aanleiding van een voorval waarbij het latere slachtoffer [slachtoffer 1] verdachte zou hebben betast. Op 30 januari 2010 heeft de volgende berichtenuitwisseling plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer 2].
Om 00.20 uur bericht verdachte dat ze al een paar dagen met messen slaapt en dat ze bang is dat ze hem ([slachtoffer 1]) iets aandoet.
Om 00.26 uur verzendt verdachte het bericht aan [slachtoffer 2] waarin zij aangeeft dat zij hem zo neer kan steken omdat ze dan wraak heeft genomen. Dat ze ook goed haar sporen uit kan wissen. Naar huis kan gaan en er klaar mee zal zijn.
Om 00.32 uur geeft verdachte in een SMS bericht aan dat ze daarmee bedoelt om het nu meteen te doen uit wraak, dat ze er toch niet achter komen en dat het hun geheim zal blijven.
Op aangeven door [slachtoffer 2] dat ze het niet eens was met de plannen van verdachte antwoordt verdachte per SMS dat hetgeen [slachtoffer 1] voor haar gedaan heeft in een klap verpest is, dat het jammer is maar dat haar daad vaststaat.
Op aangeven van [slachtoffer 2] dat ze bij verdachte langs zou komen en het niet leuk vond hoe verdachte deed en dit niet goedkeurde antwoordt verdachte om 12.26 uur dat ze het toch zou doen.
Om 22.53 uur heeft verdachte aangegeven dat ze het gaat doen en dat ze de drang niet kan negeren.
Om 23.01 uur heeft verdachte aangegeven dat [slachtoffer 2] haar toch niet zou aangeven, dat zij haar vertrouwde en dat het misschien wel een overval leek.
Onderzoek naar de historische telefoongegevens wijst uit dat verdachte de volgende SMS- berichten heeft ontvangen van [slachtoffer 2] :
Op 30 januari 2010 te 00.29 uur:
Op het moment dat hij weer aan je zit en jij steekt hem neer dan zou ik het als zelfverdediging zien. Maar ik weet niet hoe de politie zoiets ziet.
Op 30 januari 2010 te 00.34 uur:
Hier doe ik niet aan mee, want dat gaat mij te ver. Vooral als je nadenkt van wat hij allemaal voor jou gedaan heeft.
Op 30 januari 2010 te 00.37uur:
Als jij [slachtoffer 1] nu wat aandoet, dan stap ik naar de politie.
Op 31 januari 2010 fouilleert de politie verdachte naar aanleiding van een melding van een steekpartij waarbij verdachte haar vriend [slachtoffer 1] zou hebben neergestoken. Tijdens deze fouillering en direct hieraan voorafgaande worden drie messen die verdachte bij zich droeg in beslag genomen. Verdachte is op dat moment geestelijk erg verward en verklaart dat zij met het idee rondliep om het slachtoffer neer te steken. Verdachte wordt meegenomen naar het politiebureau in verband met haar psychische gesteldheid en beoordeeld door de RIAGG crisisdienst van het Regionaal Centrum voor de Geestelijke Gezondheidszorg. Verdachte wordt vervolgens diezelfde dag heengezonden.
Naar aanleiding van een melding op 1 februari 2010 omstreeks 22.40 uur betreffende een steekpartij, zijn verbalisanten ter plaatse gegaan. Hier aangekomen treffen zij het slachtoffer [slachtoffer 1] in zijn woning aan en constateren dat hij op zijn rug een verticale snee heeft van ongeveer 2 centimeter lengte .
[slachtoffer 1] verklaart dat hij op maandag 1 februari 2010 in zijn woning op de bank zat en dat [verdachte] in zijn woning aanwezig was. Hij zag dat [verdachte] opstond en naar het keukenblok liep. Hij dacht dat [verdachte] een kop soep wilde maken. Hij voelde opeens een klap op zijn rug en had niet meteen in de gaten dat hij was gestoken. Aan zijn wond voelde aangever dat hij gestoken was.
Verdachte verklaart ter terechtzitting dat ze op 1 februari 2010 [slachtoffer 1] met de ogen dicht, met een mes tussen de schouderbladen heeft gestoken en dat ze ondermeer dat mes bij de HEMA had gekocht. Ze zat samen met [slachtoffer 1] op de bank naar de televisie te kijken. Verdachte wilde soep in de keuken gaan maken. Verdachte verklaart dat ze niet weet of ze van plan was verdachte met een mes te steken.
Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de voorbedachte rade.
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door haar genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Het handelen van verdachte op 1 februari 2010 kan naar het oordeel van de rechtbank niet los worden gezien van de gebeurtenissen die 30 en 31 januari 2010 hebben plaatsgevonden.
Gelet op de berichtenwisseling tussen verdachte en getuige [slachtoffer 2] waarin verdachte aangeeft dat ze het slachtoffer uit wraak zal neersteken en dat er dan geen sporen zijn die in haar richting wijzen, leidt de rechtbank af dat verdachte vooraf heeft nagedacht over het neersteken van het slachtoffer en zich daarvan ook rekenschap heeft gegeven. Daarbij heeft [slachtoffer 2] - blijkens het berichtenverkeer- verdachte nog proberen te weerhouden van haar daad en is verdachte daags voor het tenlastegelegde door de politie nog aangehouden waarbij de politie 3 messen, die verdachte toen bij zich droeg, nog in beslag heeft genomen. Verdachte heeft vervolgens weer twee nieuwe messen aangeschaft en met een van die messen het slachtoffer in de rug gestoken. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de verdachte met voorbedachte rade in de zin van artikel 289 Wetboek van Strafrecht heeft gehandeld.
Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de voorwaardelijke opzet.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat ze het slachtoffer met een mes, met de ogen dicht ter hoogte van de schouderbladen heeft gestoken. Het slachtoffer verklaart dat hij een klap op de rug voelde op het moment dat hij in zijn rug werd gestoken. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte met kracht met een mes in de rug van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat de verdachte zich daadwerkelijk moet hebben gerealiseerd dat er een aanmerkelijke kans was dat het gevolg van haar handelen, het steken met een mes, met de ogen dicht, met kracht in de rug ter hoogte van de schouderbladen, de dood van het slachtoffer tot gevolg zou kunnen hebben, nu het mes heel wel via de weke delen van de rug het lichaam had kunnen binnendringen en daar vitale organen waaronder de longen had kunnen beschadigen. Voorts verklaart verdachte dat ze stak met haar ogen dicht, zodat zij gelet daarop geen sturing had of ze het slachtoffer op een gevaarlijke of minder gevaarlijke plaats zou treffen. Dat de steekwond beperkt is gebleven tot een geringe verwonding doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging.
De rechtbank gaat bij de bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde, ten aanzien van de voorbedachte rade, uit van de sms-berichtenwisseling tussen verdachte en getuige [slachtoffer 2]. Nu de rechtbank de voorbedachte raad niet haalt uit de verklaring van verdachte over de aanschaf van de twee nieuwe messen bij de HEMA, behoeft het verweer van de raadsman en zijn daarmee samenhangende verzoek tot nadere uitwerking van de verklaring van verdachte geen inhoudelijke behandeling.
Opsomming van de bewijsmiddelen feit 2 en feit 3 en oordeel van de rechtbank
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 juni 2010 , de aangifte van [slachtoffer 2] en de aangifte van [slachtoffer 3] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 een 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
zij op 01 februari 2010 in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer 1] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op 01 februari 2010 te Tegelen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Je bent ten dode opgeschreven, alle vet en bloed zou er uit vloeien, reken daar maar op" en "Ik zal je hoofd af hakken en op een stok zetten als een trofee";
3.
zij op 30 juli 2009 in de gemeente Venray [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een schaar in haar opgeheven hand in de richting van genoemde [slachtoffer 3] gelopen en heeft daarbij genoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Maak de tuindeur open".
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 289 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
Door de psychiater drs. J.R. Nijdam is omtrent de geestvermogens van verdachte op 14 mei 2010 een rapportage uitgebracht. De deskundige geeft aan dat er bij verdachte sprake is van post traumatisch stressstoornis en gemengde persoonlijkheidsstoornis met name borderline, maar ook antisociale en theatrale kenmerken. Ook bestaat er een psychotische kwetsbaarheid. De posttraumatische stressstoornis en de borderline persoonlijkheidsstoornis waren ten tijde en in de periode voorafgaande aan het tenlastegelegde aanwezig. Verdachte is door de door haar ervaren of daadwerkelijk gepleegde handtastelijkheden van het slachtoffer tot toenemende wraakfantasieën gekomen die ze uiteindelijk heeft uitgevoerd. Ten gevolge van de posttraumatische stressstoornis en de borderline persoonlijkheidsstoornis is ze al jaren psychisch ernstig ontregeld. Door beide stoornissen is betrokkene zeer gevoelig voor hernieuwde traumatische ervaringen en niet in staat gebleken om haar agressieve wraakgevoelens voldoende te beheersen. Haar gebrekkige gewetensfunctie heeft ook gemaakt dat ze niet werd tegengehouden om haar plan uit te voeren. Verdachte is op grond van bovenstaande verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien voor de tenlastegelegde feiten, aldus Nijdam.
Door de GZ-psycholoog drs. A.F.J.M. Zwegers is omtrent de geestvermogens van verdachte op 21 mei 2010 gerapporteerd. De deskundige geeft aan dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens. Er is sprake van een posttraumatische stressstoornis en er zijn aanwijzingen voor een gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling met borderline en schizoïde trekken. De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling bestonden evenzo ten tijde van het tenlastegelegde en waren van invloed op betrokkenes functioneren ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Betrokkenes waarneming van gebeurtenissen die door haar in verband gebracht worden met haar traumatische ervaringen is vervormd. Volgens betrokkene werd zij door het slachtoffer seksueel benaderd wat waarschijnlijk door betrokkene werd geassocieerd met haar ervaringen als slachtoffer van seksueel misbruik. Het advies van de deskundige is dan ook om het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
Nu beide deskundigen concluderen dat er geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 11 juni 2010 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 2 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien verdachte niet wordt veroordeeld voor het onder 1 tenlastegelegde, er onvoldoende strafwaardigheid voor TBS met dwangverpleging is. Ten aanzien van de gevangenisstraf verzoekt de raadsman tot matiging, gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de door de onder 9 genoemde deskundigen. Zwegers en Nijdam uitgebrachte rapporten. Deze rapporten houden als conclusie – kort gezegd – onder meer in dat verdachte ten tijde van het plegen van de haar ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens dat deze feiten haar slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Met betrekking tot het recidiverisico en de wijze waarop dat risico zoveel mogelijk verkleind kan worden concluderen voornoemde deskundigen als volgt.
Zwegers heeft bij verdachte een posttraumatische stressstoornis en aanwijzingen voor een gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling met borderline en schizoïde trekken geconstateerd. Er is bij verdachte sprake van buitengewoon ongunstige psychosociale factoren die het recidiverisico verhogen en die zeer moeilijk te beïnvloeden zijn. Verdachte is onberekenbaar. Haar motieven tot handelen zijn niet invoelbaar en mede daardoor is haar gedrag onvoorspelbaar. Haar gedrag is nauwelijks corrigeerbaar. Er is een behandeling aangewezen, maar in het verleden is meermaals gebleken dat behandeling binnen de reguliere GGZ niet het gewenste effect had. Bovendien is verdachte vele malen uit een gesloten afdeling weggevlucht. Verdachte heeft nauwelijks ziektebesef en mist daardoor een belangrijk motief om zich te laten behandelen. Naar verwachting zal verdachte zich niet aan voorwaarden kunnen of willen houden. Zolang verdachte niet effectief behandeld wordt is er sprake van recidivegevaar. De behandeling dient in een beveiligde omgeving plaats te vinden. De psycholoog adviseert daarom het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Nijdam constateert dat er bij verdachte nog steeds sprake is van wraakgevoelens en opgekropte agressie. Ze is impulsief, heeft een gebrekkige frustratietolerantie, tekorten in de gewetensfunctie en laat een aantal, in ernst toenemende, geweldshandelingen zien gedurende de laatste jaren. Verdachte is uiterst moeilijk te begeleiden en te behandelen gebleken en zeer therapieontrouw. Ze heeft geen stabiele woonomgeving en evenmin een sociaal netwerk van enige betekenis. Door verdachtes stoornis is zij vaak niet in staat om zich aan voorwaarden of afspraken te houden. Wanneer zich gevaarsituaties voordoen is het toepassen van dwang in het kader van de behandeling soms onvermijdelijk. De ernstige psychiatrische stoornissen, het zeer hoge recidiverisico, met ook een tendens van steeds ernstiger wordend agressief gedrag, en het feit dat verdachte in de reguliere GGZ niet op een verantwoorde wijze kan worden opgenomen en behandeld, rechtvaardigen het advies om verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen.
Ook dit deel van de conclusies van de deskundigen neemt de rechtbank over en maakt deze tot de hare. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte met enige regelmaat gedwongen is opgenomen in een psychiatrische instelling, dat ze vele malen wist te ontvluchten uit een dergelijke instelling en dat ze zo gauw het gedwongen kader is opgeheven, zich onttrekt aan begeleiding en behandeling op vrijwillige basis. Voorts is de bedreiging, welke is tenlastegelegd als feit 3, gepleegd toen verdachte verbleef op een gesloten afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis. Hieruit volgt, zoals de deskundigen al geconcludeerd hebben, dat enerzijds verdachte zich niet wil houden aan voorwaarden dan wel niet bij machte is zich daaraan te houden en anderzijds dat het beveiligingniveau in een psychiatrisch ziekenhuis voor verdachte onvoldoende is.
Deze omstandigheden in combinatie met het zeer hoge recidiverisico maken dat het opleggen van een TBS met dwangverpleging naar het oordeel van de rechtbank onontkoombaar is nu de veiligheid van anderen dan de verdachte en de algemene veiligheid van personen eisen dat verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, komt de rechtbank naast het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging ook toe aan een strafoplegging.
Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat verdachte zich wapent met vele messen, niet zozeer om zich te beschermen tegen de gevaren van buiten maar meer om haar eigen angsten hanteerbaar te houden. Daarnaast gebruikt verdachte messen en scharen ook heel functioneel namelijk om haar zin door te drijven, zoals blijkt uit de als feit 3 tenlastegelegde bedreiging.
De rechtbank acht in deze zaak met name de poging tot moord van het slachtoffer [slachtoffer 1] een zeer ernstig delict. [slachtoffer 1], die verdachte nota bene geruime tijd onderdak heeft geboden, heeft deze voor hem geheel uit het niets komende aanslag gelukkig overleefd. [slachtoffer 1] wenste echter geen aangifte tegen verdachte te doen, omdat naar zijn zeggen, verdachte buiten hem niets en niemand heeft. Hij wil verdachte enkel helpen.
Gelet op deze houding van het slachtoffer en het gegeven dat de maatschappij in deze met name gebaat is door het opleggen van de maatregel, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist.
10.4. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 2] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 2 ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade.
[slachtoffer 2] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 10,- en de immateriële schade op een bedrag van € 300,- gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 2 ten laste gelegde feit bewezen verklaard. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank dat de post materiele schade ad. € 10,- (telefoonkosten) niet door verdachte is weersproken en voor toewijzing vatbaar is.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als
volgt.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Of de door het slachtoffer opgelopen immateriële schade een bedrag van € 300,- rechtvaardigt, kan de rechtbank op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen. De vordering immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank wel gedeeltelijk voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal ten aanzien van de gevorderde immateriële schade een bedrag van € 100,- toewijzen.
Voor zover de vordering het totaalbedrag van € 110,- overstijgt, is deze vordering in het strafproces niet van eenvoudige aard. In zoverre kan [slachtoffer 2] derhalve niet in haar vordering bij de strafrechter worden ontvangen. Zij kan deze restantvordering, desgewenst, bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 1 februari 2010 tot de dag der algehele voldoening alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 110,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 2 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 2] voornoemd, zoals hierna in het dictum vermeld.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285, 289
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 1 jaar;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij van € 110,-;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij
[slachtoffer 2], [adres], te betalen een bedrag van
€ 110,- , te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 1 februari 2010 tot de dag der algehele voldoening;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van
€ 110,- subsidiair 2 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 1 februari 2010 tot de dag der algehele voldoening, met bepaling dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voornoemd bedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige, aangezien de vordering voor dat deel naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, A.K. Kleine en W.A.H.J. Poppeliers, rechters, van wie mr. A.K. Kleine voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.A.H. Peters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 25 juni 2010.
Mr. W.A.H.J. Poppeliers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.