ECLI:NL:RBROE:2010:BM7179

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
8 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
265742 \ CV EXPL 10-612
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid van ouders voor tandheelkundige kosten van minderjarige

In deze zaak heeft de kantonrechter te Roermond op 8 juni 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een tandarts, en twee gedaagden, ouders van een minderjarige dochter. De eiser vorderde hoofdelijke veroordeling van beide ouders tot betaling van de kosten voor tandheelkundige werkzaamheden die hij had verricht voor de dochter. De eiser stelde dat beide ouders hoofdelijk aansprakelijk waren op basis van de onderhoudsverplichting zoals vastgelegd in artikel 1:392 van het Burgerlijk Wetboek. Gedaagde sub 1, de verzorgende ouder, was niet verschenen, terwijl gedaagde sub 2, de niet-verzorgende ouder, in persoon procedeerde.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde sub 2 niet de contractuele wederpartij van de eiser was, aangezien de tandheelkundige behandeling op verzoek van gedaagde sub 1 was uitgevoerd. De rechter benadrukte dat de regeling van artikel 1:392 BW slechts interne werking heeft binnen de kring van bloed- of aanverwanten en dat derden, zoals gedaagde sub 2, zich hier niet op kunnen beroepen. De kantonrechter kwam tot de conclusie dat de vordering van de eiser jegens gedaagde sub 2 moest worden afgewezen, terwijl de vordering tegen gedaagde sub 1 werd toegewezen, met veroordeling tot betaling van een bedrag van EUR 514,65, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechter verklaarde het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en veroordeelde gedaagde sub 1 in de proceskosten. Gedaagde sub 2 werd ook in de proceskosten veroordeeld, maar de vordering tegen hem werd afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de kantonrechter heeft de zaak op een zorgvuldige manier beoordeeld, rekening houdend met de relevante wetgeving en de feiten van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector kanton
Zaaknummer: 265742 \ CV EXPL 10-612
Vonnis van de kantonrechter te Roermond d.d. 8 juni 2010
in de zaak van:
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: dw. J. Nijenhuis (H&P),
tegen:
1. [gedaagde sub 1], wonende te [woonplaats] aan de [adres],
2. [gedaagde sub 2], wonende te [woonplaats] aan de [adres],
gedaagden,
gedaagde sub 1 niet verschenen,
gedaagde sub 2 procederende in persoon.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit het navolgende:
- de inleidende dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord van gedaagde sub 2;
- de conclusie van repliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan: Eiser heeft ten behoeve van dochter [dochter] geboren op [geboortedatum] 1991 in de periode 13 september 2007 tot en met 1 oktober 2007 tandheelkundige werkzaamheden verricht. Gedaagde sub 1 was in die periode belast met de opvoeding en verzorging van dochter [dochter] en [dochter] woonde bij gedaagde sub 1.
3. Het geschil
3.1. Eiser heeft op gronden als omschreven in de dagvaarding gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling aan eiser van de bedragen en rente als in de dagvaarding vermeld, kosten rechtens.
Gedaagde sub 2 heeft verweer gevoerd. Gedaagde sub 1 is niet verschenen en heeft evenmin schriftelijk verweer gevoerd.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De kantonrechter stelt voorop dat gedaagde sub 1 niet is verschenen. Nu de vordering van eiser de kantonrechter voor zover het gedaagde sub 1 betreft, niet onrechtmatig en/of ongegrond voorkomt, zal deze ten aanzien van gedaagde sub 1 worden toegewezen, behoudens de gevorderde rente op basis van de volgens eiser toepasselijke voorwaarden nu deze voorwaarden niet in geding zijn gebracht en evenmin uit de stukken blijkt dat deze onderdeel uitmaken van de tussen eiser en gedaagde sub 1 gesloten overeenkomst. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 2 maart 2008, zijnde vijf dagen na de ingebrekestelling door de gemachtigde van eiser bij brief van 25 februari 2008.
4.2. Gedaagde sub 2 stelt zich op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen. Gedaagde sub 2 heeft - kort samengevat - aangevoerd dat hij niet betrokken is geweest bij de tandheelkundige behandeling nu [dochter] bij gedaagde sub 1 verbleef.
Er is ook dan geen basis om hoofdelijke aansprakelijkheid aan te nemen van gedaagde
sub 2.
4.3. Eiser is van mening dat de ouders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de tandheelkundige werkzaamheden die eiser ten behoeve van de minderjarige dochter van de ouders heeft uitgevoerd.
4.4. De kantonrechter stelt vast dat de tandheelkundige behandeling waarvan eiser thans betaling vordert, in opdracht van de verzorgende ouder cq .gedaagde sub 1 is verricht. Gedaagde sub 2 is derhalve niet de contractuele wederpartij van eiser.
4.5 Eiser baseert zijn vordering op grond van de in artikel 1:392 BW opgenomen onderhoudsverplichting en stelt dat in zijn ogen gedaagde sub 2 als wettelijk vertegenwoordiger van [dochter] verantwoordelijk en aansprakelijk is voor de vordering. Naar het oordeel van de kantonrechter gaat deze redenering niet op. Contractpartij van eiser is immers gedaagde sub 1, die geacht moet worden de opdracht tot het verrichten van de tandheelkundige werkzaamheden ten behoeve van haar minderjarige dochter [dochter] te hebben gegeven. De regeling van art. 1:392 BW waarop eiser doelt heeft naar het oordeel van de kantonrechter slechts interne werking binnen de in deze regeling aangewezen kring van bloed- of aanverwanten, derden kunnen zich daarop niet beroepen.
4.6 Niet is gebleken dat er sprake is van een vergelijkbare situatie als die bedoeld in art. 1:85 BW, welk wetsartikel een externe hoofdelijke aansprakelijkheid schept van beide echtgenoten voor huishoudelijke schulden, ongeacht welke echtgenoot die schulden is aangegaan. Tot die huishoudelijke schulden behoren ook de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Gedaagden zijn echter geen echtgenoten en wonen ook niet samen. De kantonrechter komt dan ook tot de slotsom dat de vordering van eiseres jegens gedaagde sub 2 zal worden afgewezen.
Eiser zal in de kosten van de procedure aan de zijde van gedaagde sub 2 gevallen worden veroordeeld.
4.7 De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5. De beslissing
5.1. Veroordeelt gedaagde sub 1 om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen een bedrag van EUR 514,65 vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van EUR 425,40 vanaf 2 maart 2008 tot aan de voldoening.
5.2. Veroordeelt gedaagde sub 1 in de proceskosten aan de zijde van eiser geval¬len en tot aan dit vonnis begroot op EUR 445,76, waarvan EUR 100,00 als salaris voor de gemachtigde.
5.3. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.4. Veroordeelt eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde sub 2 gevallen en tot aan dit vonnis begroot op EUR 50,00.
5.5. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns, kantonrechter, en ter openbare civiele terechtzitting op 8 juni 2010 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.