ECLI:NL:RBROE:2010:BM6328

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/660087-07
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van dodelijk ongeval tussen trekker en fietser met ontslag van alle rechtsvervolging

In deze zaak, die zich afspeelt in Tegelen op 27 juni 2007, stond de verdachte terecht voor een dodelijk ongeval waarbij hij als bestuurder van een trekker met oplegger betrokken was. De rechtbank Roermond heeft op 1 juni 2010 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag, wat leidde tot de dood van een fietsster. Tijdens de zitting op 18 mei 2010 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte schuld had aan het ongeval, omdat hij een moeilijke draai moest maken en niet voldoende oplettend was. De verdachte daarentegen verklaarde dat hij de fietsster niet had gezien en dat hij zich had vergewist van de verkeerssituatie voordat hij de kruising opreed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een lage snelheid reed en dat hij de vereiste oplettendheid in acht had genomen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het in gevaar brengen van het verkeer, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was en sprak hem vrij van alle rechtsvervolging. De rechtbank baseerde haar beslissing op de feiten en omstandigheden die tijdens de zitting naar voren waren gekomen, en concludeerde dat de verdachte alles had gedaan wat van hem verwacht mocht worden als bestuurder.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer: 04/660087-07
Datum uitspraak: 1 juni 2010
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats],
wonende te [adres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 18 mei 2010.
2.De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2007 te Tegelen, in elk geval in de gemeente Venlo, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, de Nassaustraat en gekomen bij het kruispunt van die weg en de Julianastraat en de Mauritsstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, op dat kruispunt naar rechts af te slaan teneinde de Julianastraat op of in te rijden, waarbij hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig deze naar rechts voerende bocht op zodanige wijze is genaderd dan
wel is in-, door-, en/of uitgereden en/althans ter hoogte van die bocht op zodanige wijze heeft gereden en/althans gestuurd, dat hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in botsing, aan- of overrijding is gekomen met een zich op dat kruispunt bevindende fietsster, althans haar fiets, door welk verkeersongeval [slachtoffer] werd gedood;
(artikel 6 Wegenverkeerswet 1994)
althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 27 juni 2007 te Tegelen, in elk geval in de gemeente Venlo, als bestuurder van een voertuig (trekker met oplegger), daarmee rijdende op de weg,
de Nassaustraat en gekomen bij het kruispunt van die weg en de Julianastraat
en de Mauritsstraat, en toen aldaar op dat kruispunt naar rechts is afgeslagen teneinde de Julianastraat op of in te rijden, waarbij hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig deze naar rechts voerende bocht op zodanige wijze is genaderd dan
wel is in-, door-, en/of uitgereden en/althans ter hoogte van die bocht op zodanige wijze heeft gereden en/althans gestuurd, dat hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in botsing, aan- of overrijding is gekomen met een zich op dat kruispunt bevindende fietsster, althans haar fiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
(artikel 5 Wegenverkeerswet 1994)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.Bewijsoverwegingen
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdachte.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 18 mei 2010 gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard, alhoewel niet onomstotelijk is komen vast te staan op welke wijze het ongeval is kunnen ontstaan.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte een bijzondere verrichting had verricht, dat hij met zijn trekker een moeilijke draai moest uitvoeren en dat hij juist om die reden de bijrijder om hulp had moeten vragen. Bovendien was het zicht vanuit de cabine van de trekker voor de verdachte niet optimaal en had de trekker geen speciale spiegel voor het verkeer dat zich vóór de trekker bevond. De situatie was voor de verdachte zodanig overzichtelijk dat hij de fietsster had moeten opmerken.
De verdachte heeft met betrekking tot het bewijs van het in de tenlastelegging vermelde feitencomplex aangegeven dat hij als bestuurder van zijn vrachtwagencombinatie (trekker met oplegger) zodanig heeft gehandeld als een bestuurder behoort te handelen en dat hij de in de tenlastelegging vermelde fietsster vóór de aanrijding niet heeft gezien.
De verdachte heeft voorts aangevoerd dat hij reed in de trekker van het bedrijf waarvoor hij werkzaam was en dat die trekker al ouder was en daarom geen speciale dodehoekspiegel had voor het verkeer dat zich vóór de trekker bevond. Hij roept de hulp van de bijrijder in op momenten als dat nodig is, bijvoorbeeld als er heel weinig plaats is of als hij in een smalle straat achteruit moet rijden. De situatie bij de Julianastraat was niet een zodanige situatie dat hij de hulp van de bijrijder nodig had.
7.2.Overwegingen en standpunt van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd en zij zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting, onder meer uit de verklaring van verdachte , is gebleken en staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte met een door hem bestuurd motorrijtuig (trekker met oplegger) op 27 juni 2007, nadat hij zich had verreden als gevolg van alle omleidingen in verband met de aanleg van de autosnelweg A73 rond Venlo en Tegelen, op de Nassaustraat te Tegelen is gekomen en gekomen ter hoogte van de kruising van die weg en de Julianastraat en de Mauritsstraat, na zich er van te hebben vergewist dat op die kruising geen verkeer aanwezig was, zeer langzaam die kruising is opgereden teneinde een bocht naar rechts te maken om zijn weg te gaan vervolgen over de Julianastraat. Voor het nemen van de bocht aldaar is het voor een trekker met oplegger onontkoombaar om gebruik te maken van dat deel van de weg bestemd voor het tegemoetkomende verkeer. Tijdens het nemen van die bocht is de trekker op een gegeven moment in de buurt van het midden van de rijbaan van die Julianastraat beland, terwijl verdachte gelijktijdig in de rechterbuitenspiegel keek om te zien of de oplegger in de bocht goed meeliep. Plotseling hoort verdachte een klap en ziet hij, nadat hij zijn motorrijtuig enkele tientallen meters verderop tot stilstand heeft gebracht teneinde de kruising vrij te maken, achter de oplegger een persoon gewond op straat liggen. Deze persoon, mevrouw [slachtoffer], blijkt met haar fiets tegen de voorzijde van de trekker te zijn gekomen en is gevallen. Zij is later die dag aan de door haar opgelopen verwondingen overleden .
Verdachte stelt dat hij de fietsster voorafgaand aan de aanrijding niet heeft gezien.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat uit die enkele omstandigheid niet kan volgen dat de verdachte aanmerkelijke schuld heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Bovendien heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen of de fietsster voor de verdachte op enig moment überhaupt wel zichtbaar moet zijn geweest.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich er van heeft vergewist dat bij het oprijden van de Julianastraat zich geen verkeer vóór dan wel achter zijn trekker bevond. Uit het onderzoek door de VerkeersOngevallenDienst blijkt dat de verdachte op het moment van de aanrijding met een zeer lage snelheid – tussen de 0 en 14 kilometer per uur - heeft gereden. Dat verdachte zich op enig moment op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijhelft bevond door de draai die hij moest maken, maakt niet dat er sprake is van schuld. De verdachte heeft immers juist bij het inrijden van de Julianastraat – waar hij noodgedwongen op de andere weghelft terecht moest komen door de omvang van zijn trekker – zich er van vergewist dat er zich geen verkeer bevond en heeft derhalve de vereiste oplettendheid in acht genomen. Het verrichten van de door de officier van justitie bedoelde bijzondere manoeuvre – het achteruit rijden – was overigens toen al achter de rug. De plek waar de aanrijding heeft plaatsgevonden, is eveneens niet de plek waar het verrichten van die bijzondere manoeuvre heeft plaatsgevonden, welke manoeuvre op dat moment overigens al was afgerond.
Omstandigheden die hebben kunnen bijdragen aan het gegeven dat verdachte de fietsster niet heeft gezien, zijn uit het onderzoek ter terechtzitting niet duidelijk naar voren gekomen. De rechtbank heeft niets kunnen vaststellen over het verkeersgedrag van het slachtoffer, zoals waar en uit welke richting de fietsster vandaan kwam op het moment van de aanrijding en derhalve evenmin of het verkeersgedrag van de fietsster een rol zou kunnen hebben gespeeld in het ontstaan van de aanrijding.
De rechtbank merkt op dat zij met deze overweging niet het slachtoffer [slachtoffer] verantwoordelijk maakt voor het ongeval maar het is niet onaannemelijk dat het slachtoffer zich in een reeks van dode hoeken heeft bevonden en daardoor niet door verdachte is opgemerkt. Alles in overweging nemende is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van (aanmerkelijke) schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
De rechtbank acht echter de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de WVW 1994 wettig en overtuigend bewezen, nu de gedraging van de verdachte zodanig is geweest dat daardoor het verkeer op de weg in gevaar is gebracht. Immers, verdachte is met zijn trekker met oplegger de Julianastraat – een voorrangsweg – op gereden en is daarbij, weliswaar noodgedwongen, op de voor het tegemoet komend verkeer bestemde rijhelft terecht gekomen alwaar de aanrijding met de fietsster heeft plaatsgevonden en aldus gevaar op de weg is veroorzaakt.
7.3.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in bewijsmiddelen, namelijk in de onder voetnoot 1 vermelde verklaring van verdachte en in het onder voetnoot 3 vermelde proces-verbaal van politie.
7.4.Bewezenverklaring
Het subsidiair ten laste gelegde feit met dien verstande dat:
hij op 27 juni 2007 te Tegelen als bestuurder van een voertuig (trekker met oplegger), daarmee rijdende op de weg, de Nassaustraat en gekomen bij het kruispunt van die weg en de Julianastraat en de Mauritsstraat, en toen aldaar op dat kruispunt naar rechts is afgeslagen teneinde de Julianastraat op of in te rijden, waarbij hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig deze naar rechts voerende bocht op zodanige wijze is in- door- en uitgereden dat hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding is gekomen met een zich op dat kruispunt bevindende fietsster, door welke gedragingen van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1.De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde feit is een strafbaar feit.
8.2.Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare overtreding:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De overtreding is strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994
9.De strafbaarheid van verdachte
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte is hiervoor strafbaar tenzij er aan de zijde van verdachte sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). De rechtbank begrijpt uit het door verdachte tijdens de terechtzitting naar voren gebrachte, te weten dat hij alles heeft gedaan wat een goed chauffeur betaamt en dat hij [slachtoffer] op geen enkel moment heeft gezien, dat verdachte van mening is dat hem geen enkele blaam aan het ongeval treft en dat verdachte zich derhalve beroept op avas.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Onder 7.2 heeft de rechtbank al aangegeven dat er aan de zijde van verdachte geen sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Bij het honoreren van een beroep op avas dient de rechtbank tot de conclusie te komen dat verdachte geen enkel verwijt is te maken. Verdachte heeft zich er van vergewist dat er zich geen verkeer voor of achter zijn vrachtwagen bevond en is pas toen de Julianastraat opgereden. Dat heeft hij met zeer lage snelheid gedaan terwijl hij ondertussen ook het verkeer via de spiegels in de gaten heeft gehouden en ook nog via de achteruitkijkspiegels moest controleren of de oplegger de bocht kon maken. De verdachte heeft ook op de voor hem niet bestemde weghelft zeer langzaam gereden en het verkeer in de gaten gehouden. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de vereiste voorzorgsmaatregelen heeft genomen en gedaan heeft wat van hem mocht worden verlangd.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een beroep toekomt op afwezigheid van alle schuld. De verdachte is derhalve niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
10.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wegenverkeerswet 1994: art. 5 en 177
11.Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte ter zake niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, A.K. Kleine en P.M.S. Dijks, rechters, van wie mr. A.K. Kleine voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A.H. Bicker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank voornoemd op 1 juni 2010.
Typ: JB