ECLI:NL:RBROE:2010:BM5314

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
18 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/800017-10
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware mishandeling en bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 18 mei 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling, omdat het zwaar lichamelijk letsel reeds eerder was toegebracht. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De feiten vonden plaats op 11 september 2009 in de gemeente Weert, waar de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer heeft aangevallen. De rechtbank concludeerde uit de verklaringen van het slachtoffer en getuigen dat er sprake was van opzet tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte had een vooropgezet plan om het slachtoffer te intimideren en te dwingen tot betaling van een schuld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer, ondanks enkele tegenstrijdigheden, voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op, waarvan een deel voorwaardelijk, en verplichtte de verdachte tot schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die veel pijn had ondervonden en zich niet meer veilig voelde in zijn eigen omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/800017-10
Datum uitspraak : 18 mei 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte 2],
[geboortedatum],
[adres].
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 4 mei 2010.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 11 september 2009 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met [verdachte 1], althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (4 gebroken ribben) heeft toegebracht, door tezamen en in vereniging met die [verdachte 1], althans alleen, die [slachtoffer] - toen deze op de grond lag - opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg meermalen tegen diens ribben en/of in of tegen diens gezicht en/of elders tegen diens lichaam te schoppen en/of te slaan;
(artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 11 september 2009 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met [verdachte 1], althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet tezamen en in vereniging met die [verdachte 1], althans alleen, die [slachtoffer] - toen deze op de grond lag - na kalm beraad en rustig overleg
meermalen tegen diens bovenlichaam en/of in of tegen diens gezicht en/of elders tegen diens lichaam heeft geschopt en/of heeft geslagen;
(artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 11 september 2009 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met [verdachte 1], althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend [slachtoffer], na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, heeft geschopt en/of meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (4 gebroken ribben), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 301 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 11 september 2009 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met [verdachte 1], althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met die [verdachte 1], althans alleen, opzettelijk dreigend een mes op de keel van die [slachtoffer] gezet of gedrukt, in elk geval dreigend een mes in zijn hand(en) gehouden in de directe nabijheid van die [slachtoffer], en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ik laat mij niet oplichten, ik snij je kop er van af" en/of "[verdachte 1] niet doorgaan, als hij het niet brengt dan krijgt hij ze morgen weer en anders knal ik hem wel af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 27 januari 2010, in elk geval in of omstreeks de maand januari 2010, in de gemeente(n) Venlo en/of Weert, in elk geval in het arrondissement Roermond,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte tijdens een politieverhoor d.d. 27 januari 2010,
opzettelijk dreigend voor voornoemde [slachtoffer] verklaard: "Ik weet niet waar hij nu mee bezig is maar ik weet hoe mijn familie gaat reageren naar hem toe. Ik ben het lievelingskind van mijn opa, die hoeft maar te bellen naar Eindhoven. Als wij er voor moeten gaan zitten voor zo'n junk dan kan hij beter gaan verhuizen uit Weert. Dit is ook mijn tip voor hem. Ik
weet zeker dat mijn familie het er niet bij laat zitten als ik en mijn oom veroordeeld worden voor zo'n gek.", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke bedreiging genoemde [slachtoffer] op 29 januari 2010 kennis heeft genomen.
(artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 4 mei 2010 gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat het onder 1 subsidiair en het onder 3 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte en twee andere personen, waaronder [verdachte 1], naar het slachtoffer [slachtoffer] toe zijn gegaan met het vooropgezette plan om hem klappen te geven, zodat hij snel een bedrag dat [slachtoffer] nog schuldig zou zijn, zou betalen. In de hal voor de deur van de woning van [slachtoffer] zijn zij, direct nadat [slachtoffer] de deur had geopend, begonnen met slaan. Vervolgens hebben zij [slachtoffer] bedreigd. Verdachte heeft [slachtoffer] voorts tijdens het verhoor door de politie nogmaals bedreigd.
De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat de stelling van verdachte en zijn mededader dat zij naar [slachtoffer] toe waren gereden omdat deze autobanden aan hen zou kunnen leveren, doch dat [slachtoffer] hen in de hal stond op te wachten met een mes in zijn hand en dat verdachte hem daarom een klap heeft gegeven, en dat er voorts geen sprake was van een bedreiging, niet geloofwaardig te achten. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op de tegenstrijdigheden in hun verklaringen en de inhoud van tapgesprekken waarin verdachte en zijn mededader uitgebreid ingaan op het gebeurde.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij [slachtoffer] slechts één klap heeft gegeven omdat deze met een mes op hem afkwam en dat [verdachte 1] niets van het ten laste gelegde gedaan heeft. De verdachte heeft voorts verklaard dat er in de woning van het slachtoffer reeds iets gebeurd moest zijn voordat zij bij de woning aankwamen omdat de woonkamer overhoop lag.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde omdat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdediging heeft ter onderbouwing van haar standpunt aangevoerd dat de aangever [slachtoffer] onjuiste verklaringen heeft afgelegd die niet stroken met de werkelijkheid. In de verklaringen van de aangever komen veel tegenstrijdigheden voor. Allereerst verklaart hij verschillend over de binnenkomst van verdachte en de andere twee personen in zijn woning. Vervolgens verklaart hij dat hij met een mes in het hoofd werd gestoken, doch dat hij het mes kon afweren. Vervolgens verklaart hij dat hij twee à drie steekwonden op de bovenkant van zijn hoofd had. Door de politie is daarover echter niets in het proces-verbaal vermeld en zijn er ook geen foto’s over dit letsel beschikbaar. Ook verklaart de aangever dat hij zijn ribben hoorde kraken en dat hij vier ribben gebroken had. Naderhand blijken dit echter oudere breuken te zijn. Opmerkelijk is verder dat de aangever zich pas na een week in het ziekenhuis heeft gemeld. Gelet op het tijdsverloop kan geen causaal verband meer aangenomen worden tussen de mishandelingen en het letsel, omdat de aangever het letsel ook op andere wijze kan hebben gekregen. Ook heeft aangever verklaard dat hij badend in het bloed op de grond lag, maar bij het sporenonderzoek is vastgesteld dat de bloedsporen in de woning van de aangever niet van hem waren, maar van [verdachte 1]. Voorts heeft de verdediging nog gewezen op de verschillende verklaringen van de aangever waarom hij pas laat aangifte heeft gedaan, op de omstandigheid dat de aangever tegenover de rechtercommissaris niets heeft verklaard over de bedreiging en dat de aangever volgens de telefoongegevens op het tijdstip van de mishandeling niet thuis kan zijn geweest.
Over de verklaring van verdachte dat hij voor de aankoop van banden naar de woning van [slachtoffer] was gegaan, stelt de verdediging dat de aangever dit aanvankelijk niet heeft betwist, doch dat hij dat pas later heeft gedaan.
De verdediging acht verder van belang dat de aangever heeft verklaard dat hij dagelijks veel alcohol gebruikt en dat hij daarnaast dagelijks wiet en af en toe XTC en cocaïne gebruikt. Ook ten tijde van het voorval op 11 september 2009 had hij alcohol gebruikt en zat hij nog in een flash omdat hij cocaïne had gebruikt. Ook heeft hij verklaard dat hij zich weinig kan herinneren wanneer hij in een flash verkeert. Het moet er voor worden gehouden dat de aangever door de flash onvoldoende realiteitsbesef heeft gehad en daardoor niet weet wat er precies is gebeurd en vervolgens een verklaring heeft afgelegd die later op veel punten niet blijkt te kloppen.
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging voorts nog aangevoerd dat verdachte in ieder geval dient te worden vrijgesproken van de onderdelen voorbedachten rade, meermalen schoppen of slaan en het zwaar lichamelijk letsel en dat ten aanzien van de resterende mishandeling verdachte in een noodweersituatie verkeerde en hij zich derhalve mocht verdedigen en hij daarbij geen excessief geweld heeft gebruikt. Ten aanzien van feit 2 steunt het bewijs enkel op de verklaringen van de aangever en is er verder geen ondersteunend bewijs. Ten aanzien van feit 3 geldt dat uit de gebezigde woorden niet blijkt dat er sprake is van een misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling, zodat er geen sprake is van bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
7.2. (Vrijspraak)overwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en onder 3 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Ten aanzien van hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd acht de rechtbank in het bijzonder geen bewijs voorhanden dat aan het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Weliswaar houdt de medische verklaring in dat bij het slachtoffer 4 gebroken ribben zijn geconstateerd, maar bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het slachtoffer dit letsel niet op 11 september 2009, doch reeds voor die datum heeft opgelopen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte geuite bewoordingen te onbestemd zijn om een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel een bedreiging met zware mishandeling te vormen.
7.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De rechtbank constateert met de verdediging dat de verklaringen van de aangever [slachtoffer] op onderdelen onjuist zijn en dat daarin tegenstrijdigheden voorkomen. Dit maakt de verklaringen op vele wezenlijke onderdelen echter niet onbetrouwbaar. Wat de aangever herhaaldelijk heeft verklaard, komt immers in essentie overeen en vindt steun in andere bewijsmiddelen.
Het door de aangever beweerde schoppen door verdachte en zijn medeverdachte vindt geen bevestiging in het letsel dat bij de aangever is geconstateerd noch in andere bewijsmiddelen, zodat dit onderdeel van het bewijs dient te worden uitgesloten. Andere onderdelen van de verklaringen van de aangever vinden echter bevestiging in andere bewijsmiddelen, zodat de rechtbank deze onderdelen voor het wettig en overtuigend bewijs bruikbaar acht.
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De genoemde geschriften worden slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 .
[verdachte 1], die ook [verdachte 1] wordt genoemd , en [verdachte 2] zitten op
11 september 2009 in café [naam] te Weert en hebben het er over dat [verdachte 1] van [slachtoffer] nog € 2.000,-- moet krijgen . [slachtoffer] moet dat bedrag al een jaar lang betalen maar heeft dat nog steeds niet gedaan. Zij vinden dat [slachtoffer] eerder had moeten betalen en besluiten [slachtoffer] op te zoeken en hem aan te sporen tot betaling . Samen met [getuige 1] stappen zij in de auto en rijden naar de woning van [slachtoffer] aan de [adres] te Weert. Zij bellen omstreeks 17.30 uur/18.00 uur aan en wanneer de deur wordt geopend lopen zij alle drie de trap op naar de woning van [slachtoffer]. [slachtoffer], die volgens [verdachte 2] slechts ongeveer 45 kilogram weegt, staat boven aan de trap en wanneer zij boven zijn slaat [verdachte 2], een sterke stukadoor met een gewicht van 105 kilogram, hem meteen hard in het gezicht. Vervolgens slaat [verdachte 2] hem met een gebalde vuist tegen zijn strot. Daarna slaat [verdachte 1] hem met zijn gebalde vuist ook recht in zijn gezicht en op zijn hoofd. Daarna wordt hij door zowel [verdachte 2] als [verdachte 1] nog een aantal keren geslagen. Hij wordt zodanig hard geslagen dat hij op de bank terechtkomt. Dan ziet hij dat [verdachte 1] een mes in zijn hand heeft en dat deze bovenop hem gaat zitten. Hij voelt dat [verdachte 1] het mes op zijn keel zet en dat [verdachte 1] vervolgens zegt: “Ik laat mij niet oplichten, ik snij je kop er van af”. Dan hoort hij [verdachte 2] zeggen: “[verdachte 1] niet doorgaan, als hij het niet brengt dat krijgt hij ze morgen weer en anders knal ik hem wel af”. Nadat hij in elkaar is geslagen bloedt [slachtoffer] uit zijn neus, mond, keel, boven een oog en op zijn hoofd. [getuige 2], die zich ook in de woning van [slachtoffer] bevond, verklaart later dat hij bang was dat het bloed tegen hem aan zou spuiten. [getuige 3] ziet op 11 september 2009 korte tijd na het voorval dat het hele gezicht van [slachtoffer] onder het bloed zit. Ook mist [slachtoffer] aan de voorzijde van zijn gebit een boventand en van een andere tand is een stukje af. Hij heeft een gezwollen kaak en een gezwollen neus. Daarnaast heeft hij een kapotte bril. Hij heeft nog geregeld last van hoofdpijn en is af en toe duizelig. Op 17 september 2009 heeft hij nog steeds blauwe ogen.
[getuige 4] heeft [slachtoffer] ongeveer 10 dagen na het gebeuren nog gezien en zij constateerde dat [slachtoffer] er toen nog behoorlijk gehavend uitzag: hij had in zijn gezicht veel bloeduitstortingen en een gezwollen kaak.
[verdachte 2] zegt een dag later in een telefoongesprek met een onbekende man dat hij op 11 september 2009 met zijn oom in de kroeg was en dat hij nog veel geld van iemand kreeg. Dat moest opgehaald worden en daarom zijn zij die persoon gaan opzoeken. Verder vertelt [verdachte 2] dat die persoon, [slachtoffer], klappen heeft gehad van hem en [verdachte 1]. [verdachte 2] en [verdachte 1] veronderstellen een dag later dat zij [slachtoffer] zo hard hebben geraakt dat deze zijn kaak op twee plaatsen en zijn neus op vier plaatsen heeft gebroken, dat zijn ribben allemaal zijn gekneusd en dat hij verschillende gaten boven in zijn hoofd heeft die gehecht moeten worden.
Bewijsoverwegingen van de rechtbank.
Voor de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade is allereerst vereist een vooropgezet plan om de ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en vervolgens dat het opzet zich heeft geopenbaard in een begin van uitvoering van een handeling die, indien voltooid, zwaar lichamelijk letsel zou hebben toegebracht.
Uit de verklaring van de aangever met betrekking tot het letsel, de verklaring van [getuige 3] dat het hele gezicht van [slachtoffer] onder het bloed zat, het door de [verbalisant] op 17 september 2009 nog geconstateerde letsel en de verklaring van [getuige 2] dat hij bang was dat het bloed tegen hem aan zou spuiten leidt de rechtbank af dat er niet slechts sprake is geweest van één klap, zoals door de verdediging is beweerd, maar dat de aangever meermalen is geslagen. Dit wordt bevestigd door de verklaring van [verdachte 2] in het telefoongesprek van 12 september 2009 dat de aangever klappen heeft gehad van hem en [verdachte 1].
Dat er sprake was van een vooropgezet plan om gezamenlijk [slachtoffer] door middel van het toepassen van geweld te bewegen tot het betalen van het verschuldigde bedrag blijkt uit de verklaring van [slachtoffer] dat hij meteen bij het eerste contact met verdachte en zijn medeverdachte een klap kreeg en de verklaringen van [verdachte 2] in de telefoongesprekken van 11 en 12 september 2009 en het sms-bericht van 12 september 2009. Hieruit blijkt dat [verdachte 2] op 11 september 2009 met zijn oom in de kroeg was en dat hij nog veel geld kreeg van [slachtoffer], dat dit geld opgehaald moest worden, dat zij hem daarom zijn gaan opzoeken en dat [slachtoffer] klappen heeft gehad van hem en [verdachte 1]. De verdachte en de medeverdachte hadden dus de gelegenheid om over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de aard van het letsel leidt de rechtbank voorts af dat verdachte en de medeverdachte het slachtoffer met gebalde vuisten hard op zijn hoofd en keel hebben geslagen. De rechtbank betrekt bij dit toegepaste geweld tevens de omstandigheid dat [verdachte 2] als stukadoor met een gewicht van ongeveer 105 kilogram over aanzienlijk meer kracht beschikt dan [slachtoffer], die volgens [verdachte 2] slechts ongeveer 45 kilogram zou wegen. Door het slachtoffer aldus meermalen hard op willekeurige plaatsen op diens hoofd en zijn keel te slaan hebben verdachte en de medeverdachte zich naar het oordeel van de rechtbank bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat door die klappen aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht en hebben zij die kans ook bewust aanvaard. Dat door het toegepaste geweld niet daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer is toegebracht, maakt dat slechts sprake is van een poging.
De verdediging heeft gesteld dat het wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van de in feit 2 beweerde bedreiging ontbreekt, omdat de volgens de aangever geuite bedreiging niet door andere getuigen wordt bevestigd, overweegt de rechtbank als volgt. De gehele gang van zaken, waarbij verdachte en de medeverdachte hebben bekend dat zij zich in de woning van het slachtoffer [slachtoffer] hebben bevonden tegen de achtergrond van het bewezen verklaarde gewelddadige optreden tegen [slachtoffer], is naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend ondersteunend bewijs voor dit feit.
Overige overwegingen van de rechtbank
De verdachte heeft gesteld dat het slachtoffer reeds geslagen zou zijn toen zij bij zijn woning aankwamen en voorts dat het slachtoffer pas op 17 september 2009 aangifte heeft gedaan en dat daardoor geen sprake meer kan zijn van causaal verband tussen hetgeen op 11 september 2009 gebeurd is en het bij de aangever geconstateerde letsel.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen aanwijzingen gebleken voor een andere oorzaak voor het letsel bij [slachtoffer] dan dat dit als gevolg van de door verdachte en zijn medeverdachte toegebrachte klappen zijn ontstaan, zulks gelet op de verklaringen van [verdachte 2] in de telefoongesprekken en de verklaring van [getuige 2]. [getuige 4] ziet op 11 september 2009 [slachtoffer] kort voordat verdachte en zijn medeverdachte bij de woning aankomen en volgens haar zag [slachtoffer] er toen heel rustig uit. [getuige 3] ziet op 11 september 2009 korte tijd na het voorval dat het hele gezicht van [slachtoffer] onder het bloed zit. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van het slachtoffer dat de verwondingen een gevolg zijn van de klappen die hij van verdachte en de medeverdachte op 11 september 2009 heeft gehad.
7.4. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 september 2009 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met [verdachte 1] aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet tezamen en in vereniging met die [verdachte 1] die [slachtoffer] na kalm beraad en rustig overleg meermalen tegen diens gezicht en elders tegen diens lichaam heeft geslagen;
2.
hij op 11 september 2009 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met [verdachte 1] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met die [verdachte 1] opzettelijk dreigend een mes op de keel van die [slachtoffer] gezet en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik laat mij niet oplichten, ik snij je kop er van af" en "[verdachte 1] niet doorgaan, als hij het niet brengt dan krijgt hij ze morgen weer en anders knal ik hem wel af".
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de kwalificatie
8.1. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 303 in verband met de artikelen 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 285 in verband met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezen verklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 4 mei 2010 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 171 dagen, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
10.2. Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde straf - met verwijzing naar de voorlichtingsrapportage - aangevoerd dat verdachte reeds 81 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat volstaan dient te worden met de oplegging van een gevangenisstraf overeenkomstig het voorarrest, eventueel met voorts een onvoorwaardelijke deel met bijzondere voorwaarden. Voor zover de rechtbank overweegt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van langere duur dan de tijd dan het voorarrest, heeft de raadsvrouw verzocht in plaats van het onvoorwaardelijke deel dat uitgaat boven het voorarrest een werkstraf op te leggen.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Verdachte en zijn mededader hebben op 11 september 2009 op bijzondere ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer [slachtoffer] door deze op grove wijze verwondingen toe te brengen en te bedreigen. De rechtbank rekent de verdachte bijzonder aan dat de feiten zijn gepleegd in de woning van het slachtoffer, een plaats waar deze zich veilig mocht wanen.
Het slachtoffer heeft een viertal weken veel pijn ondervonden en een tand is afgebroken. Hij heeft aanhoudende klachten aan zijn nek en daarvoor heeft hij fysiotherapie nodig. Ook heeft hij als gevolg van het voorval thuis hulp nodig gehad. De feiten hebben hem angsten en problemen met slapen bezorgd. Hij voelt zich niet meer veilig in zijn eigen omgeving.
De rechtbank is, gelet op de bijzondere ernst van de gepleegde feiten, van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf met een aanzienlijk voorwaardelijk deel dient te worden opgelegd. De rechtbank houdt echter rekening met de omstandigheid dat de beide feiten een onderdeel vormen van één feitencomplex en voorts met de inhoud van het omtrent verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland te Maastricht van 26 maart 2010. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat volstaan kan worden met een onvoorwaardelijke deel overeenkomstig het reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte gedeelte. Met het opleggen van het voorwaardelijke gedeelte wordt daarnaast de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Anders dan de reclassering heeft geadviseerd ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de voorwaardelijke straf een bijzondere voorwaarde te verbinden.
10.4. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer], wonende te [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van de hiervoor onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten geleden materiële en immateriële schade.
[slachtoffer] voornoemd heeft de materiële schade, op een bedrag van € 4.963,-- en de immateriële schade op een bedrag van € 1.000,-- gesteld en wil die schades vergoed krijgen.
Met betrekking tot de materiële schade is de vordering opgebouwd uit de navolgende posten:
a. Beurs met daarin een bedrag van € 280,--;
b. Paspoort, kosten vernieuwen € 73,--;
c. Bril, 1 jaar oud € 228,--;
d. Vloerbedekking vernield door afvallende lamp € 260,--;
e. Vloerbedekking gang € 75,--;
f. Antieke lamp € 2.500,--;
g. TV € 980,--;
h. Eigen risico verzekering ziektekosten € 113,--;
i. Salontafeltje € 135,--;
j. TV-kast beschadigd € 225,--;
k. T-shirt € 15,--;
l. Broek € 79,--;
Totaal materiële schade € 4.963,--.
Ten laste van verdachte zijn de hiervoor onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten bewezen. Het zijn strafbare feiten en verdachte zal ter zake van die feiten worden veroordeeld.
De officier van justitie en de verdediging hebben aangevoerd dat de onder a, b, d, e, f, g, h, i en j vermelde posten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat ten aanzien van die posten geen rechtstreeks verband bestaat met de ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder c, k en l vermelde posten en de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 1.000,-- geheel kunnen worden toegewezen.
De verdediging heeft gesteld dat de onder a, b, d, e, f, g, h, i en j vermelde posten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat ten aanzien van die posten geen rechtstreeks verband bestaat met de ten laste gelegde feiten.
De verdediging heeft nog aangevoerd zich ten aanzien van de schade aan de bril te refereren aan het oordeel van de rechtbank, maar dat de aangever bij de rechter-commissaris geen bril droeg. Voorts heeft de verdediging er op gewezen dat hij bij de politie niet heeft aangegeven dat hij schade aan zijn T-shirt en zijn broek had.
De verdediging heeft ten aanzien van de gevorderde immateriële schade aangevoerd dat deze post betoogd dat dit bedrag te hoog is, zulks mede gelet op de ter onderbouwing door de benadeelde partij aangehaalde voorbeelden uit de ANWB-Smartengeldgids.
Beoordeling van de materiële schade
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank als volgt.
De onder a, b, d, e, f, g, i en j vermelde kosten hebben betrekking op diefstal dan wel vernieling, derhalve niet op feiten die niet zijn ten laste gelegd en bewezen verklaard. De benadeelde partij kan ten aanzien van die onderdelen niet in haar vordering worden ontvangen.
Ten aanzien van het onder h vermelde eigen risico verzekering ziektekosten dient de vordering te worden afgewezen, omdat deze kosten niet alleen door de bewezen verklaarde feiten worden beïnvloed.
De onder c, k en l vermelde schade aan de bril, het T-shirt en de broek is naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks toegebracht door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit. De gevorderde bedragen komen de rechtbank alleszins redelijk voor, zodat deze voor toewijzing vatbaar zijn.
Beoordeling van de immateriële schade.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als
volgt. Gelet op de aard van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Of de door het slachtoffer opgelopen immateriële schade een bedrag van € 1.000,-- rechtvaardigt, kan de rechtbank op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen. De vordering immateriële schade, die door verdachte is weersproken, is naar het oordeel van de rechtbank wel gedeeltelijk voor toewijzing vatbaar en wel voor een bedrag van € 300,--.
Voor zover de vordering immateriële schade voormeld bedrag van € 300,-- overstijgt, is deze vordering in het strafproces niet van eenvoudige aard. In zoverre kan [slachtoffer] derhalve niet in zijn vordering bij de strafrechter worden ontvangen. Hij kan deze restantvordering, desgewenst, bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering tot een bedrag van € 622,-- voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 622,--. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 11 september 2009 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededader, aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 622,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 11 september 2009 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 12 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer] voornoemd, zoals hierna in de beslissing genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 45, 47, 57, 91, 285, 303.
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezen verklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 171 dagen;
beveelt dat van deze gevangenisstraf 90 dagen niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2:
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], [adres] toe tot een bedrag van € 622,--;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 622,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 11 september 2009 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door verdachtes mededader is voldaan;
ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 voorts:
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van
€ 622,-- subsidiair 12 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer], wonende [adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente
over voormeld bedrag vanaf 11 september 2009 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 622,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 11 september 2009 tot de dag der algehele voldoening, ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door
verdachte en/of zijn mededader aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en
ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van
voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer], wonende [adres], niet ontvankelijk ten aanzien van de volgende posten:
a. Beurs met daarin een bedrag van € 280,--;
b. Paspoort, kosten vernieuwen € 73,--;
d. Vloerbedekking vernield door afvallende lamp € 260,--;
e. Vloerbedekking gang € 75,--;
f. Antieke lamp € 2.500,--;
g. TV € 980,--;
i. Salontafeltje € 135,--;
j. TV-kast beschadigd € 225,--;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer], wonende [adres], niet ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van de immateriële schade, voor zover deze meer dan € 300,-- bedraagt en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering ten aanzien van dit onderdeel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende [adres], af ten aanzien van het eigen risico verzekering ziektekosten ten bedrage van € 113,--.
Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, E.A.M. van Oorschot en P.M.S. Dijks, rechters, van wie mr. L.J.A. Crompvoets voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.T. Frijns als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 18 mei 2010.
Mr. L.J.A. Crompvoets is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.