RECHTBANK ROERMOND
Sector kanton
Zaaknummer: 262009 \ CV EXPL 09-5235
Vonnis van de kantonrechter te Venlo d.d. 28 april 2010
de onderlinge waarborgmaatschappij OWM Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A., gevestigd te Tilburg,
eiseres,
gemachtigde: GGN Brabant Gerechtsdeurw. en Incassosp.,
[gedaagde], wonende te [woonplaats] aan de [adres],
gedaagde,
procederende in persoon.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
? Het exploot van dagvaarding;
? De conclusie van antwoord met producties;
? De conclusie van repliek met producties;
? De conclusie van dupliek met productie.
1.2. Na de conclusiewisseling is de zaak op vonnis gesteld. De uitspraak daarvan is bepaald op heden.
2.1. Gedaagde is met eiseres één of meerdere zorgverzekeringsovereenkomsten aangegaan betrekking hebbende op de verzekering conform artikel 3 van de per 1 januari 2006 geldende Zorgverzekeringswet en/of de aanvullende verzekering van de geneeskundige verzorging van gedaagde en/of diens medeverzekerden.
2.2. De volgende premies/eigen risico zijn niet betaald:
Periode 1-7-2009 31-7-2009 CZ Zorgverzekering EUR 116,50
Periode 1-8-2009 31-8-2009 CZ Zorgverzekering EUR 116,50
Periode 1-9-2009 31-9-2009 CZ Zorgverzekering EUR 181,50
Periode 1-7-2009 31-7-2009 CZ Eigen risico algemeen EUR 37,20
Periode 1-8-2009 31-8-2009 CZ Eigen risico algemeen EUR 37,20
2.3. Gedaagde heeft de betaling van de hiervoor genoemde bedragen opgeschort omdat hij duidelijkheid wil over de door de Belastingdienst aan eiseres en vice versa overgemaakte bedragen.
3. De vordering en stellingen van eiseres
3.1. Eiseres vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen om aan eiseres te voldoen de somma van EUR 708,76, vermeerderd met de wettelijke rente over EUR 553,90 vanaf 14 december 2009 tot de dag der algehele voldoening, kosten rechtens.
3.2. De hiervoor genoemde zorgverzekeringsovereenkomsten liggen ten grondslag aan de vordering. Ondanks herhaalde sommaties heeft gedaagde niet betaald. Hierdoor was eiseres genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven. De door gedaagde verschuldigde incassokosten bedragen EUR 150,00 en aan rente dient gedaagde EUR 4,86 te betalen.
3.3. Gedaagde komt geen recht op opschorting toe. Het bedrag van EUR 397,00 dat door de belastingdienst aan eiseres is betaald, heeft eiseres afgeboekt op de openstaande posten. Bij schrijven van 11 augustus 2009 is dit aan gedaagde bericht. Het resterende bedrag van EUR 45,28 is teruggeboekt aan de belastingdienst. Dat de belastingdienst dit bedrag niet heeft doorgestort aan gedaagde is een aangelegenheid tussen gedaagde en de belastingdienst.
3.4. Gedaagde vertoont al jaren een slecht betaalgedrag. Diverse malen zijn openstaande vorderingen uit handen gegeven aan de incassogemachtigde. De in deze procedure gevorderde incassokosten zijn redelijke kosten en het gevorderde bedrag is overeenkomstig het rapport voorwerk II.
4. Het verweer van gedaagde
4.1. Gedaagde heeft de bedragen waarvan nu betaling wordt gevorderd, gestorneerd.
Op 5 april 2009 heeft gedaagde bericht van de belastingdienst ontvangen dat een bedrag van EUR 397,00 ter zake definitieve zorgtoeslag 2007 zou worden overgemaakt op rekeningnummer 668339063. Dit bleek later een rekeningnummer van eiseres te zijn. Op 29 mei 2009 heeft gedaagde telefonisch contact opgenomen met eiseres, maar zij wilde dit bedrag niet aan gedaagde doorstorten.
4.2. Het kostenoverzicht van 11 augustus 2009 is volstrekt onduidelijk. Het nog verschuldigde bedrag van EUR 45,28 heeft gedaagde nooit ontvangen. Zodra alles zorgvuldig is afgehandeld, is gedaagde bereid met terugwerkende kracht te betalen. Gedaagde weigert echter de incassokosten te betalen omdat deze nodeloos zijn gemaakt vanwege het feit dat eiseres haar administratie niet op orde heeft.
4.3. Uit de door eisers overgelegde producties valt af te leiden dat altijd vijf maanden na de betalingstermijn een aanmaning wordt verstuurd. In het dossier bevindt zich geen brief gedateerd uit 2009, hetgeen impliceert dat er hoogstens een achterstand betreffende de maand december 2009 was.
4.4. Bij dupliek geeft gedaagde een overzicht van ontvangen en verschuldigde bedragen. Over de periode tot en met mei 2009 is eiseres nog een bedrag van EUR 1.389,00 verschuldigd aan gedaagde. Gedaagde verzoekt eiseres dan ook een correctie te sturen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1. Tussen partijen staat vast dat gedaagde de premies en verschuldigd eigen risico zoals gevorderd in de dagvaarding, niet heeft betaald. Gedaagde heeft de betaling daarvan opgeschort teneinde duidelijkheid te verkrijgen van eiseres.
5.2. Ter beoordeling ligt dan ook de vraag of gedaagde de betaling op goede gronden heeft opgeschort. Artikel 6:162 BW bepaalt dat, indien een van de partijen de verbintenis niet nakomt de wederpartij de bevoegdheid heeft de nakoming van de daartegenoverstaande staande verplichtingen op te schorten. In dit geval gaat het om zorgverzekeringsovereenkomst. Eiseres vergoedt de kosten van geneeskundige zorg en de verplichting van gedaagde bestaat uit het betalen van verschuldigde premie en andere overeengekomen bedragen. Hieruit volgt dat gedaagde enkel en alleen de betaling kan opschorten indien eiseres de verplichting tot het vergoeden van kosten van geneeskundige behandelingen niet nakomt. Hiervan is echter niet gebleken. Verder is opschorting geoorloofd indien er sprake is van voldoende samenhang tussen wederzijds verplichtingen.
De kantonrechter is van oordeel dat ook hiervan geen sprake is. Gedaagde heeft immers de betaling opgeschort omdat eiseres onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven. De kantonrechter deelt dit standpunt niet. De brief van 11 augustus 2009 laat immers niets aan duidelijkheid te wensen over. Bovendien kan eiseres niet instaan voor de betalingen die de belastingdienst al dan niet aan gedaagde verricht. Wel is de kantonrechter van oordeel dat het op de weg van eiseres had gelegen om gedaagde beter te informeren over de aanwending van het ontvangen bedrag van belastingdienst, en dat gedaagde hierom niet had hoeven vragen. Dit rechtvaardigt echter geen opschorting van de betalingsverplichting.
5.3. Het verweer van gedaagde dat uit het dossier blijkt dat slechts na het verstrijken van een termijn van 5 maanden na de betalingstermijn tot betaling wordt gesommeerd, kan de kantonrechter niet volgen. Uit productie 3 bij repliek blijkt immers dat op 31 juli 2009 een betalingsherinnering is gestuurd betreffende de periode 1 juli 2009 / 31 juli 2009. Dit verweer treft dan ook geen doel.
5.4. Uit het voorgaande volgt dat het verweer van gedaagde wordt verworpen. De stellingen van eiseres komen hiermee vast te staan en de vordering van eiseres kan integraal en met inbegrip van de gevorderde rente en kosten, worden toegewezen. Eiseres heeft immers voldoende aangetoond dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die toewijzing van incassokosten rechtvaardigen. De betaling is ten onrechte opgeschort, zodat eiseres op goede gronden haar vordering uit handen heeft gegeven.
Gedaagde zal tot slot worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
6.1. Veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de somma van EUR 708,76, vermeerderd met de wettelijke rente over EUR 553,90 vanaf 14 december 2009 tot de dag der algehele voldoening.
6.2. Veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure aan de kant van eiseres gevallen en aan die kant tot heden begroot op EUR 447,31, waarvan EUR 200,00 als salaris voor de gemachtigde.
6.3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
6.4. Ontzegt – voor zoveel nodig - het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.M. de Lange, kantonrechter, en ter openbare civiele terechtzitting op 28 april 2010 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.