ECLI:NL:RBROE:2010:BL9939

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
2 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/860822-09
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk opzet poging doodslag door insteken op slachtoffer met leren jas: aanmerkelijke kans op raken vitale lichaamsdelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 2 april 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 17 december 2009 in Venlo met een mes op het slachtoffer gestoken, waarbij de jas van het slachtoffer werd geraakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet handelingen heeft verricht die een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich meebrachten. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder een snee in de jas van het slachtoffer en een snijwond op zijn arm. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 775,- aan het slachtoffer te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij voor de immateriële schade toewijsbaar was, maar dat de vordering voor de schade aan de jas niet ontvankelijk was in het strafgeding. De rechtbank heeft ook de teruggave van de beschadigde jas aan het slachtoffer bevolen. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die betrekking hebben op poging tot doodslag en de bijbehorende strafbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/860822-09
Datum uitspraak: 2 april 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [datum en plaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in [detentieadres]
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2010.
2.De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 17 december 2009 in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp,
heeft gestoken en/althans meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, een stekende beweging in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft gemaakt, waarbij de jas van voornoemde [slachtoffer] is geraakt, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikel 287 jo. 45 Wetboek van Strafrecht.
Althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 17 december 2009 in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een mes,
althans een scherp voorwerp, heeft gestoken en/althans meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, een stekende beweging in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft gemaakt, waarbij de jas van voornoemde [slachtoffer] is
geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikel 302 jo. 45 Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.Bewijsoverwegingen
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 19 maart 2010 gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, nu geen sprake is geweest van gerichte opzet en ook niet van voorwaardelijk opzet, zoals is vermeld in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota.
7.2.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Aangever [slachtoffer] verklaart dat hij op 17 december 2009 naar [adres] te Venlo ging om van [verdachte], die van hem de woning huurde, de huurpenningen te innen. Verdachte sprak daarop op kwade toon tegen [slachtoffer]. Vervolgens raakte [slachtoffer] in gesprek met de vader en [naam], de zus van [verdachte], bij een in de [straat] geparkeerd staande auto. Zij hielden [slachtoffer] vast. [slachtoffer] hoorde geschreeuw en zag dat [verdachte] met een soort vleesmes in zijn rechterhand in zijn richting kwam aanrennen. [slachtoffer] schat de lengte van het mes op ongeveer 25 centimeter. [slachtoffer] werd nog steeds vastgehouden door de vader van [verdachte] en [naam] en hij zag dat verdachte voor hem stond met het mes in zijn rechterhand. Verdachte hief zijn arm omhoog en maakte een stekende beweging in de richting van het bovenlichaam (richting rug / linkerschouder) van de aangever. Dit gebeurde drie à vier keer. [slachtoffer] verklaart dat hij een paar maal druk op de achterzijde van zijn bovenarm voelde. [slachtoffer] verklaart dat hij op enig moment iets op straat hoorde vallen en dat hij op straat het lemmet van het mes zag liggen. Hij zag verder dat het mes dat [verdachte] in zijn rechterhand had geen lemmet meer had. Aangever verklaart voorts dat zijn bruine lederen jas is beschadigd; aan de achterzijde van de linkermouw zit een snee van ongeveer één centimeter.
[slachtoffer] verklaart nader dat hij op 21 december 2009 een klein snijwondje op de achterzijde van zijn linkerbovenarm heeft ontdekt. De verbalisant relateert dat hij aan de achterzijde van de bovenarm van aangever een klein snijwondje zag.
Op 17 december 2009 constateren de verbalisanten dat [slachtoffer] in zijn lederen jas een snede van 2 à 3 centimeter in de linkermouw had, aan de achterzijde, ter hoogte van het schouderblad. Verbalisanten hoorden dat [slachtoffer] verklaarde dat deze snede veroorzaakt was met het mes, waarmee de huurder hem had gestoken. Verbalisanten hoorden dat dit gebeurd was voor de deur van [adres] te Venlo.
Op 18 december 2009 is forensisch sporenonderzoek verricht aan een bruinkleurige lederen jas met een bruinkleurige binnenvoering in verband met een vermoedelijke poging tot doodslag, gepleegd op 17 december 2009. Verbalisant zag aan de achterzijde van de linkermouw, ter hoogte van de schouder / oksel een scherp gerande beschadiging. Deze beschadiging had een lengte van + 15 mm. Deze beschadiging zat in het leder en in de bruinkleurige binnenvoering. De beschadiging was door en door. Deze beschadiging zou mogelijk kunnen passen bij een beschadiging door een scherp gerand voorwerp.
[naam], de echtgenote van verdachte, verklaart dat haar schoonvader, schoonmoeder en schoonzus op 17 december 2009 bij verdachte en haar op bezoek waren. Op een gegeven moment kwam de verhuurder aan de deur om de huur op te halen. [echtgenote] verklaart dat haar man, schoonvader en de verhuurder naar buiten zijn gegaan en dat zij heeft gezien dat zij ruzie aan het maken waren. Zij verklaart dat zij zag dat haar man en de verhuurder elkaar te lijf gingen en dat ze allebei klappen uitdeelden. Zij zag dat haar schoonzus en haar schoonmoeder en -vader ertussen kwamen.
De getuige [naam], wonende op de [adres] te Venlo, verklaart dat zij op 17 december 2009 vanuit de slaapkamer van haar woning hard geschreeuw hoorde. Zij zag haar oude buurman van [nummer] staan ([slachtoffer]). Hij stond tegen een muur aan en bij hem stonden meer mensen. Volgens de getuige waren dit de mensen die nu op [nummer] wonen. De getuige zag dat de oude buurman zich lostrok en dat een paar mensen de nieuwe buurjongen (verdachte) vasthielden. Die jongen was wild, hij sloeg hard om zich heen.
Door de verdediging wordt ontkend dat verdachte met een mes heeft gestoken. Verder, subsidiair, is aangevoerd dat verdachte geen gerichte opzet heeft gehad om [slachtoffer] neer te steken, noch dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van die [slachtoffer]. De verdediging stelt dat de jas van het slachtoffer gezien kan worden als een soort pantser, waardoor de poging bovendien relatief ondeugdelijk wordt.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de verklaringen van de getuige [naam] en de echtgenote van verdachte blijkt dat hij (anders dan hij zelf stelt) zich vechtend met [slachtoffer] op straat heeft bevonden. Hij was daarbij in gezelschap van zijn vader en zus. Voorts is in de jas van [slachtoffer] een snee aangetroffen en bleek [slachtoffer] een sneetje te hebben in de linkerarm. Dit alles ondersteunt het relaas van aangever [slachtoffer], dat hij door verdachte met een mes is gestoken. De rechtbank acht daarom deze verklaring overtuigend.
Door met bovenhandse bewegingen, met een mes wild op iemands bovenlichaam in te steken bestaat de aanmerkelijke kans dat vitale lichaamsdelen, in het bijzonder de halsslagader, worden geraakt, wat zeer wel de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Voor zover de jas al zou moeten worden aangemerkt als een pantser, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk te achten is, dan nog blijft de hals van het slachtoffer een hierdoor niet beschermd deel van het lichaam. De stelling van de verdediging dat de jas een soort pantser zou kunnen zijn, wordt bovendien gelogenstraft door de geconstateerde snee in de jas. Door de handelwijze van verdachte heeft deze willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden. Aldus was bij verdachte sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer].
7.3.Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 december 2009 in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes heeft gestoken en meermalen met een mes een stekende beweging in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft gemaakt, waarbij de jas van voornoemde [slachtoffer] is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
primair
poging tot doodslag.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
9.De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10.De straffen en/of maatregelen
10.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 19 maart 2010 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 36 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf gepleit – bij bewezenverklaring – tot oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict jegens [slachtoffer], die conform de huurovereenkomst zijn huurpenningen wilde innen, door in te steken op het bovenlichaam van die [slachtoffer] en meerdere stekende bewegingen in zijn richting te maken. Naar de ervaring leert kunnen slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid ondervinden, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd. Dat dit ook nu het geval is blijkt duidelijk uit de ter terechtzitting gedane verklaring van [slachtoffer] en de schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 8 maart 2010.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank rekening houden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, alsmede met de omstandigheid dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld.
Ter terechtzitting heeft verdachte geen enkel inzicht getoond ten aanzien van de onjuistheid van zijn handelwijze. Ter terechtzitting was verdachte kort aangebonden. Op grond hiervan acht de rechtbank toekomstige escalaties niet ondenkbeeldig.
De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf met een onvoorwaardelijk deel. Met het opleggen van een gedeeltelijke voorwaardelijke vrijheidsstraf wordt de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
10.4.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer], wonende te [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden materiële en immateriële schade.
[slachtoffer] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 120,-- en de immateriële schade op een bedrag van € 775,-- gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor primair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het materiële schadebedrag overweegt de rechtbank dat de bedoelde leren jas wordt teruggegeven aan [slachtoffer] voornoemd. Deze jas is als gevolg van het feit weliswaar beschadigd, doch het bedrag van deze schade is naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard, dat zij zich
leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij zal voor dat deel niet ontvankelijk in haar vordering dienen te worden verklaard en de rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ten aanzien van de immateriële schade voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank dit schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 775,-- , te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 17 december 2009 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 775,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 17 december 2009 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 15 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
10.5.Teruggave
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder meer inbeslaggenomen is: een bruine leren jas.
Nu met betrekking tot dit voorwerp niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dient dit voorwerp te worden teruggegeven aan degene aan wie het toebehoort, zoals hierna in het dictum genoemd.
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 45, 287.
12.Beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 36 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 12 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], tot een bedrag van € 775,--;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 775,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 17 december 2009 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk ten aanzien van de post "leren jas", met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 775,-- subsidiair 15 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer], voornoemd, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 17 december 2009 tot de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de subsidiaire hechtenis ook van toepassing is op de vervallen rentetermijnen;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 775,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 17 december 2009 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Gelast de teruggave van een bruine leren jas aan: [slachtoffer], wonende te [adres].
Vonnis gewezen door mrs. V.P. van Deventer, A.K. Kleine en E.A.M. van Oorschot, rechters, van wie mr. V.P. van Deventer voorzitter, in tegenwoordigheid van C. van Est als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 2 april 2010.
typ: cve