RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaak-/rolnummer: 99809 / JE RK 10-372
Beschikking van 31 maart 2010 betreffende een jeugdbeschermingsmaatregel
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 2007, hierna te noemen de minderjarige.
De kinderrechter merkt naast de minderjarige en verzoeker als belanghebbenden aan:
- [de moeder], de moeder,
wonende te [woonplaats],
[adres],
- [de vader], de vader,
wonende te [woonplaats],
[adres],
- [...],
wonende te [woonplaats],
[adres],
- [pleegouders],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de ouders [de moeder] en [de vader].
1. Het verloop van de procedure
1.1. De minderjarige staat sinds 17 april 2007 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, mede kantoorhoudende te Venlo, hierna te noemen de stichting. De ondertoezichtstelling loopt door tot 1 augustus 2010. Sinds 2 juni 2008 is de minderjarige op grond van een daartoe strekkende machtiging van de rechtbank uit huis geplaatst. Zij verblijft sedert 23 februari 2009 in een pleeggezin langdurig verblijf.
1.2. Bij beschikking d.d. 29 juli 2009 heeft de rechtbank de aan de stichting verleende machtiging verlengd om [de minderjarige] tot uiterlijk 1 augustus 2010 uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs. In hoger beroep heeft het gerechtshof te Den Bosch bij zijn beschikking van 22 december 2009 de beschikking van de rechtbank vernietigd, voor zover daarin de termijn van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] was verlengd tot 1 augustus 2010 en heeft het hof, opnieuw recht doende de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij pleegouders slechts verlengd tot uiterlijk 1 april 2010.
1.3. De voornoemde stichting heeft op 16 maart 2010 een verzoekschrift met bijlage(n) ingediend, strekkende tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige voor de duur van de onder toezichtstelling.
1.4. De machtiging tot verlenging uithuisplaatsing wordt verzocht in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
1.5. Op 25 maart 2010 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij de behandeling zijn verschenen:
- de ouders, bijgestaan door mr. Van der Koelen;
- twee vertegenwoordigers van de stichting.
2. De vaststellingen en overwegingen
2.1. Bij beschikking d.d. 22 december 2009 heeft het gerechtshof te Den Bosch in hoger beroep de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige bij pleegouders verlengd tot uiterlijk 1 april 2010, met vernietiging van de beschikking van de rechtbank Roermond van 29 juli 2009, voor zover daarin de termijn van machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige was verlengd tot 1 augustus 2010.
2.2. Het hof heeft in zijn beschikking d.d. 22 december 2009 geoordeeld dat de stichting op een zo kort mogelijke termijn duidelijkheid dient te verschaffen over het toekomstperspectief van [de minderjarige]. Hoewel [de minderjarige] al sinds 17 april 2007 onder toezicht staat en sinds 2 juni 2008 uit huis is geplaatst, bestaat er bij de stichting nog steeds onvoldoende duidelijkheid omtrent de opvoedingscapaciteiten van de ouders. Het hof heeft in zijn genoemde beschikking overwogen dat de machtiging uithuisplaatsing niet langer zal voortduren dan tot uiterlijk 1 april 2010, waarbij het hof ervan uitgaat dat de stichting voor 1 maart 2010 beschikt over een onderzoeksrapport van het Ambulatorium of een soortgelijke instelling. Het hof heeft bepaald dat in de onderzoeksvragen ten minste aan de orde dient te komen hoe het staat met de opvoedingsvaardigheden van de ouders, of er bij hen sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, een gedragsstoornis of een verstandelijke beperking, of er vanuit de ouders dan wel [de minderjarige] contra-indicaties zijn voor een thuisplaatsing van [de minderjarige] en welke hulp noodzakelijk is indien [de minderjarige] bij de ouders thuis geplaatst kan worden.
2.3. De stichting heeft bij indiening van haar verzoek om verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] d.d. 16 maart 2010 geen onderzoeksrapport van het Ambulatorium of een soortgelijk instelling overgelegd. Wel heeft de stichting zelf een in eigen beheer opgemaakt rapport overgelegd, welk rapport wordt aangeduid met de naam “Care-NL rapportage”. Deze rapportage is gedateerd 12 februari 2010 en vermeldt niet de naam van de opsteller, noch is zij ondertekend. De rapportage bevat een kennelijk door medewerkers van de stichting zelf gemaakte inschatting van de risico’s van een thuisplaatsing van [de minderjarige] en een inschatting van de opvoedingscapaciteiten van de ouders. De rapportage is opgesteld aan de hand van een aantal informatiebronnen, die grotendeels zijn terug te voeren op vóór de beschikking van het gerechtshof uitgebrachte rapporten. Tevens bevat de rapportage een door medewerkers van de stichting zelf vervaardigde samenvatting van een tweetal klinisch-psychologische onderzoeksrapporten van “HP groep” betreffende de beide ouders, welke laatste rapporten door de ouders aan de stichting ter beschikking gesteld zijn. Daarnaast bevat de rapportage een samenvatting van een viertal door de gezinsvoogd begeleide en beschreven omgangsbezoeken van [de minderjarige] aan haar ouders in de maanden januari en februari 2010. De conclusie en aanbeveling in de Care-NL rapportage van de stichting luidt dat het voor de ontwikkeling en het welzijn van [de minderjarige] het beste is, dat de plaatsing van [de minderjarige] in het huidige pleeggezin wordt gecontinueerd.
2.4. De rechtbank stelt vast dat de stichting niet heeft voldaan aan de in de beschikking van het gerechtshof van 22 december 2009 onder 3.6.5. geformuleerde eis, dat een eventueel verzoek om verlenging van de door het hof tot uiterlijk 1 april 2010 verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige], vergezeld diende te gaan van een onderzoeksrapport van het Ambulatorium of een soortgelijke instelling, waarin in elk geval een aantal door het hof geformuleerde vragen dienden te worden beantwoord. Uit de redactie van hetgeen het hof aldaar heeft gesteld maakt de rechtbank op dat het onderzoek in ieder geval door een van de stichting onafhankelijke instelling diende te worden uitgevoerd. Weliswaar lijkt de termijn, die het hof de stichting heeft gesteld om dat onderzoek aan te vragen en door een dergelijke onafhankelijke instelling te doen uitvoeren en daar vervolgens over te laten rapporteren, (welke termijn feitelijk neerkomt op slechts twee maanden), naar de ervaring met de lange wachtlijsten op dit terrein leert voor de stichting in elk geval veel te kort om tijdig aan het gevraagde te kunnen voldoen, doch het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de stichting gelegen om in elk geval tot een dergelijk onderzoek de opdracht te geven, zodat het onderzoek tenminste had kunnen worden uitgevoerd, in plaats van dit achterwege te laten en met voorbijgaan aan hetgeen het hof uitdrukkelijk heeft overwogen in eigen beheer een rapportage op te stellen, die grotendeels is gebaseerd op oude informatie, of op rapportages die het hof in overweging 3.6.4. van zijn beschikking op voorhand reeds uitdrukkelijk als onvoldoende heeft gekwalificeerd met het oog op een goed gefundeerd oordeel over een verzoek om verlenging van de machtiging. Daar komt nog bij dat de ouders de conclusies van de in 2008 voor een ander doel over hen uitgebrachte klinisch-psychologische onderzoeksrapporten van de HP groep uitdrukkelijk en gemotiveerd tegenover de stichting hebben betwist en dat de stichting deze rapporten zelf niet aan de rechtbank heeft overgelegd, doch daarvan in de Care-NL rapportage in een door de stichting zelf vervaardigde samenvatting verslag heeft gedaan.
In het rapport wordt ook niet ingegaan op de door het hof geformuleerde vraag welke hulp noodzakelijk zou zijn indien [de minderjarige] weer bij haar ouders thuis geplaatst zou kunnen worden. Op dit punt wordt slechts volstaan met de conclusie van de opstellers van het rapport dat voortzetting van de plaatsing van [de minderjarige] bij het huidige pleeggezin de voorkeur verdient.
In het licht van het voorafgaande is de rechtbank van oordeel dat thans nog steeds niet is vastgesteld dat de ouders over onvoldoende opvoedingscapaciteiten beschikken om de zorg voor [de minderjarige] zelf, met de hulp en bijstand van de intensieve begeleiding die zij nu reeds voor hun dochtertje [dochter 2] ontvangen, op zich te kunnen nemen.
2.5. De kinderrechter overweegt voorts dat ter zitting gebleken is dat de ouders op zeer korte termijn, binnen twee of drie maanden, uitzicht hebben op een eigen woning in het kader van een zorgtraject van de stichting Dichterbij en de woningstichting, waarbij zij de intensieve begeleiding van de stichting Dichterbij blijven ontvangen, die hen momenteel ook reeds geboden wordt. [medewerker stichting Dichterbij], medewerkster begeleid zelfstandig wonen van de stichting Dichterbij, is, zo blijkt uit een verslag van een telefonisch onderhoud van 26 februari 2010 van haar met de gezinsvoogd, in het algemeen zeer tevreden over de ontwikkelingen die ouders hebben doorgemaakt. De hulpverleners rondom de ouders vinden dat de ouders zich meewerkend opstellen. Dochtertje [dochter 2] ontwikkelt zich goed. [medewerker stichting Dichterbij] is van oordeel dat de ouders de kans moeten krijgen te laten zien dat ze ook voor [de minderjarige] kunnen zorgen, mits er de juiste ondersteuning voor de ouders is/blijft. De ouders stellen zich meewerkend op en accepteren de aanwijzingen van de hulpverleners. Beide ouders hebben een betaalde baan en dochtertje [dochter 2] bezoekt het kinderdagverblijf.
2.6. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek van de stichting om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] dient te worden afgewezen.
3.1. wijst af het verzoek om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.A.M. Beaumont, kinderrechter, en uitgesproken ter terechtzitting van 31 maart 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.