RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/860623-09
Datum uitspraak : 26 maart 2010
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats],
wonende te [adres en woonplaats]
thans gedetineerd
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2010.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 26 juli 2009 te Oostrum, in elk geval in de gemeente Venray, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade de (voor verdachte en/of voor zijn mededader(s)) zich achter de/een (toegangs)deur van discotheek Zenith bevindende [getuige 1] en/of een of meer andere perso(o)n(en) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, meermalen, althans eenmaal, op en/of tegen die deur heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 289 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 26 juli 2009 te Oostrum, in elk geval in de gemeente Venray, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk de (voor verdachte en/of voor zijn mededader(s)) zich achter de/een (toegangs)deur van discotheek Zenith bevindende [getuige 1] en/of een of meer andere perso(o)n(en) van het leven te beroven, met dat opzet tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, meermalen, althans eenmaal, op en/of tegen die deur heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 26 juli 2009 te Oostrum, in elk geval in de gemeente Venray, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan de (voor verdachte en/of voor zijn mededader(s)) zich achter de/een (toegangs)deur van discotheek Zenith bevindende [getuige 1] en/of een of meer andere perso(o)n(en) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, meermalen, althans eenmaal, op en/of tegen die deur heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank wijst het betoog van de raadsman af dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden. Omwille van de leesbaarheid zal het betoog van de raadsman onder paragraaf 7.1 behandeld worden.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 12 maart 2010 gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman allereerst gesteld dat de schutter nooit door de veiligheidsdeur heen had kunnen schieten en dat hij alleen geschoten heeft op het moment dat de deur dicht was. Dit betekent dat er geen (voorwaardelijk) opzet op de dood of op zwaar lichamelijk letsel van degenen achter de deur, of van willekeurige passanten door die deur, kan worden aangenomen. Ten tweede heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van de ex-medeverdachten/getuigen onbetrouwbaar zijn vanwege de vele mogelijkheden die zij zouden hebben gehad om deze verklaringen op elkaar af te stemmen en de druk die op hen is uitgeoefend door de politie. Ten derde heeft hij opgeworpen dat de door de politie georganiseerde confrontatie tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een dermate flagrante schending van het fair play principe is, zoals dat volgt uit artikel 6 EVRM, dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
-
Alvorens in te gaan op de bewijsmiddelen, merkt de rechtbank het volgende op. [verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zijn op zaterdagavond 25 juli 2009 naar discotheek De Zenith gegaan. Zij hebben daar de avond doorgebracht tot het moment dat [medeverdachte 3] door de bewaking is verzocht De Zenith te verlaten. Toen hebben eerst [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 4] de Zenith verlaten. Zij zijn in de richting van de aan de zijkant geparkeerde BMW van [verdachte] gelopen. [medeverdachte 2] is omgekeerd en is teruggelopen naar De Zenith om [medeverdachte 3] bij de uitgang op te vangen. Kort nadat zij in de richting van de BWM van [verdachte] waren gelopen, werd er meermalen geschoten op de deur van De Zenith.
Van het schietincident waren verschillende mensen getuige. Onder hen waren [getuige 2] en [getuige 3], die in twee geparkeerde auto’s stonden te wachten, [getuige 4], een bezoeker van De Zenith die bij de uitgang stond, en [getuige 1], een beveiliger die achter de beschoten deur stond.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag wie deze schoten heeft afgevuurd en welke juridische kwalificatie aan het handelen van deze persoon moet worden gegeven.
Achter de deur waarop geschoten is, stond [getuige 1]. Hij is onmiddellijk na het feit gehoord door de politie en verklaarde toen als volgt:
"Ik ben werkzaam als portier bij discotheek De Zenith te Oostrum. Vanmorgen, zondag 26 juli 2009, omstreeks 04:00 uur, stond ik bij de uitgang van de discotheek om gasten naar buiten te laten gaan. Omstreeks 03:50 uur werd een jongen buiten gezet. Even later hoorde ik plotseling drie knallen alsof er geschoten werd. Meteen erna hoorde ik twee inslagen in de deur waar ik voor stond. Ik zag dat er twee kogelgaten zaten in de ruiten van de toegangsdeuren waar ik achter stond.”
Ten tijde van het schietincident stonden buiten twee klanten die kort ervoor waren buitengezet door de bewaking van De Zenith. Één van hen was [getuige 4], die over het schietincident het volgende heeft verklaard:
"Toen wij rond 04.00 buiten waren gezet, zag ik op de parkeerplaats twee personenauto's en een BMW. De parkeerplaats van de Zenith is omheind door hekwerk, waarin een opening is aangebracht. Voor het hekwerk stonden die twee personenauto's, vlakbij de opening in het hekwerk. Bij de opening stond een jongen, nog op de parkeerplaats. Twee jongens stonden ook vlakbij de opening achter het hekwerk, tussen de BMW en het hekwerk. Deze drie jongens spraken met verheven stem met elkaar. Ik zag op een gegeven moment de twee jongens die achter het hekwerk stonden naar de BWM lopen en daarin stappen. Kort daarna hoorde ik vier knallen. Het geluid van die knallen kwam uit de richting van de BMW. Nadat ik die knallen had gehoord zag ik dat die jongen die aanvankelijk bij de opening, maar nog wel op de parkeerplaats van de Zenith stond door de opening rende. Onmiddellijk nadat die jongen de auto indook reed de BMW weg. Ik heb niet gezien wie de schoten gelost heeft, maar het moet wel die jongen zijn geweest die op de parkeerplaats bij het hek heeft gestaan. Die andere twee zaten toen ik de schoten hoorde al in de auto"
Voorts was [getuige 2] getuige. Hij zat op de parkeerplaats in zijn auto. Hij verklaarde als volgt over het schietincident:
"Ik stond er omstreeks 04:00 uur ongeveer een minuut toen ik zag dat een tweetal jongens luidkeels stond te praten voor mijn auto. Ik kon duidelijk zien dat ze opgefokt waren. Ze liepen in de richting van de doorgang in het hek achter me. De twee jongens gingen bij de gekeerde BMW staan. Ik hoorde ineens vanuit hun richting een harde knal. Ik draaide mij hierop met mijn hoofd naar links. Ik zag toen dat er een jongen aan de achterzijde van de BWM stond, welke met zijn gestrekte linkerarm een pistool had waarmee hij schoot."
Er is ter plaatse door de politie sporenonderzoek gedaan. Bij dit onderzoek zijn drie hulzen aangetroffen en in beslag genomen. Verder zijn er in de rechter uitgangsdeur van De Zenith drie inschoten aangetroffen, waarvan er twee in het houtwerk zaten en één in het glas van het bovenste raam. Daarnaast zaten er ook in de linker uitgangsdeur twee inschoten, waarvan één in het houtwerk en één in het onderste raam. De ramen bleken voorzien van veiligheidsglas. In de deuren zaten metalen platen verwerkt, waarop de kogelpunten waren ingeslagen, vervormd en gedefragmenteerd. De afstand tussen de aangetroffen hulzen en de inslagen in de dubbele deuren bedroeg ongeveer 24 en 32 meter. De hulzen hebben spoornummers AABE8988NL, AABE8989NL en AABE8990NL gekregen.
De op de plaatsdelict aangetroffen hulzen zijn door het NFI onderzocht. Het NFI heeft geconcludeerd dat de drie hulzen met spoornummers AABE8988NL, AABE8989NL en AABE8990NL met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen, te weten vermoedelijk een semi-automatisch werkend pistool van het merk Walther of Manurhin.
[medeverdachte 3] heeft bij de politie de navolgende verklaring afgelegd over het schietincident:
"Op zaterdag 25 juli 2009 zijn we rond middernacht naar de Zenith gegaan. Ik was met [verdachte], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2], en [medeverdachte 1]. We gingen in [verdachte]'s BWM 318. [medeverdachte 4] reed heen en terug.
Toen ik buiten kwam, zag ik [medeverdachte 2] naar mij toe komen. Hij was alleen. Hij vroeg of er iets aan de hand was. Ik zei van niet. Terwijl ik met hem stond te praten, zag ik over de weg voor de Zenith de auto van [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) aankomen. Die stopte nagenoeg recht tegenover de uitgang. Ik zag dat [verdachte] uitstapte vanaf de bijrijdersplaats. Ik zag dat [verdachte] naar [medeverdachte 2] en mij kwam lopen. Ik hoorde dat hij boos en opgefokt was. Hij vroeg aan mij: "Hebben ze je geslagen, hebben ze geslagen, vertel nou?" Ik zei tegen hem dat er niets gebeurd was. Ik liep met [medeverdachte 2] in de richting van de auto, die in de tussentijd gedraaid was. Toen we naar de auto liepen, hoorde ik ineens knallen. We stapten snel in. Ik aan de bijrijderskant, [medeverdachte 2] naar ik meen ook. Ik zat achterin achter de bijrijder. In het midden zat [medeverdachte 1] en achter de bestuurder zat [medeverdachte 2]. [medeverdachte 4] zat achter het stuur en [verdachte] op de bijrijdersplaats. Toen hij instapte, zag ik dat hij zo'n ding bij zich had. We zeiden: "Wat is er gebeurd [verdachte], wat heb je gedaan?" Hij zei iets in de trend van: "Dan hadden ze me maar niet moeten duwen."
Bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 3] verder het volgende verklaard:
"Toen ik buiten kwam, stond [medeverdachte 2] bij de deur. Toen ik richting de auto ben gelopen, is [medeverdachte 2] eerst een stukje met mij meegelopen. Ik heb [verdachte] uit de richting van de parkeerplaats aan zien komen lopen.
[verdachte] en [medeverdachte 2] liepen achter mij aan richting de auto en toen heb ik de knallen gehoord. Ik denk dat [verdachte] ongeveer 7 meter achter mij aan liep. Na de knallen heb ik me omgedraaid en heb ik [verdachte] aangekeken. We zijn toen naar de auto gerend. Ik weet niet zeker of [verdachte] rende of liep. Hij heeft na de schoten gezegd: "Instappen, instappen, snel, snel". [medeverdachte 4] zat achter het stuur, [verdachte] ging aan de bijrijderkant zitten. Ik zat op de achterbank. [medeverdachte 2] liep vlak achter mij en toen hoorde ik in één keer knallen. [medeverdachte 2] liep gewoon met mij naar de auto. Hij liep vlak achter mij. In de auto hebben we [verdachte] gevraagd wat hij had gedaan en toen heeft hij gezegd dat ze hem dan maar niet hadden moeten duwen."
[medeverdachte 1] heeft bij de rechter-commissaris het volgende verklaard over het schietincident:
"[verdachte] is op de parkeerplaats aan de zijkant van de Zenith in en uit de auto gestapt. Toen we met zijn vieren bij de auto aankwamen, is [medeverdachte 2] teruggegaan om [medeverdachte 3] te halen en [verdachte] is achter hem aangelopen, nadat hij even in de auto was gestapt. Wij zijn gaan rijden om [medeverdachte 3] op te halen. Toen [medeverdachte 4] en ik aan de voorkant van de Zenith stonden, stonden [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 2] aan de binnenkant van het hek.
Toen ik de schoten hoorde, zat ik in de auto met [medeverdachte 4] te praten. Daarna stapten [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de auto. Toen ik de schoten hoorde, stond [verdachte] bij het hek.
Op het moment dat iemand in de auto graaide, heb ik wel iets wat op een wapen leek gezien. Ik heb iets in de vorm van een pistool gezien in de handen van [verdachte] en [medeverdachte 3], dit was toen we al een tijdje onderweg waren. Degene die naar het vermoedelijke wapen graaide, zat niet in de auto. Het graaien vond plaats aan de voorkant van de auto aan de rechterkant, aan de bijrijderkant. Ik weet niet wie er naar het vermoedelijke wapen heeft gegraaid. Het graaien is op de parkeerplaats aan de zijkant gebeurd.
Ik heb op de terugweg in de auto iets gezien dat op een pistool leek. Ik heb iets in de vorm van een pistool gezien in de handen van [verdachte]."
[medeverdachte 2] heeft in verhoor bij de politie het volgende verklaard over de gebeurtenissen op zondagochtend 27 juli 2009:
"We waren die zaterdagavond met ons vijven bij de Zenith. [medeverdachte 1], ik, en mijn neven [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [verdachte]. We waren met de auto van [verdachte], een BMW 3-serie, 318 IS. Binnen bij de Zenith kreeg [medeverdachte 3] wat problemen met een jongen. Één van de uitsmijters nam [medeverdachte 3] daarvoor apart. We gingen met z'n allen daarop naar buiten. We waren eerst naar de auto gelopen, maar toen zei ik dat ik even terug zou gaan om te kijken waar [medeverdachte 3] was. De anderen stapten in de auto en reden van het parkeerterrein af tot op de weg voor de ingang. Toen [medeverdachte 3] naar buiten kwam, sprak ik [medeverdachte 3] aan. Ik liep samen met [medeverdachte 3] in de richting van de auto. Ik zag dat met name [verdachte] zich behoorlijk druk maakte en riep wat er aan de hand was. Ik draaide me om en op het moment dat ik zei "Kom, we gaan", hoorde ik pop, pop, pop. Toen ik dat geluid hoorde was ik supersnel in de auto. Ik was de eerste, op [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] na, want die zaten al in de auto."
[medeverdachte 2] heeft in verhoor bij de politie verder het volgende verklaard:
“Ik heb het vuurwapen in de auto op de terugweg nog heel even gezien. Het was geen revolver maar zo’n andere. Hij was zwart. [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) had het ding toen vast en liet het snel effe zien. Waar hij het toen gelaten heeft, weet ik niet. De auto stonk ernaar toen we naar huis reden. Het was zo’n vreemde geur, alsof er iets verbrand was.”
Bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 2] dit bevestigd en daarnaast heeft hij nog het volgende verklaard:
“[verdachte] stond buiten bij de auto. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] zaten erin. Ik heb schoten gehoord, maar ik heb niets gezien. Ik liep samen met [medeverdachte 3] op.”
7.2.2 De betrouwbaarheid/toelaatbaarheid van het getuigenbewijs
Ten aanzien van het betoog van de raadsman dat de getuigenissen van de medeverdachten middels ontoelaatbare druk zijn verkregen en daarom niet mee mogen werken voor het bewijs constateert de rechtbank dat uit het dossier het volgende blijkt:
- [medeverdachte 2] heeft in het verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat hij bij de politie is gaan verklaren omdat de druk hem te groot werd. Hij maakte zich zorgen om zijn moeder, maar verklaarde ook dat de politie niets over zijn moeder had gezegd. Verder was hij bezorgd om het feit dat de politie hem vertelde dat hij wel 12 jaar gevangenisstraf kon krijgen voor zijn aandeel in de feiten.
- [medeverdachte 1] heeft in het verhoor bij de rechter-commissaris enerzijds verklaard dat de verbalisanten vriendelijk, beleefd en aardig waren, anderzijds dat één van de twee verbalisanten met een vuist op de tafel heeft geslagen. Verder heeft de politie hem gezegd dat hij een paar jaar gevangenisstraf kon krijgen en dat hij dan zijn voetbalcarriere wel kon vergeten.
- [medeverdachte 3] heeft in het verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat de sfeer in de verhoren best goed was. Hij kon goed met de politieman praten en verklaart dat de politie hem niet onder druk heeft gezet.
De rechtbank overweegt dat twee van de drie verdachten expliciet verklaren dat de verbalisanten in het algemeen vriendelijk en beleefd waren en dat de sfeer in de verhoren goed was. Voor zover op specifieke momenten toch enige druk is uitgeoefend overweegt de rechtbank verder dat enige druk in een verhoorssituatie soms nodig en toelaatbaar is om de waarheid boven tafel te krijgen. Het in een anderszins beleefde verhoorssituatie een keer slaan op de tafel ten overstaan van een volwassene die met goede redenen wordt verdacht van een ernstig strafbaar feit overschrijdt in dat opzicht niet dat wat als toelaatbare druk kan worden aangemerkt. Dit geldt ook voor het wijzen van verdachten op de strafbedreiging die de Nederlandse wet stelt op betrokkenheid bij een schietpartij waarbij mensen de dood hadden kunnen vinden. Dat is immers enkel het wijzen op wat feitelijk waar is, hetgeen ook geldt ook voor het wijzen van verdachte [medeverdachte 1] op de gevolgen van een veroordeling voor zijn voetbalcarriere. De rechtbank concludeert daarom dat voor zover er druk is uitgeoefend op de verdachten, deze druk niet ontoelaatbaar is geweest.
Ten aanzien van de door de politie georganiseerde confrontatie tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] overweegt de rechtbank als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot deze confrontatie blijkt dat de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] 10 minuten met elkaar hebben gesproken in het bijzijn van verbalisanten. De medeverdachten hadden er vooraf mee ingestemd om elkaar te zien en te kunnen spreken zonder inhoudelijk op de zaak in te zullen gaan. De politie beschrijft verder dat er in dat gesprek niets inhoudelijks besproken is en dat er geen namen genoemd zijn. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] enkel gezegd dat hij had verklaard en dat hij hoopte dat ook [medeverdachte 1] de waarheid wilde vertellen. De rechtbank constateert dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris deze lezing hebben bevestigd. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vrijwillig deelnam aan de confrontatie en dat de politie er goed op heeft gelet dat er geen inhoudelijke informatie werd uitgewisseld. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de politie hem had gevraagd of hij [medeverdachte 1] wilde spreken en dat hij dat wel wilde. Verder heeft de politie hem niet gezegd dat hij hen moest helpen, heeft de politie er goed op gelet dat zij niet inhoudelijk over de zaak zouden verklaren en heeft de politie tijdens de confrontatie zelf weinig gezegd. De rechtbank constateert ook dat de politie [medeverdachte 4] niet in een dergelijke confrontatie heeft gebracht toen hij daaraan niet deel wenste te nemen. Dit onderstreept de vrijwilligheid waarmee één en ander gepaard is gegaan. De rechtbank concludeert daarom dat ook de door de politie georganiseerde confrontatie tussen verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet onrechtmatig is geweest, nu er geen druk op de verdachten is uitgeoefend en ervoor is gewaakt dat zij geen inhoudelijke informatie zouden uitwisselen die de zuiverheid van hun latere verklaringen zou beïnvloeden.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vast dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] op de parkeerplaats aan de zijkant van De Zenith in de auto zijn gestapt en er vervolgens niet meer uit zijn gekomen. Behalve verdachte stonden dus alleen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] tijdens het schieten buiten de auto. De rechtbank constateert verder dat getuigen [getuige 2] en [getuige 3] beide beschrijven dat er twee druk pratende mannen langs hun auto’s zijn gelopen en dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] verklaren dat zij al pratend naar de BWM zijn gelopen en dat [verdachte] op enige afstand van hen liep/stond. [getuige 4] heeft verder verklaard dat er een derde persoon aan de achterkant van de BMW stond en dat dit de schutter moet zijn geweest. Hiermee komt ook overeen dat [medeverdachte 1] heeft gezien dat verdachte bij de opening in het hek stond toen hij schoten hoorde.
De rechtbank concludeert dat terwijl [medeverdachte 2] terugliep, [verdachte] in en uit de BMW is gestapt, zoals [medeverdachte 1] heeft verklaard. Verdachte heeft vervolgens het pistool gepakt, hetgeen volgt uit de verklaring van [medeverdachte 1] en het gegeven dat verdachte op dat moment de enige was die zich buiten in de nabijheid van de auto bevond.
Verder constateert de rechtbank dat [medeverdachte 3] bij de politie heeft verklaard dat verdachte een pistool had toen hij instapte hen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verklaren dat verdachte een pistool, of iets dat daarop leek, in zijn handen had in de auto op de terugweg. Ook heeft verdachte volgens [medeverdachte 3] na de schoten gezegd: "Instappen, instappen, snel, snel" en heeft hij in de auto gezegd op de vraag van zijn vrienden wat hij gedaan had: "Dan hadden ze me maar niet moeten duwen.”
De rechtbank acht, op grond van deze omstandigheden, in samenhang met de bewijsmiddelen zoals die hierboven uitgebreider zijn weergegeven, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de schutter was.
Voor zover het dossier inzicht geeft in de motieven van verdachte, lijkt het erop dat deze boos is geworden door het uitzetten van [medeverdachte 3] en de manier waarop dat ging. Er is echter geen concreet bewijs voor een motief, noch voor de periode die verdachte heeft gehad tussen het ontstaan van het idee van zijn daad en de daadwerkelijke uitvoering ervan. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om bewezen te achten dat verdachte na kalm beraad en dus met voorbedachten rade op de deur van de Zenith heeft geschoten.
7.2.5 Opzet op (dodelijk) letsel bij anderen
Voor wat betreft het betoog van de raadsman dat het onmogelijk zou zijn geweest om door de deur heen te schieten en dat daarmee het bewijs voor een poging doodslag/zware mishandeling ontbreekt, overweegt de rechtbank allereerst als volgt. De verdachte heeft weliswaar ter terechtzitting d.d. 12 maart 2010 verklaard dat hij er vanuit ging dat de deuren van De Zenith beveiligd zouden zijn, maar het is de rechtbank niet gebleken dat hij zeker wist dat hij er nooit doorheen had kunnen schieten. Hieruit maakt de rechtbank op dat hij de kans heeft aanvaard dat dat toch zou gebeuren. Daarvoor is een pistool in het algemeen gesproken immers geschikt. Onder deze omstandigheden levert het schieten met een vuurwapen op de deur een begin van uitvoering van het (voorwaardelijk) voornemen op het schieten door die deur heen op. Dit is niet anders wanneer die deur beveiligd blijkt te zijn, waardoor verwezenlijking van het voornemen door die deur heen te schieten onmogelijk wordt gemaakt. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijv. HR 23 juni 1987, NJ 1988/420; HR 15 januari 1980, NJ 1980/245 en HR 7 oktober 2003, NJ 2004/63) volgt immers dat voor het aannemen van een absoluut ondeugdelijke poging nodig is dat de uitvoeringshandeling van een zo kinderlijk, zo ondoeltreffend, zo ongerijmd niveau is, dat deze nimmer tot het door de verdachte beoogde doel had kunnen leiden, zelfs onder voor hem zeer gunstige omstandigheden. Reeds daarom treft het betoog van de raadsman op dit punt geen doel.
De rechtbank overweegt daarnaast dat zelfs als het zo was dat verdachte bewust op de dichte deur heeft geschoten om een daad te stellen gericht tegen “het instituut” De Zenith, zoals de raadsman heeft gesuggereerd, hij dan nog altijd de aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen dat tijdens het schieten de deur plotseling was open gegaan en dat hij een passerende klant of de bewaker had geraakt. Tussen voornemen, het snel herhaaldelijk overhalen van de trekker, vlucht van de kogels en hun aankomst bij de deur, verloopt immers een bepaalde tijd waarin verdachte niet meer had kunnen reageren als de deur plotseling alsnog was opengegaan. De kans daarop was aanzienlijk, gezien het feit dat De Zenith een grote en drukbezochte uitgaansgelegenheid is.
Voor wat betreft het risico dat verdachte daadwerkelijk personen zou raken, overweegt de rechtbank verder nog het volgende.
Portier [getuige 1], de Zenith medewerker die tijdens het schietincident achter de beschoten deur stond, heeft verklaard dat hij het moment van schieten met de linkerzijde van zijn lichaam tegen de uitgangsdeur stond. Verder heeft hij verklaard dat er op het moment van schieten mensen in de richting van de uitgangsdeur liepen en dat er ongeveer acht mensen in de buurt waren.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat in een uitgaansgelegenheid zoals De Zenith altijd veel personen aanwezig zijn en dat de in- en uitloop in zo’n gelegenheid groot is. Dit wordt bevestigd door beveiliger [getuige 1], die vertelt dat er maar liefst acht klanten in de ruimte achter de beschoten deur waren. Verdachte was bovendien bekend met De Zenith en wist dus dat er achter de deur normaal een beveiliger staat en dat het een drukbezochte gelegenheid is. Verdachte heeft daarom willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een willekeurig persoon achter die deur had getroffen, dan wel personenen die de Zenith wilden verlaten.
De rechtbank overweegt ten slotte dat het gebruikte middel, een semi-automatisch pistool, naar algemene ervaringsregels een wapen is dat geschikt is om dodelijk letsel mee aan te richten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van [getuige 1] en willekeurige anderen heeft gehad.
De rechtbank overweegt dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te komen tot een bewezenverklaring van het onderdeel medeplegen. Integendeel, alle medeverdachten die verklaringen hebben afgelegd, hebben daarin verklaard dat het schieten door [verdachte] als een complete verrassing voor hen kwam en dat ze niet wisten dat er een vuurwapen in de auto lag. De rechtbank zal verdachte daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 juli 2009 te Oostrum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk de voor verdachte zich achter een deur van discotheek Zenith bevindende [getuige 1] en één of meer andere personen van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool meermalen op die deur heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het feit is strafbaar nu niet is gebleken van enige omstandigheid die de strafbaarheid van het feit opheft.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare misdrijf op:
T.a.v. feit 1, subsidiair:
Poging doodslag, meermalen gepleegd.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 287 juncto 45 juncto 57 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 12 maart 2010 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 subsidiair zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 5 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak en heeft ten aanzien van de gevorderde straf geen standpunt ingenomen.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft met een dodelijk wapen geschoten op een drukbezochte uitgaansgelegenheid. Verdachte heeft zich hiermee gevoegd in de lange rij geweldsincidenten die het uitgaansleven tegenwoordig teistert. Dat de portier die achter de deur stond zes jaar geleden ook getuige is geweest van een schietincident met dodelijke afloop bij een gelegenheid waar hij werkzaam was, is hiervoor tekenend. Verdachte heeft behalve de beveiliger bij de deur, ook de bezoekers van De Zenith die op het punt stonden te vertrekken, getuige [getuige 2] en de klanten die nabij de uitgang stonden grote angst aangejaagd. Verder heeft het bedrijf De Zenith negatieve gevolgen ondervonden vanwege de reacties op verdachtes handelen.
Ook in bredere zin heeft het feit tot commotie in de samenleving geleid en versterken feiten als het onderhavige het gevoel van onveiligheid in de samenleving in het algemeen en in het uitgaansleven in het bijzonder. Dat bij het schieten geen slachtoffers zijn gevallen, is daarbij enkel aan het toeval te danken. Verdachte heeft met deze zinloze daad het leven van anderen in gevaar gebracht en dient de consequenties van zijn daad te ondervinden.
De rechtbank constateert verder dat blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister verdachte reeds eerder ter zake van enkele feiten is veroordeeld, maar dat het hier geen ernstige feiten betreft.
De rechtbank constateert ook dat de reclassering bij verdachte geen probleemgebieden heeft gesignaleerd en geen toezicht in het kader van een voorwaardelijke straf heeft geadviseerd.
De rechtbank overweegt ten slotte ten aanzien van de op te leggen straf dat de officier van justitie 5 jaar onvoorwaardelijk heeft geëist, maar acht een dergelijke strafmaat niet passend voor een feit dat geen letsel ten gevolge heeft gehad. Zij zal daarom afwijken van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf.
10.4. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Zenith Venray B.V., gevestigd te De Voorne 30, 5807 EZ Oostrum-Venray, heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit geleden materiële schade.
Zenith Venray B.V. voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 18112,33 gesteld, en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank dat de vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
1. Glasservice Ysselsteijn, 570,01 euro;
2. Griffierecht voorlopige voorzieningen, 297,00 euro;
3. Juridisch adviesbureau Houba, 316,00 euro;
4. Mr. F. van Hooft, advocaat, 1320,30 euro;
5. Tele Connect, vervanging harddisks, 928,20 euro;
6. Global Dif. Service, transportkosten, 171,36 euro;
7. Extra reclame / publiciteit, 476,00 euro;
8. Extra reclame / publiciteit, 523,01 euro;
9. Extra reclame / publiciteit, 416,50 euro;
10. Extra reclame / publiciteit, 248,88 euro;
11. Extra reclame / publiciteit, 182,07 euro;
12. Winstderving augustus en september 2009, 12663,00 euro.
De raadsman heeft aangevoerd dat voor De Zenith deze posten 1, 5 en 6 verzekerd had moeten zijn, althans dat er niet is aangetoond dat deze niet door een verzekeraar zijn vergoed. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er enerzijds geen plicht tot verzekering tegen dit soort schade. Anderzijds is een gelaedeerde niet gehouden een beroep te doen op een verzekeraar. Om hem moverende redenen kan hij ervoor kiezen de schade direct te verhalen op de dader. De benadeelde partij heeft op het voegingsformulier benadeelde partij aangegeven dat deze kosten niet door een verzekering zijn vergoed. De rechtbank overweegt verder dat de posten 1, 5 en 6 eenvoudig en voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank acht deze posten daarom voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de gevorderde posten 2 tot en met 4 overweegt de rechtbank dat de in de vordering vermelde schade niet rechtstreeks en/of exclusief is toegebracht door het bewezenverklaarde feit, immers, deze kosten zijn voortgevloeid uit een bestuursrechtelijke procedure die is aangevangen met het door de burgemeester van Venray genomen besluit De Zenith te sluiten. De benadeelde partij dient daarom voor wat betreft de gevorderde posten 2 tot en met 4 niet ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde posten 7 tot en met 12 overweegt de rechtbank dat de vordering naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij dient daarom ook voor wat betreft de gevorderde posten 7 tot en met 12 niet ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij de delen van de vordering waarin zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
Bovenstaande houdt in de rechtbank het schadebedrag dat met deze uitspraak wordt toegekend zal vaststellen op een totaalbedrag van € 1669,57 euro.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1669,57, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 26 dagen, te betalen ten behoeve van Zenith Vernay B.V. voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 24c, 27, 36f, 45, 57, 287 Wetboek van strafrecht.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het sub 1 subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
- veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaren;
- beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij Zenith Venray B.V., gevestigd te De Voorne 30, 5807 EZ Oostrum-Venray, te betalen een bedrag van € 1669,57, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 26 juli 2009 tot de dag der algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 1669,57 subsidiair 26 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd Zenith Venray B.V., gevestigd te De Voorne 30, 5807 EZ Oostrum-Venray, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
- bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1669,57 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij Zenith Venray B.V., gevestigd te De Voorne 30, 5807 EZ Oostrum-Venray, voor het overige niet ontvankelijk, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vonnis gewezen door mrs. L.A. Gruiters, M.J.A.G. van Baal en V.P. van Deventer, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Zwiers als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 26 maart 2010.