RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/850339-09
Datum uitspraak : 19 maart 2010
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 5 maart 2010.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 08 juni 2009 te Thorn, in elk geval in de gemeente
Maasgouw, [slachtoffer] (agent) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte
opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik vermoord
je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art. 285 Wetboek van Strafrecht;
hij op of omstreeks 08 juni 2009 te Thorn, in elk geval in de gemeente
Maasgouw, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel [benadeelde partij], heeft
geslagen en/althans gewelddadig heeft vastgepakt en/althans gewelddadig heeft
geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art. 300 jo. 304 Wetboek van Strafrecht;
hij op of omstreeks 08 juni 2009 te Thorn, in elk geval in de gemeente
Maasgouw, [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend met een mes zwaaiende bewegingen gemaakt in de nabijheid van die
[benadeelde partij] en/althans een mes gericht in de richting van die [benadeelde partij], in elk
geval een mes getoond aan die [benadeelde partij] en/of (daarbij) deze dreigend de
woorden toegevoegd: "Ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;
art. 285 Wetboek van Strafrecht;
hij op of omstreeks 08 juni 2009 te Thorn, in elk geval in de gemeente
Maasgouw, opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer], hoofdagent van politie en/althans [slachtoffer], agent van politie,
gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar/hun bediening
in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "vuile
kutwijven" en/althans "jullie zijn gewoon kutwijven", althans woorden van
gelijke beledigende aard en/of strekking;
art. 266 jo. 267 Wetboek van Strafrecht;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 5 maart 2010 gevorderd dat
het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring voor de feiten 1, 2 en 4 kan volgen en dat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd. De feitelijke toedracht met betrekking tot de bedreiging van [benadeelde partij] zoals deze is ten laste gelegd stemt op onderdelen overeen met de in het dossier opgenomen verklaringen van [getuige] en [getuige] en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting. Aangeefster [benadeelde partij] heeft verklaard dat zij van [getuige] heeft vernomen dat verdachte haar op 8 juni 2009 in de keuken van de woning met een mes heeft bedreigd.
Om te komen tot het oordeel dat er in casu sprake is geweest van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat de bedreigde [benadeelde partij] daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging jegens haar en dat de bedreiging van dien aard is geweest en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde [benadeelde partij] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Gelet op de in het dossier afgelegde verklaringen van [naam], [getuige] en [benadeelde partij] komt de rechtbank tot de conclusie dat [benadeelde partij] de onderhavige bedreiging niet heeft meegekregen (zij verklaart immers alcohol te hebben gedronken en stukjes van de film kwijt te zijn door de emoties en commotie terwijl zij niet verklaart met betrekking tot het mes) en heeft, nadat zij door de getuige [naam] op de hoogte was gebracht van de bedreiging jegens haar, hierop niet gereageerd noch blijk gegeven van enige vrees dat zij het leven zou kunnen verliezen als gevolg van deze bedreiging. Gelet op het vorenstaande dient verdachte dan ook van dit onderdeel van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
7.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen .
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Ten aanzien van feit 1:
Uit het proces-verbaal van bevindingen van politie blijkt dat verbalisant [slachtoffer] op 8 juni 2009 omstreeks 20.30 uur doende was met voetsurveillance in Thorn. Toen hij door de
Bogenstraat te Thorn liep hoorde hij een geschreeuw komende vanuit perceelnummer 1. Het was verbalisant [slachtoffer] ambtshalve bekend dat in de woning [verdachte] en [benadeelde partij] verbleven en dat [verdachte] en [benadeelde partij] relatieproblemen hadden. [slachtoffer] heeft de regionale meldkamer van de politie op de hoogte gesteld van het incident en gevraagd of er een noodhulp surveillance ter plaatse kon komen. Op een gegeven moment stapt er een vrouw uit de woning en zegt met emotionele stem tegen verbalisant [slachtoffer]: “Help het gaat helemaal mis boven in de woning. Je moet naar boven om te helpen. [verdachte] is helemaal door aan het draaien.” [slachtoffer] is vervolgens de woning binnen gegaan en de trap opgelopen. In de woning trof hij verdachte aan die agressief uit zijn ogen keek. Verdachte liep boven aan het trapgat provocerend tegen de romp van verbalisant [slachtoffer]. Verbalisant [slachtoffer] is daarop achteruit de trap afgelopen. Toen hij zich halverwege de trap bevond zag hij dat verdachte agressief uit zijn ogen keek en met luide en verheffende stem tegen [slachtoffer] riep: “ik vermoord je”. Hierbij wees verdachte naar verbalisant [slachtoffer] en keek hij hem recht in de ogen.
Aangever [slachtoffer] verklaart : “Ik ben als agent werkzaam bij de politie regio Limburg-Noord. Op maandag 8 juni 2009 omstreeks 20.30 uur was ik in uniform gekleed en doende met politiewerkzaamheden te Thorn in de gemeente Maasgouw. Tijdens mijn voetsurveillance liep ik over de Bogenstraat te Thorn. Ter hoogte van perceel Bogenstraat 1 hoorde ik een hoop lawaai vanuit de bovenwoning Bogenstraat 1 komen. Op enig moment zag ik dat de voordeur van de woning Bogenstraat 1 geopend werd en dat een voor mij onbekende vrouw uit de woning liep. Zij sprak mij aan en zei dat er ruzie was in de
woning en dat het uit de hand liep. Vervolgens kwam er een andere vrouw uit de woning rennen. Ik zag dat deze vrouw een zeer angstige uitdrukking in haar ogen had en zichtbaar “aangeslagen” was. Zij riep om hulp en zei tegen mij dat het in de woning drastisch uit de hand aan het lopen was en dat ik naar boven moest gaan omdat het anders mis zou gaan.
Vervolgens heb ik mobilofonisch aan de meldkamer van Limburg-Noord doorgegeven dat ik de woning zou gaan betreden. In de woning trof ik in de keuken de mij bekende [verdachte] aan. Spierings liep heftig schreeuwend op mij af en riep dat ik zijn woning uit moest. Ik rook dat [verdachte] alcohol had genuttigd en dat hij rood doorlopen ogen had. Het was mij bekend dat deze man als hij alcohol gedronken heeft niet voor rede vatbaar is. Voor mijn eigen veiligheid ben ik toen achteruit de trap afgelopen. Halverwege de trap wees hij met zijn wijsvinger in mijn richting, keek in mijn ogen aan en zei “ik vermoord je”. Ik voelde mij op dat moment gezien de hiervoor omschreven situatie ernstig bedreigd.”
Ten aanzien feit 2:
Aangeefster [benadeelde partij] heeft op 9 juni 2009 verklaard : “Ik doe aangifte van mishandeling en bedreiging tegen mijn partner [verdachte]. Wij wonen samen in Thorn op de Bogenstraat 1. Gisteren, maandag 5 juni 2009 (de rechtbank leest: maandag 8 juni 2009) was ik na het avondeten onder andere met [getuige] en [verdachte] in onze woning. [verdachte] was boos aan het praten. [verdachte] riep op een gegeven moment tegen [getuige] dat alles haar schuld was. Ik zag dat [verdachte] naar [getuige] uithaalde. Hij wilde haar slaan. Ik ben toen tussen beiden gaan staan. Ik kreeg de klap die voor [getuige] bedoeld was. [verdachte] draaide daarna helemaal door. In de keuken voelde en zag ik dat ik door [verdachte] bij mijn bovenarmen werd vastgepakt. Dit deed heel veel pijn. Hier heb ik flinke blauwe plekken aan over gehouden. Ik voelde dat ik met kracht naar achteren werd geduwd door [verdachte]. Ik kwam met mijn rug op de keukentafel terecht. Dit deed veel pijn. Ik heb daar nu een blauwe plek.”
Uit het proces-verbaal van bevindingen van politie blijkt dat door verbalisant [naam] een onderzoek is ingesteld naar aanleiding van een mishandeling en dat van het letsel van
aangeefster [benadeelde partij] door verbalisant een aantal foto’s zijn gemaakt. Op deze foto’s is het letsel van aangeefster [benadeelde partij] als volgt omschreven:
foto 1; binnenzijde van de rechterbovenarm enkele blauwe en rode
plekken op de huid;
foto 2; binnenzijde van de linkerbovenarm enkele blauwe en
rode plekken op de huid;
foto 3: onder aan de rug enkele blauwe en rode plekken op de
huid;
foto 4; rechterzijde in het midden van de rug enkele kleine blauwe en rode plekken op de huid.
De getuige [naam] heeft op 9 juni 2009 verklaard . Op 8 juni 2009, rond 18.00 uur, liep ik langs de woning van [benadeelde partij] en haar vriend [verdachte]. Toen ik daar langs liep hoorde ik hard ruziënd gepraat. Deze ruzie was in de woning van [benadeelde partij] en [verdachte]. Eenmaal in de woning merkte ik aan [verdachte] dat hij boos was en hoorde ik [verdachte] zeggen dat de ruzies allemaal mijn schuld waren. Toen ik [verdachte] hierop aanspraak werd hij enorm boos. Op een gegeven moment stond [verdachte] voor mij en wilde hij me slaan. Ik zag dat [benadeelde partij] tussen ons beiden sprong. Even later ben ik naar boven gevlucht. Op dat moment zag ik dat [verdachte] [benadeelde partij] sloeg. Ik zag dat [verdachte] [benadeelde partij] met zijn vuisten sloeg. Ik merkte dat dit slaan haar pijn deed. Ik zag dat ze huilde.
Ten aanzien van feit 4:
Verbalisant [naam] heeft verklaard . Op maandag 8 juni 2009 was ik in mijn hoedanigheid van hoofdagent van politie samen met collega [slachtoffer] belast met de noodhulp. Omstreeks 20.30 uur kregen wij van de regionale meldkamer het verzoek om te gaan naar Thorn, Bogenstraat 1. Aldaar bevond zich collega [slachtoffer] die assistentie nodig had in verband met
huiselijk geweld waar de situatie uit de hand liep. Omstreeks 20.40 uur waren wij ter plaatse. Ik zag dat collega [slachtoffer] met een voor mij onbekende man in de deuropening van voornoemd perceel stond. Wij zijn naar de deuropening gelopen. Ik hoorde dat de man, welke later [verdachte], geboren op 12 februari 1962 te Purmerend, woonachtig op de Bogenstraat 1 te Thorn, bleek te zijn naar collega [slachtoffer] en mij schreeuwde. Ik hoorde dat
hij “vuile kutwijven” riep. Ik zag dat hij tijdens het schreeuwen, mij in de ogen keek en dat hij tijdens het roepen ook in de richting van collega [slachtoffer] keek. Ik hoorde dat collega
[slachtoffer] tegen [verdachte] zei: “he [verdachte], gedraag je “. Ik zag dat [verdachte] mij weer recht in de ogen keek en ik hoorde dat hij zei: “jullie zijn gewoon kutwijven”. Ik zag dat hij tijdens het roepen ook in de richting van collega [slachtoffer] keek. Ik voelde mij door de uitdrukking van [verdachte] erg beledigd. Tegenover voornoemde woning is een restaurant gelegen. Ik zag dat er op het terras van het restaurant een aantal mensen zaten.
De afstand tussen mij en terras bedroeg ongeveer 6 meter. Ik zag dat deze mensen in onze richting keken op het moment dat [verdachte] mij en collega [slachtoffer] beledigde.
Verbalisant [slachtoffer] heeft verklaard . Op maandag 8 juni 2009 was ik in mijn hoedanigheid van agent van politie samen met collega [naam] belast met noodhulp. Omstreeks 20.31 uur
kregen wij de melding van de regionale meldkamer om te gaan naar Thorn, Bogenstraat 1. Aldaar bevond zich collega [slachtoffer] die assistentie nodig had in verband met huiselijk geweld dat mogelijk uit de hand ging lopen. Omstreeks 20.38 uur waren wij ter plaatse. Wij zagen dat collega [slachtoffer] met een onbekende man in de deuropening stond. Wij liepen naar de deuropening. Wij hoorden dat de man naast collega [slachtoffer] riep: “vuile kutwijven”.
De man keek hierbij in onze richting. Wij hoorden dat collega [slachtoffer] zei: “[verdachte] gedraag je” of woorden van gelijke strekking. Wij hoorden dat de man hierop riep: “jullie zijn gewoon kutwijven”. De man keek daarbij weer in onze richting. Op ongeveer 6 meter afstand is een café met terras. Er zaten enkele mensen op het terras op het moment dat de man deze uitspraak deed. Wij voelden ons door deze uitspraken beledigd.
Wij hebben de man hierop aangesproken. Hij bleek te zijn:
[verdachte], geboren op 12 februari 1962 te Purmerend.
Verbalisant [slachtoffer] heeft verklaard . Toen ik op 8 juni 2009 naast [verdachte] in deuropening van de woning aan de Bogenstraat 1 te Thorn stond zag ik een dienstvoertuig naderen met daarin de collega’s [slachtoffer] en [naam]. Nadat deze collega’s waren uitgestapt hoorde ik dat verdachte [verdachte] tegen deze collega’s riep: “vuile kutwijven”. Ik heb daarop verdachte [verdachte] meegedeeld dat hij zich moest gedragen. De verdachte [verdachte] reageerde daar niet op en riep met luide en verheffende stem tegen de collega’s “jullie zijn gewoon kutwijven”.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juni 2009 te Thorn [slachtoffer] (agent) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik vermoord je";
hij op 8 juni 2009 te Thorn opzettelijk mishandelend zijn levensgezel [benadeelde partij], heeft geslagen en gewelddadig heeft vastgepakt en gewelddadig heeft geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
hij op 8 juni 2009 te Thorn opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [slachtoffer], hoofdagent van politie en [slachtoffer], agent van politie, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "vuile kutwijven" en "jullie zijn gewoon kutwijven".
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 2: mishandeling begaan tegen zijn levensgezel
Feit 4: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het misdrijf onder 1 is strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 2 is strafbaar gesteld bij artikel 300, juncto artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 4 is strafbaar gesteld bij artikel 266, junctis de artikelen 57 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 5 maart 2010 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van de bewezenverklaarde feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte begrijpt dat er een straf dient te volgen. De verdediging kan zich vinden in de door de officier van justitie geformuleerde strafeis met dien verstande dat de dagen door verdachte in verzekering doorgebracht nog in mindering moeten worden gebracht.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
De verdachte heeft zich op 8 juni 2009 schuldig gemaakt aan een mishandeling van zijn voormalige partner en bedreiging van een mannelijke politieagent en belediging van twee vrouwelijke politieagenten tijdens hun werkzaamheden, terwijl deze beledigingen werden gedaan ten overstaan van aanwezig publiek. Dit zijn ergerlijke feiten temeer nu bedoelde verbalisanten met name ter plaatse waren gekomen om noodhulp te bieden in verband met een, mede door excessief alcoholgebruik, uit de hand gelopen ruzie tussen verdachte en zijn toenmalige partner.
Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 20 februari 2010 blijkt dat verdachte in het verleden eerder terzake geweldsdelicten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een op 24 februari 2010 over verdachte uitgebracht reclasseringsadvies van de GGZ Noord en Midden-Limburg en een op 3 maart 2010 uitgebracht voortgangsverslag van de GGZ Noord- en Midden-Limburg, betreffende verdachte. Het is de rechtbank opgevallen dat, in aanmerking genomen dat verdachte een zeer beladen jeugd en bewogen leven heeft gehad, de reclassering in beide stukken zeer positief over verdachte heeft gerapporteerd. Uit de door de reclassering overgelegde stukken blijkt dat verdachte werk heeft en inmiddels de leefstijltraining met goed gevolg heeft afgerond en thans bij F.P.P. de Horst de huiselijk geweld groep, lange variant, volgt. Ook komt verdachte sneller dan verwacht in aanmerking voor begeleid wonen. Verdachte heeft de afgelopen maanden geheel zelfstandig en zonder hulp veel energie gestoken in het helder krijgen van zijn financiële situatie en in het treffen van regelingen. Ook zijn alcoholprobleem heeft hij onder controle. Verdachte heeft toekomstplannen en start 20 maart 2010 met de tweejarige opleiding Praktijkdiploma boekhouden. Het recidiverisico wordt op basis van de RISc als laag gemiddeld ingeschat. De relatie met slachtoffer [benadeelde partij] is na het onderhavige voorval beëindigd. De reclassering adviseert de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een behandelverplichting aan verdachte op te leggen.
De rechtbank zal op grond van de ter zitting gekregen indruk van verdachte en de vele door de reclassering gesignaleerde positieve ontwikkelingen bij verdachte het advies van de reclassering inclusief de voorgestelde bijzondere voorwaarden overnemen, met uitzondering van de taakstraf.
De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde voorwaardelijke vrijheidsstraf. Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
10.4. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde partij] wonende aan de [adres] , heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van de hiervoor onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten geleden materiële schade en immateriële schade.
[benadeelde partij] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 153,00 en de immateriële schade op een bedrag van € 900,00 gesteld en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 2 ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank dat het schadebedrag is opgebouwd uit de post materiële schade tot een bedrag van € 153,00 (in verband met het plaatsen van nieuwe sloten) en de post immateriële schade tot een bedrag van € 900,00.
De post materiële schade ad € 153,00 voor het aanbrengen van nieuwe sloten in de woning is naar het oordeel van de rechtbank, daargelaten het causaal verband tussen deze schade en het bewezenverklaarde feit onder 2, niet genoegzaam met verificatoire bescheiden onderbouwd. Door de benadeelde partij is slechts een kopie van een herinneringsnota van Allbest overgelegd, welke nota bovendien ten name is gesteld van De Eenhoorn Diensten Verlening.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als
volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Of de door het slachtoffer opgelopen immateriële schade een bedrag van € 900,00 rechtvaardigt, kan de rechtbank op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen. Voorts is de vordering deels gebaseerd op andere gebeurtenissen dan thans ten laste gelegd, te weten de relatieproblematiek die al jaren speelde. De vordering immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank wel gedeeltelijk voor toewijzing vatbaar en wel tot het bedrag van € 100,00. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 8 juni 2009 tot de dag der algehele voldoening.
Voor zover de vordering voormeld bedrag van € 100,00 overstijgt, is deze vordering in het strafproces niet van eenvoudige aard. In zoverre kan de benadeelde partij derhalve niet in haar vordering bij de strafrechter worden ontvangen. Zij kan deze restantvordering, desgewenst, bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 8 juni 2009 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van twee dagen, te betalen ten behoeve van [benadeelde partij] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57, 266, 267, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee maanden;
beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Roermond, met opdracht aan de Reclassering aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
- dat verdachte zich verplicht zal laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsproblemen in de F.P.P. de Horst te Tegelen, zo lang als de behandelaars zulks noodzakelijk achten;
- dat verdachte zich verplicht zal laten behandelen voor alcoholisme bij de GGZ Verslavingszorg, zo lang als de behandelaars zulks noodzakelijk achten;
draagt de verdachte op daartoe binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis contact op te nemen met de Justitiële Verslavingszorg, Laurentiusplein 10 te Roermond, telefoonnummer 0475-319747 om verdere afspraken te maken;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
gedeeltelijke toewijzing van de vordering benadeelde partij van EUR 100,00;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [benadeelde partij], [adres], te betalen een bedrag van EUR 100,00;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] voor het overige
niet-ontvankelijk;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedragen van EUR 100,00, subsidiair 2 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over vermeld bedrag vanaf 8 juni 2009 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, A.K. Kleine en en J.H.M. Delnooz-Engels, rechters, van wie mr. A.K. Kleine voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.C.M. Müller als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 19 maart 2010.