De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
Uit de stukken van het geding is het volgende gebleken:
a. dat verdachte blijkens een GBA-overzicht d.d. 19 januari 2010 op 23 juni 1993 stond ingeschreven op het adres [adres 1] en dat verdachte vanaf 13 juni 1995 is uitgeschreven naar het adres [adres 2];
b. dat verdachte blijkens een door de raadsman ter terechtzitting van 5 maart 2010 overgelegde Historiek van de adressen van de gemeente [gemeente] ([land]) d.d. 30 september 2008 op de volgende adressen in [land] stond ingeschreven:
vanaf 16 juni 1995 [adres 3]
vanaf 17 februari 1998 [adres 4]
vanaf 5 augustus 2003 [adres 5] en
vanaf 5 april 2004 [adres 6];
c. dat op 1 juli 2003 door de rechter-commissaris een gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld tegen de verdachte en dat als woonadres van verdachte is vermeld: [adres 7];
d. dat er op 3 juli 2003 op het woonadres van verdachte [adres 4] een huiszoeking heeft plaatsgevonden;
e. dat in alle stukken die verdachte betreffen telkens als adres is aangehouden [adres 4 en adres 5];
f. dat verdachte in de periode 7 oktober 2003 tot en met 10 oktober 2003 in verzekering gesteld is geweest;
g. dat op 15 november 2004 door een parketsecretaris van het openbaar ministerie per aangetekende post een brief is gestuurd naar het adres [adres 8], inhoudende de mededeling: dat verdachte een kopie wordt toegezonden van het Eindproces-verbaal betreffende de strafzaak tegen verdachte, dat namens de zaaksofficier de rechter-commissaris te Roermond is verzocht het Gerechtelijk vooronderzoek jegens verdachte te sluiten en dat het openbaar ministerie het voornemen kenbaar maakt verdachte te gaan dagvaarden en dat verdachte geadviseerd wordt juridische bijstand in de arm te nemen;
h. dat het gerechtelijk vooronderzoek tegen verdachte pas op 26 juli 2006 formeel is gesloten;
i. dat volgens de raadsman de kennisgeving van verdere vervolging van 4 september 2006 is verzonden naar de [adres 2]. De rechtbank constateert dat deze kennisgeving van verder vervolging thans niet meer in het dossier te vinden is. Nu de stelling van de raadsman niet weersproken is door de officier van justitie en er voorts geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van die stelling zal de rechtbank hiervan uitgaan;
j. dat uit de akte van uitreiking voor de terechtzitting van 31 oktober 2006 blijkt dat de dagvaarding aangetekend is verzonden naar het adres [adres 2] en dat de dagvaarding op 12 oktober 2006 is verzonden aan de griffie van de rechtbank;
k. dat de oproeping voor de zitting van 19 juni 2007 op 22 mei 2007 eveneens is verzonden naar het adres [adres 2] en op 24 mei 2007 uitgereikt ter griffie van de rechtbank;
l. dat verdachte bij verstek is veroordeeld bij vonnis van deze rechtbank van 3 juli 2007;
m. dat het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bij arrest van 3 oktober 2008 het verstekvonnis van 3 juli 2007 tegen verdachte nietig heeft verklaard omdat een verkeerde adressering was gebruikt nu verdachte al jaren niet meer woonachtig was op de [adres 2];
n. dat de zaak tegen verdachte andermaal bij de rechtbank is aangebracht op 10 november 2009 en dat de dagvaarding nietig is verklaard aangezien de dagvaarding wederom was uitgereikt op het adres [adres 9].