ECLI:NL:RBROE:2010:BL8313

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/993033-04
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens onzorgvuldige betekening en langdurige inactiviteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 19 maart 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij het valselijk opmaken van documenten in het kader van de vogelpestcrisis. De verdachte, die in België woonde, werd beschuldigd van het vervalsen van (inzet)lijsten en (excel)bestanden die bedoeld waren als bewijsstukken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een opeenstapeling van onverschoonbare onjuiste betekenissen van stukken was, wat leidde tot ernstige schending van de belangen van de verdachte. De eerste daad van vervolging vond plaats op 3 juli 2003, maar door een combinatie van onzorgvuldigheden van het openbaar ministerie, waaronder het niet verifiëren van het adres van de verdachte, heeft de verdachte nooit de relevante stukken ontvangen. Dit heeft geleid tot een tijdsverloop van bijna zeven jaar voordat de zaak ter terechtzitting kwam. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, gezien de lange periode van inactiviteit en de onzorgvuldige betekening van stukken. De rechtbank benadrukte dat de verdachte door deze fouten ernstig in zijn belangen was geschaad, wat in strijd was met de beginselen van een behoorlijke procesorde.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/993033-04
Datum uitspraak : 19 maart 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats],
wonende te [woonplaats en adres].
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 5 maart 2010.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
[bedrijf] in of omstreeks de periode van 01 maart 2003 tot en met 03 juli 2003 te [plaats], althans in het arrondissement Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans die [bedrijf], (telkens) een (of meer) (inzet)lijst(en) en/of een of meer (excel)bestand(en) en/of een of meer overzicht(en) betreffende ruimwerkzaamheden in het kader van de vogelpestcrisis - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben die [bedrijf] en/of een (van haar) medeverdachte(n) alstoen aldaar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid op die (inzet)lijst(en) en/of op die/dat (excel)bestand(en) en/of op die/dat overzicht(en) een (aantal) personeelsnummer(s) (zie D/005 en/of 007 en/of 009 en/of 022 en/of 024 en/of 028 en/of 030 en/of 032 en/of 034 en/of 036 en/of 043 en/of 045 en/of 055 en/of 057 en/of 068 en/of 097 en/of 118 en/of 121 en/of D/123) en/of (een) na(a)m(en) (zie D/013 en/of 014 en/of 037 en/of 039 en/of 044 en/of 045 en/of D/047) van door (of namens) [bedrijf] ingezette medewerker(s) weergegeven, terwijl in werkelijkheid (een) andere perso(o)n(en) daadwerkelijk werd/werden ingezet op de door [bedrijf] uit te voeren werkzaamheden (te weten ruimingen van kippen en/of ander pluimvee) (zie D/001 en/of 002 en/of 018 en/of 019 en/of 040 en/of 051 en/of 061 en/of 090 en/of D112) dan de op genoemde lijst(en) en/of bestand(en) en/of overzicht(en) vermelde perso(o)n(en), zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en), hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welk(e) verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, (telkens) feitelijk leidng heeft gegeven;
artikel 225 juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
[bedrijf] in of omstreeks de periode van 01 maart 2003 tot en met 03 juli 2003 te [plaats], althans in het arrondissement Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met verdachte en/of met een een ander of anderen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meer (inzet)lijst(en) en/of een of meer (excel)bestand(en) en/of een of meer overzicht(en) betreffende ruimwerkzaamheden in het kader van de vogelpestcrisis - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben die [bedrijf] en/of hij, verdachte, en/of een (of meer) andere(n) alstoen aldaar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid op die (inzet)lijst(en) en/of op die (excel)bestand(en) en/of op die/dat overzicht(en) een (aantal) personeelsnummer(s) (zie D/005 en/of 007 en/of 009 en/of 022 en/of 024 en/of 028 en/of 030 en/of 032 en/of 034 en/of 036 en/of 043 en/of 045 en/of 055 en/of 057 en/of 068 en/of 097 en/of 118 en/of 121 en/of D/123) en/of (een) na(a)m(en) (zie D/013 en/of 014 en/of 037 en/of 039 en/of 044 en/of 045 en/of D/047) van door (of namens) [bedrijf] ingezette medewerker(s) weergegeven, terwijl in werkelijkheid (een) andere perso(o)n(en) daadwerkelijk werd/werden ingezet op de door [bedrijf] uit te voeren werkzaamheden (te weten ruimingen van kippen en/of ander pluimvee) (zie D/001 en/of 002 en/of 018 en/of 019 en/of 040 en/of 051 en/of 061 en/of 090 en/of D112) dan de op genoemde lijst(en) en/of bestand(en) en/of overzicht(en) vermelde perso(o)n(en), zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken;
artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft bij pleidooi de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit en heeft daartoe, kort samengevat, als verweer gevoerd, dat nadat het in deze zaak ingestelde gerechtelijk vooronderzoek op 26 juli 2006 formeel was gesloten, de officier van justitie verzuimd heeft om binnen de in artikel 244, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van twee maanden in de onderhavige strafzaak tegen verdachte over te gaan tot dagvaarding, dan wel verdachte ervan in kennis te stellen dat in verband met dat onderzoek tot verdere vervolging van enig bepaald omschreven feit zal worden overgegaan. Evenmin heeft het openbaar ministerie een vordering gedaan tot een nieuwe termijnstelling als bedoeld in artikel 255, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Weliswaar bevindt zich in het dossier een Kennisgeving van verdere vervolging van 4 september 2006, maar deze heeft verdachte nooit bereikt omdat deze naar de [adres 2] is gestuurd, alwaar verdachte niet meer woonachtig was.
De raadsman heeft op grond van het strikte stelsel van termijnen geconcludeerd dat de zittingsrechter geen andere ruimte wordt gelaten dan tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie te concluderen indien overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 244, eerste lid, aan de orde is en verlenging daarvan als bedoeld in artikel 255, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet is gevraagd.
De raadsman heeft voorts een beroep gedaan op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Door de raadsman is aangevoerd dat tussen 3 juli 2003, zijnde de datum waarop bij verdachte thuis huiszoeking is gedaan en de behandeling van de zaak ter terechtzitting van 5 maart 2010, een tijdsverloop is gelegen van 80 maanden. Dit tijdsverloop komt geheel en al voor rekening van de justitiële autoriteiten. De raadsman heeft geconcludeerd dat op grond van deze langdurige inactiviteit in combinatie met de onzorgvuldige betekening betreffende zowel de kennisgeving verdere vervolging als de dagvaarding van verdachte het openbaar ministerie de belangen van verdachte op ernstige wijze heeft geschonden en op grond van te respecteren beginselen van behoorlijke procesorde in deze zaak niet meer tot vervolging had mogen overgaan.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
Uit de stukken van het geding is het volgende gebleken:
a. dat verdachte blijkens een GBA-overzicht d.d. 19 januari 2010 op 23 juni 1993 stond ingeschreven op het adres [adres 1] en dat verdachte vanaf 13 juni 1995 is uitgeschreven naar het adres [adres 2];
b. dat verdachte blijkens een door de raadsman ter terechtzitting van 5 maart 2010 overgelegde Historiek van de adressen van de gemeente [gemeente] ([land]) d.d. 30 september 2008 op de volgende adressen in [land] stond ingeschreven:
vanaf 16 juni 1995 [adres 3]
vanaf 17 februari 1998 [adres 4]
vanaf 5 augustus 2003 [adres 5] en
vanaf 5 april 2004 [adres 6];
c. dat op 1 juli 2003 door de rechter-commissaris een gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld tegen de verdachte en dat als woonadres van verdachte is vermeld: [adres 7];
d. dat er op 3 juli 2003 op het woonadres van verdachte [adres 4] een huiszoeking heeft plaatsgevonden;
e. dat in alle stukken die verdachte betreffen telkens als adres is aangehouden [adres 4 en adres 5];
f. dat verdachte in de periode 7 oktober 2003 tot en met 10 oktober 2003 in verzekering gesteld is geweest;
g. dat op 15 november 2004 door een parketsecretaris van het openbaar ministerie per aangetekende post een brief is gestuurd naar het adres [adres 8], inhoudende de mededeling: dat verdachte een kopie wordt toegezonden van het Eindproces-verbaal betreffende de strafzaak tegen verdachte, dat namens de zaaksofficier de rechter-commissaris te Roermond is verzocht het Gerechtelijk vooronderzoek jegens verdachte te sluiten en dat het openbaar ministerie het voornemen kenbaar maakt verdachte te gaan dagvaarden en dat verdachte geadviseerd wordt juridische bijstand in de arm te nemen;
h. dat het gerechtelijk vooronderzoek tegen verdachte pas op 26 juli 2006 formeel is gesloten;
i. dat volgens de raadsman de kennisgeving van verdere vervolging van 4 september 2006 is verzonden naar de [adres 2]. De rechtbank constateert dat deze kennisgeving van verder vervolging thans niet meer in het dossier te vinden is. Nu de stelling van de raadsman niet weersproken is door de officier van justitie en er voorts geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van die stelling zal de rechtbank hiervan uitgaan;
j. dat uit de akte van uitreiking voor de terechtzitting van 31 oktober 2006 blijkt dat de dagvaarding aangetekend is verzonden naar het adres [adres 2] en dat de dagvaarding op 12 oktober 2006 is verzonden aan de griffie van de rechtbank;
k. dat de oproeping voor de zitting van 19 juni 2007 op 22 mei 2007 eveneens is verzonden naar het adres [adres 2] en op 24 mei 2007 uitgereikt ter griffie van de rechtbank;
l. dat verdachte bij verstek is veroordeeld bij vonnis van deze rechtbank van 3 juli 2007;
m. dat het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bij arrest van 3 oktober 2008 het verstekvonnis van 3 juli 2007 tegen verdachte nietig heeft verklaard omdat een verkeerde adressering was gebruikt nu verdachte al jaren niet meer woonachtig was op de [adres 2];
n. dat de zaak tegen verdachte andermaal bij de rechtbank is aangebracht op 10 november 2009 en dat de dagvaarding nietig is verklaard aangezien de dagvaarding wederom was uitgereikt op het adres [adres 9].
Op grond van voormelde procesgang kunnen naar het oordeel van de rechtbank de navolgende conclusies worden getrokken:
- uit de zich in het dossier bevindende stukken volgt dat verdachte zich op 13 juni 1995 heeft laten inschrijven op het adres [adres 9] en verdachte nadien zijn nieuwe adres telkens aan de [buitenlandse] autoriteiten heeft opgegeven;
- dat het openbaar ministerie ervan op de hoogte was dat verdachte ten tijde van het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak niet (meer) woonachtig was op het adres [adres 9], immers de huiszoeking vond plaats in de woning van verdachte aan het adres [adres 4] en tijdens de verhoren woonde verdachte op het adres [adres 10];
- dat het openbaar ministerie niettegenstaande de bekendheid met deze buitenlandse adressen van verdachte, zoals een en ander blijkt uit de dossierstukken met betrekking tot de huiszoeking, inverzekeringstelling en de verhoren van verdachte, toch heeft afgezien van een adresverificatie bij de [buitenlandse] autoriteiten, waardoor de stukken telkens naar het oude en onjuiste adres van verdachte zijn gestuurd;
- dat verdachte door deze onzorgvuldigheden bij het openbaar ministerie ernstig in zijn belangen is geschaad nu bedoelde stukken hem nooit hebben bereikt. Dit klemt temeer nu het bepaalde in artikel 244 juncto artikel 255, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering ertoe strekt de verdachte, nadat de beschikking tot sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek voor hem onherroepelijk is geworden, zo spoedig mogelijk uitsluitsel te verschaffen omtrent de vraag of hij terzake van het feit waarop dat onderzoek betrekking had, al dan niet verder zal worden vervolgd.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor weergegeven opeenstapeling van onverschoonbare onjuiste betekeningen van stukken, waaraan verdachte part noch deel heeft gehad en waardoor hij ernstig in zijn belangen is geschaad, in combinatie met het uitzonderlijk lange tijdsverloop in de onderhavige zaak, tot geen andere conclusie kan leiden dan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
6. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, A.K. Kleine en J.H.M. Delnooz-Engels, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. P.C.M. Müller als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 19 maart 2010.