ECLI:NL:RBROE:2010:BL8056

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 1305, 1263, 1260
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling en bouwvergunning voor reclamemast in Roermond

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 17 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een bouwvergunning voor een reclamemast nabij de Elmpterweg in Roermond. De rechtbank heeft het beroep van de buurtvereniging niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank overwoog dat de afstand tot de reclamemast en de geringe zichtbaarheid van de mast in relatie tot de statuten van de vereniging niet voldoende waren om als belanghebbende te worden aangemerkt. De overige beroepen van de eisers werden ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat de vergunninghouder een lichte bouwvergunning had verkregen, en dat de hoogte van de mast, die 16,5 meter bedraagt, niet in strijd was met de beleidsregels van de gemeente Roermond. De rechtbank oordeelde verder dat er geen gevaar voor de verkeersveiligheid was en dat de procedure rondom de zienswijzen correct was verlopen. De rechtbank bevestigde dat de besluiten van het College van Burgemeester en Wethouders rechtmatig waren en dat de bouwvergunning terecht was verleend. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 maart 2010, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummers: AWB 09/1305, 09/1263 en 09/1260
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[namen eisers 1] te Roermond, eisers,
gemachtigde mr. R.P.E.M. Cratsborn
en
[namen eisers 2] te Roermond, eisers
Gezamenlijk te noemen: eisers
en
[naam eiseres] te Roermond, eiseres
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Op 21 juli 2009 heeft verweerder een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) genomen, waarbij vervolgens op 28 juli 2009 aan [naam vergunninghouder] een lichte bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een reclamemast nabij de Elmpterweg 58 te Roermond.
1.2. Tegen dit besluit hebben eisers en eiseres beroepschriften op grond van de Awb ingediend bij deze rechtbank.
1.3. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is vergunninghoudster [naam vergunninghouder] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Deze heeft hiervan gebruik gemaakt.
1.4. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan partijen gezonden.
1.5. De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 2 februari 2010, waar eisers [namen eisers 2] in persoon zijn verschenen, alsmede [namen eisers 1], bijgestaan door mr. Cratsborn, voornoemd. Eiseres is verschenen bij [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Dignum, mr. S. Amorij en de heer R. Gerardts MSc. Namens vergunninghouder waren de heren [naam 1] en mr. H.J.J.M. van der Bruggen aanwezig.
2. Overwegingen
2.1. Op 11 november 2008 heeft vergunninghoudster verweerder verzocht om medewerking te verlenen aan de realisatie van een reclamemast aan de Elmpterweg op het perceel, kadastraal bekend: Roermond, sectie O, nummer 323. Op 8 januari 2009 is tevens een aanvraag voor een lichte bouwvergunning ingediend voor het oprichten van bedoelde reclamemast. De mast is gesitueerd ten zuiden van de Elmpterweg, tussen de A73 en de N271/Sint Wirosingel te Roermond.
2.2. Verweerder heeft vastgesteld dat het bouwplan is gelegen in het wijzigingsplan ‘Rijksweg 73 Zuid, Noordelijk deel, locatie Leygraaf’ van het bestemmingsplan ‘Rijksweg 73 Zuid, noordelijk deel, wegvak F’ en heeft het bouwplan in strijd bevonden met de op grond van genoemd bestemmingsplan geldende bestemming ‘Agrarische doeleinden’. Het plan is tevens gesitueerd in een gebied waarvoor vóór de dag van ontvangst van de aanvraag om bouwvergunning een voorbereidingsbesluit is genomen als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), zoals die sedert 1 juli 2008 in werking is getreden.
2.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan het bouwplan medewerking kan worden verleend door het nemen van een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro. Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.11, eerste lid, van de Wro heeft het ontwerp-projectbesluit met de bijbehorende stukken ter inzage gelegen van 1 april 2009 tot en met 12 mei 2009, na voorafgaande publicatie in de Staatscourant, de Trompetter en langs elektronische weg op 31 maart 2009. Gedurende dezelfde termijn heeft op grond van artikel 50, vierde en vijfde lid, in combinatie met artikel 46, vierde lid, van de Woningwet een ontwerp-besluit tot verlening van bouwvergunning met bijbehorende stukken ter inzage gelegen. Naar aanleiding van deze ter inzage legging hebben onder meer eisers en eiseres zienswijzen kenbaar gemaakt.
2.4. Bij besluit van 21 juli 2009 heeft verweerder op het hiervoor vermelde verzoek een projectbesluit genomen ten behoeve van de realisatie van een reclamemast op het adres Elmpterweg 58, kadastraal bekend, sectie O, nummer 323 te Roermond. Bij besluit van 28 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder op grond van artikel 50, derde lid, onderdeel b, van de Woningwet de aanhouding doorbroken en aan vergunninghoudster een (lichte) bouwvergunning verleend tot het oprichten van de hiervoor genoemde reclamemast. Bij brief van 2 oktober 2009 heeft verweerder verduidelijkt dat in het besluit van 28 juli 2009 abusievelijk is vermeld dat de aanvraag bouwvergunning betrekking zou hebben op het perceel, sectie O, nummer 325 te Roermond. Dit betreft een kennelijke verschrijving nu zowel het projectbesluit als de bouwvergunning zien op het perceel, sectie O, nummer 323.
2.5. In de beroepen tegen deze besluiten is -kort samengevat- het volgende aangevoerd:
[namen eisers 1]:
- de hoogte van de op te richten reclamemast bedraagt méér dan 15 meter (16,5 meter) en strookt derhalve niet met het gestelde in de Nota kleine reclamemasten;
- de afstand ten opzichte van de dichtstbijzijnde (reclame)mast (landmark) is minder dan 500 meter (circa 400 meter), hetgeen ook in strijd is met de nota;
- er is in de zienswijze-procedure geen hoorzitting gehouden;
- de zichtlijnenstudie klopt niet met de werkelijkheid en is derhalve onjuist;
- er is sprake van lichtoverlast, naast het feit dat de mast als zodanig kolossaal is;
- er is onduidelijkheid over de vraag of nu sprake is een lichte of reguliere vergunning. Uit een oogpunt van rechtszekerheid dient hierover helderheid te bestaan;
- waardevermindering van hun eigendommen (als gevolg van licht- en zichthinder);
- de reclamemast leidt het verkeer op de Sint Wirosingel serieus af (vanwege het uitstralingseffect).
Eisers [namen eisers 2]: (voor zover anders/meer dan de eerder genoemde gronden)
- de verkeersveiligheid op de rotonde Elmpterweg/St. Wirosingel wordt (met name voor schoolgaande kinderen) ongunstig beïnvloed door de wisselende reclame-uitingen;
- de bouwplannen zijn in strijd met de realiseringsovereenkomst van 29 juli 2008.
Eiseres, [naam eiseres]:
- de ruimtelijke onderbouwing voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen (met name zijn ze niet objectief genoeg);
- de masten leveren een gevaar op voor de verkeersveiligheid (vanwege reclameboodschappen die bedoeld zijn voor de automobilisten);
- visuele reclame is een achterhaald marketinginstrument (eenrichtingscommunicatie).
2.6. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.7. Voordat de rechtbank hiertoe overgaat, zal zij vooreerst ingaan op de vraag of eiseres als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.
2.8. In dit kader verwijst de rechtbank naar de statuten van eiseres, waarin het zogeheten werkgebied wordt genoemd (artikel 2), dat vervolgens wordt uitgewerkt in een Reglement, waarin weer concreet een aantal straten wordt genoemd. Gelet op het voorwerp van het onderhavige beroep komen vervolgens specifiek het Dennemarkenhof en De Sporck in beeld, die op bijna 400 meter van de reclamemast liggen. Daarbij merkt de rechtbank voorts op dat ter zitting aan de hand van de (plan)kaart en luchtfoto’s is gebleken dat er niet of nauwelijks sprake is van zicht op de reclamemast. Gezien bovendien de geringe ruimtelijke effecten die van de mast uitgaan, komt de rechtbank tot de slotsom dat eiseres niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. Zij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar beroep.
2.9. De rechtbank komt vervolgens toe aan de inhoudelijke bespreking van de gronden, zoals die door (de overige) eisers zijn aangevoerd. Daarbij zij allereerst opgemerkt dat eisers [namen eisers 2] zich in een eerder stadium reeds tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank hebben gewend, die bij uitspraak van 16 oktober 2009 het verzoek heeft afgewezen (09/1262). Voor wat betreft de feitelijke situatie, het toetsingskader en de weerlegging van de in die zaak aangevoerde beroepsgronden, verwijst de rechtbank naar genoemde uitspraak, neemt zij de overwegingen van de voorzieningenrechter op die punten over en maakt zij deze tot de hare. De rechtbank zal zich in het kader van de onderhavige beroepen dan ook toeleggen op -de bespreking van- de beroepsgronden die nog niet eerder zijn beoordeeld.
2.10. Eisers menen dat onduidelijk is of er nu een lichte of reguliere vergunning is verleend en stellen dat hierover uit een oogpunt van rechtszekerheid duidelijkheid dient te bestaan. Hoewel in de stukken soms de term reguliere vergunning voorkomt, heeft verweerder ter zitting desgevraagd verklaard dat voor de reclamemast een lichte bouwvergunning is vereist en verleend. In dit kader merkt de rechtbank op dat blijkens de stukken die zich in het dossier bevinden een reguliere vergunning is aangevraagd, waarbij vervolgens een lichte bouwvergunning is verleend. Gelet op het feit dat er door verweerder naar aanleiding van een bouwplan een beoordeling plaatsvindt (mede in het licht van de Woningwet en het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, Bblb) is het naar het oordeel van de rechtbank mogelijk dat het bouwwerk naar aanleiding van die bevindingen (alsnog of bij nader inzien) wordt aangemerkt als een licht-bouwvergunningplichtig bouwwerk. Deze conversie wordt ook door de jurisprudentie geaccepteerd (zie bijvoorbeeld ABRS 4 maart 2009, LJN: BH4649). Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het uiterlijk van het bouwwerk in relatie tot de soort vergunning die daarvoor vereist is (licht versus regulier). Gezien de bouwtekening van de mast (en met name de grootte van het fundament dat dan wel de constructie die in de grond verankerd wordt) is verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval terecht uitgegaan van een reclamemast/-zuil, die onder het Bblb te scharen valt (verwezen zij nog naar ABRS 12 december 2007, LJN: BB9920, i.h.b. r.o. 2.3.2.).
2.11. Voor wat betreft de hoogte van mast, merkt de rechtbank op dat deze volgens de beleidsregel “Kleine reclamemasten, gemeente Roermond”(maximaal) 15 meter mag bedragen. Niet in geschil is dat de totale hoogte 16,5 meter is, waarbij verweerder zich op het standpunt stelt dat het bij het uiteinde van de mast gaat om een ondergeschikt vormgevend element, dat daarnaast niet verlicht en nauwelijks zichtbaar is. De rechtbank ziet geen aanleiding dit standpunt voor onjuist of onredelijk te houden, waarbij in aanmerking genomen wordt dat het reclamepaneel blijkens de bouwtekening is verankerd aan de drager, welke op 15 meter hoogte is gesitueerd. Dat de mast zelf iets hoger is, maakt niet dat er sprake is van strijd met de beleidsregel. De beroepsgrond kan derhalve niet slagen.
2.12. Evenmin is de rechtbank gebleken dat de mast een gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat onderzoek is gedaan naar het zo min mogelijk verstorend werken van de reclame-uitingen op het verkeer. Dit heeft geresulteerd in voorschriften die aan de vergunning worden verbonden. Zo gaat het om stilstaande, niet-dynamische beelden op een LED-scherm die (hoogstens) met een frequentie van eenmaal per minuut afgewisseld worden. Ook deze beroepsgrond faalt derhalve.
2.13. Voor wat betreft het niet hebben gehouden van een hoorzitting tijdens de zienswijze-procedure, merkt de rechtbank op dat het tot de vrijheid van het bestuursorgaan behoort om de zogeheten 3.4-procedure in het licht van de Awb vergezeld te doen gaan van een hoorzitting. Een wettelijke verplichting hiertoe bestaat evenwel niet. Nu verweerder eisers in een eerder stadium in de gelegenheid heeft gesteld zowel mondeling als schriftelijk een zienswijze kenbaar te maken, is hiermee aan de wettelijke verplichting voldaan. De beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
2.14. De rechtbank komt, gelet op het vorenstaande, dan ook tot de slotsom dat verweerder het besluit tot vrijstelling heeft mogen nemen en dat de bouwvergunning terecht verleend is.
2.15. Voor een proceskostenveroordeling worden geen termen aanwezig geacht.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het door [naam eiseres] ingediende beroep niet-ontvankelijk;
verklaart de beroepen van de overige eisers ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. P.J. Voncken, Th.M. Schelfhout en E.J. Govaers (voorzitter), in tegenwoordigheid van mr. J. Schreurs-van de Langemheen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2010.
w.g. mr. J. Schreurs-van de Langemheen,
griffier w.g. mr. drs. E.J. Govaers,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 17 maart 2010
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.