ECLI:NL:RBROE:2010:BL7241

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
26 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/860257-08
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een hennepkweekzaak wegens schending van het gelijkheidsbeginsel

In de zaak van de verdachte, die betrokken was bij een hennepkwekerij, heeft de politierechter op 26 februari 2010 uitspraak gedaan. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die door het openbaar ministerie was ingediend. De verdachte was eerder op 18 december 2007 betrokken bij een hennepkwekerij, maar de zaak tegen een familielid van de verdachte was op 1 april 2009 geseponeerd omdat het een oud feit betrof. De verdachte werd echter op 3 juni 2009 gedagvaard, wat leidde tot de huidige vordering.

De politierechter oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de verdachte anders behandeld werd dan het familielid, wat in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Dit beginsel vereist dat soortgelijke zaken op een gelijke manier worden behandeld door het openbaar ministerie. De officier van justitie had niet kunnen aantonen dat er relevante verschillen waren tussen de zaken die een afwijkende behandeling rechtvaardigden.

De politierechter concludeerde dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard diende te worden in de strafvervolging van de verdachte, omdat de vervolging in strijd was met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dit leidde ook tot de conclusie dat de ontnemingsvordering niet kon worden toegewezen, aangezien de verdachte niet was veroordeeld voor een strafbaar feit. De uitspraak benadrukt het belang van het gelijkheidsbeginsel in het strafrecht en de noodzaak voor het openbaar ministerie om consistent te handelen in vergelijkbare zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/860257-08
Datum uitspraak: 26 februari 2010
Uitspraak ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de politierechter Roermond
in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Roermond tegen:
[verdachte],
geboren [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
1. Onderzoek van de zaak
De politierechter heeft op 26 februari 2010 de officier van justitie en [verdachte] voornoemd, bijgestaan door mr. M.P.J.C. Heuvelmans, advocaat te Venlo, gehoord.
De politierechter heeft kennis genomen van de processtukken, waaronder het vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond d.d. 26 februari 2010 in de strafzaak met parketnummer 04/860257-08, waarbij het openbaar ministerie niet ontvankelijk is verklaard.
2. Verweren
Door de raadsman is ter terechtzitting betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard dient te worden. Daartoe is aangevoerd -kort, zakelijk weergegeven- dat een aantal soortgelijke en zeer vergelijkbare strafbare feiten terzake van hennepteelt gelijktijdig bij het openbaar ministerie bekend geworden zijn door een zoeking op 18 december 2007 bij een drietal woonwagenkampjes gelegen in Nederweert en Ospel. Door het openbaar ministerie zijn in die vergelijkbare strafzaken verschillende vervolgingsbeslissingen genomen. Zo zijn zaken geseponeerd, getransigeerd of aan de politierechter ter berechting voorgelegd.
Op 1 april 2009 is ten aanzien van een familielid van [verdachte] voornoemd, bij wie op 18 december 2007 eveneens een hennepkwekerij was aangetroffen, besloten de zaak te seponeren op de grond dat het een oud feit betrof. [verdachte] is daarentegen daarna op 3 juni 2009 alsnog gedagvaard voor de politierechter en daarbij geconfronteerd met de onderhavige vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit verschil in vervolgingsbeslissingen is onbegrijpelijk en niet met elkaar te rijmen. Door het openbaar ministerie is het gelijkheidsbeginsel geschonden, hetgeen tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden.
Door de officier van justitie is ter terechtzitting verklaard dat zij niet exact op de hoogte is van alle overwegingen bij de vervolgingsbeslissingen met betrekking tot de strafzaken die uit de zoekingen in de woonwagenkampjes op 18 december 2007 zijn voortgekomen. Zij heeft verder aangegeven dat mogelijk de beslissing om [verdachte] te vervolgen al eerder genomen was dan de beslissing om de zaak tegen het familielid te seponeren, maar dat deze beslissingen (vanwege de daarna te bewandelen administratieve routes) later, respectievelijk eerder aan de betreffende personen bekend geworden zijn.
3. Motivering van de beslissing
Het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat de officier van justitie bevoegd is, op gronden aan het algemeen belang ontleend, af te zien van vervolging.
Beslist de officier van justitie dat hij tot vervolging overgaat, dan staat die beslissing in beginsel niet ter beoordeling van de rechter.
Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen of met beginselen van een behoorlijke procesorde kan sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
In de strafzaak van [verdachte] zijn de volgende gebleken omstandigheden van belang.
Er zijn bij zoekingen op één dag meerdere hennepkwekerijen opgerold. Niet gesteld, noch gebleken is dat de omstandigheden bij die hennepkwekerijen of de daarvoor verantwoordelijk te stellen personen zodanig van elkaar verschilden dat niet gesproken kan worden van gelijke en gelijksoortige strafbare feiten en verantwoordelijk te houden personen. Het gelijkheidsbeginsel brengt met zich mee dat dergelijke strafbare zaken in de regel op dezelfde wijze afgedaan moeten worden door het Openbaar Ministerie, tenzij er zeer bijzondere omstandigheden aan de orde zijn die een afwijking daarop duldbaar maken. In het onderhavige geval zijn er geen bijzondere omstandigheden aan de orde gesteld die afwijking van het gelijkheidsbeginsel duldbaar maken. De gegeven verklaring dat mogelijk de vervolgingsbeslissingen niet volgtijdig uitgevoerd zijn, waardoor de sepot-beslissing wegens een oud feit eerder bekend gemaakt werd dan de vervolgingsbeslissing kan niet als een zodanige zeer bijzondere omstandigheid aangemerkt worden. In de strafzaak zag de politierechter derhalve geen zeer bijzondere feiten of omstandigheden die duldbaar zouden kunnen maken dat besloten is [verdachte] terzake van hennepkweek te vervolgen terwijl eenzelfde gelijke strafzaak tegen een familielid, ontdekt op dezelfde datum, wordt geseponeerd omdat het een oud feit zou betreffen.
Dit voerde de politierechter tot de conclusie dat in de strafzaak door het openbaar ministerie in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde ten aanzien van [verdachte] voornoemd een vervolgingsbeslissing genomen is, omdat daarbij niet gehandeld is overeenkomstig het gelijkheidsbeginsel. Gelet hierop is de politierechter bij uitspraak van heden tot het oordeel gekomen dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard diende te worden in de strafvervolging van [verdachte] terzake van de bij hem op 18 december 2007 aangetroffen hennepkwekerij.
In samenhang met die strafzaak wordt van [verdachte] de betaling van de onderhavige vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd. Nu [verdachte] niet veroordeeld is voor een strafbaar feit is niet voldaan aan dat in artikel 36e van het wet boek van Strafrecht opgenomen vereiste. Daarom dient de officier van justitie ook niet-ontvankelijk verklaard te worden ten aanzien van de ontnemingsvordering. Ten overvloede merkt de politierechter op dat ook ten aanzien van het indienen van ontnemingsvorderingen door het Openbaar Ministerie in deze en gelijke en gelijksoortige zaken niet consistent gehandeld is, waardoor ook ten aanzien van de tegen [verdachte] voornoemd ingediende ontnemingsvordering in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld is.
4. Uitspraak
De politierechter:
verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door de politierechter, mr. L.P. Bosma, in tegenwoordigheid van L.H.E.J. Heuts als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2010.