RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 964
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiseres]. te [plaatsnaam], eiseres,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
1.1. Bij besluit van 2 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen afwijzing van de subsidieaanvraag op grond van de Regeling LNV-subsidies, openstelling Marktintroductie Energie-innovaties (MEI) 2008, (verder: de Regeling) ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiseres gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 29 januari 2010, waar namens eiseres is verschenen [naam], [functie], en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. P. Bakker Schut, alsmede [naam deskundige], als deskundige.
2.1. Eiseres heeft op 15 oktober 2008 bij verweerder een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling voor een energiesysteem met gebruik van aardwarmte voor toepassing in glastuinbouw ten behoeve van de teelt van paprika’s in kassen met een oppervlakte van 57 ha. Daarbij heeft eiseres een beschrijving van het projectplan overgelegd en op het aanvraagformulier aangegeven bij realisatie van het plan een CO2-reductie te verwachten van 15,5%. Op 4 december 2008 heeft verweerder vragen gesteld die eiseres uiterlijk 5 december 2008 heeft moeten beantwoorden. Desgevraagd heeft eiseres op 5 december 2008 een nieuw “energieplaatje” ingediend.
2.2. In een beoordelingsmemorandum heeft “de vaste commissie” geadviseerd dit project niet te honoreren.
2.3. Bij besluit van 13 februari 2009 heeft verweerder besloten eiseres geen subsidie te verlenen op de grond dat het project van eiseres lager is geplaatst in de rangschikking van projecten die aan de voorwaarden van de Regeling voldoen en waaraan op grond van het beschikbare budget subsidie kan worden verleend. Daarbij heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de CO2-reductie van het project 15,4% bedraagt en daarmee zeer slecht scoort in vergelijking met andere projecten en dat er 18% meer energie wordt verbruikt dan in de uitgangssituatie (door minder ontsparing).
2.4. Bij het thans bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de CO2-reductie van 15% van het project van eiseres lager is dan de reductie van tenminste 25,7% bij de goedgekeurde projecten en dat bij vergelijking van de projecten die zijn aangevraagd de relatieve reductie een goede basis is, aangezien bij vergelijking van absolute CO2-reductie kleine bedrijven onaanvaardbaar benadeeld kunnen worden. Verweerder heeft voorts bestreden dat er voor de berekening van de energiebesparing een andere rekenmethode is gebruikt dan bij de voorgaande openstelling.
Voor zover eiseres bij de hoorzitting een gecorrigeerde CO2- en energiereductie heeft overgelegd, heeft verweerder die buiten beschouwing gelaten op de grond dat bij een tenderregeling het niet mogelijk is om na de beoordeling nog nieuwe informatie in te brengen nu daarmee mogelijk een gunstiger positie wordt verkregen ten opzichte van andere aanvragers.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven welke scores aan het project zijn toegekend op de verschillende beoordelingscriteria. Verder heeft verweerder het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen en aangegeven waarom de projecten Koekoekspolder wel zijn gehonoreerd.
Tot slot is verweerder van mening dat het besluit deugdelijk is gemotiveerd en dat eiseres geen argumenten heeft aangevoerd die afdoen aan het door de commissie ingenomen en door verweerder overgenomen standpunt, terwijl eiseres ook geen gekwalificeerd tegenadvies heeft overgelegd.
2.5. In beroep heeft eiseres -kort weergegeven- allereerst aangevoerd dat er in absolute zin sprake is van een zeer grote CO2-reductie en dat er ten onrechte is afgerekend op relatieve reductie. Voorts is betoogd dat op 5 december 2008 “hals over kop” een nieuwe opstelling moest worden ingediend waarbij de cijfers met betrekking tot elektraopwekking door warmte-kracht-koppeling (WKK) en teruglevering niet zijn nagerekend en gecorrigeerd, omdat eiseres ervan uit ging dat die cijfers niet zouden worden gebruikt. Verweerder heeft de aangeleverde cijfers niet rekenkundig gecontroleerd en teruggekoppeld en daardoor verkeerd geïnterpreteerd. Correctie laat zien dat energiereductie geen -18%, maar +85% is, aldus eiseres.
Verder is aangevoerd dat andere, ook eerdere, aanvragen met gelijksoortige onderbouwing wel gehonoreerd zijn en dat er sprake is van strijd met het consistentiebeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
2.6. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Daartoe wordt overwogen als volgt.
2.7 In artikel 47 van de Regeling is bepaald dat de door de minister, op grond van artikel 1:4, derde lid, van de Regeling LNV-subsidies, ingestelde beoordelingscommissie na de beoordeling van de aanvragen advies uitbrengt aan de minister in de vorm van een rangschikking, waarbij de aanvragen hoger zijn gerangschikt naarmate de energieinnovatie naar het oordeel van de commissie:
- meer bijdraagt aan energieneutrale glastuinbouw door een zo laag mogelijk gebruik van fossiele brandstoffen en een zolaag mogelijke CO2-uitstoot;
- meer teelttechnisch en economisch perspectief heft en meer perspectief biedt voor toepassing door andere ondernemingen, of
- een hoger niveau van doorontwikkeling vertegenwoordigt gericht op teelttechnische of economisch inpasbare systemen.
2.8 De beoordeling van subsidieaanvragen als hier aan de orde is gebaseerd op kwalitatieve vergelijking van projecten, die worden aangemeld in een bepaalde periode. De hoogst gerangschikte aanvraag komt het eerst voor subsidie in aanmerking en vervolgens de daarna hoogste tot het subsidieplafond is bereikt. Niet in geschil is dat eiseres voldoet aan de drempelvoorwaarde, die eruit bestaat dat er tenminste 10% CO2-reductie gerealiseerd dient te worden met het ingediende plan. Echter, de afwijzing berust op de grond dat het project niet goed genoeg is, bezien in relatie tot de andere ingediende aanvragen. Ter zitting is aan de hand van de stukken en de uitleg van de deskundige [naam deskundige] vastgesteld dat door eiseres 28 punten zijn gescoord van de 100 in totaal op alle relevante onderdelen te verdienen punten. Desgevraagd is door de deskundige [naam deskundige] verklaard dat alle projecten die hoger scoorden dan 60 punten zijn gehonoreerd. Voorts is door [naam deskundige] verklaard dat indien het standpunt van eiseres ten aanzien van de energiebesparing zou worden overgenomen, het niet uitgesloten is te achten dat ook haar aanvraag voor honorering in aanmerking zou zijn gekomen.
2.9 De rechtbank is uit het verhandelde ter zitting gebleken dat het (aanvankelijk bestaande) verschil van mening over de met het project te realiseren CO2-reductie, niet (meer) relevant is, aangezien blijkens de verklaring van [naam deskundige] ter zitting en de visie van de beoordelingscommissie, zoals daarvan blijkt in het beoordelingsmemorandum, een verschil tussen 15% of 18% reductie niet leidt tot een verschil in puntentoekenning op dit onderdeel. Door eiseres is dit niet betwist. Derhalve resteert in de kern het verschil van mening tussen partijen of verweerder de energiebesparing die het door eiseres ingediende project zal opleveren, juist heeft berekend en beoordeeld.
2.10 Verweerder is voor de beoordeling van de door het project van eiseres te verwachten energetische reductie uitgegaan van de (nader) door eiseres op 5 december 2008 op verzoek aangeleverde informatie. Blijkens de door verweerder gemaakte berekening leidt dit tot 18% ontsparing. Deze ontsparing vindt zijn oorzaak in de mindere draaiuren van de WKK’s, waardoor er minder elektriciteit op het net wordt teruggeleverd. Zijdens eiseres zijn geen argumenten naar voren gebracht die aannemelijk maken dat op basis van deze informatie van 5 december 2008 de conclusie dat er sprake is van een ontsparing ter grootte van 18%, niet juist is. Voor zover ter zitting namens eiseres is betoogd dat de omrekenfactor van kWh naar a.eq (0,26) onjuist is, waardoor er “op papier niet gewonnen kan worden van de WKK’s”, is de rechtbank van oordeel dat dit een discussie van andere orde is, die in deze procedure niet tot het door eiseres gewenste resultaat kan leiden. Naar ter zitting door de gemachtigden van verweerder is uiteengezet en van de kant van eiseres niet is weersproken is deze omrekenfactor algemeen gangbaar en geaccepteerd, terwijl er bovendien bij de andere aanvragers eveneens mee is gerekend. Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de berekening en beoordeling door verweerder van de te realiseren energetische reductie, gebaseerd op de door eiseres op 5 december 2008 (nader) verschafte informatie, voor juist moet worden gehouden.
2.11 Door eiseres is zowel in bezwaar als in beroep gesteld dat verweerder zijn beslissing heeft gebaseerd op feitelijk onjuiste gegevens en dat het op de weg van verweerder had gelegen om de geconstateerde informatie naar eiseres terug te koppelen ter correctie, alvorens deze onjuiste informatie te voeden aan de beoordelingscommissie. De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Door [naam deskundige] is desgevraagd ter zitting verklaard dat de gepresenteerde cijfers geen grond vormden om nadere vragen te stellen en dat de cijfers op zichzelf geen onlogisch beeld of onwaarschijnlijke uitkomst gaven. Van de kant van eiseres is daar -uitsluitend- tegenover gesteld dat de teruglevering van elektriciteit aan het elektriciteitsnet bij indiening van het plan niet was berekend en niet was ingevuld op het formulier, omdat het bij eiseres onbekend was dat dit bij de berekening van de energiereductie zou worden betrokken. Het aanleveren van gegevens bij de aanvraag is evenwel een eigen verantwoordelijkheid van eiseres en het verstrekken van onjuiste dan wel onvolledige informatie dient dan ook voor haar rekening en risico te blijven. Onbekendheid met de regeling disculpeert niet. Gesteld is weliswaar dat de berekeningsmethode afwijkt van de eerdere openstellingen en niet is bekend gemaakt, maar eiseres heeft nagelaten deze door verweerder met klem bestreden bewering nader te onderbouwen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat reeds uit het feit dat op het aanvraagformulier niet alleen gevraagd wordt naar de hoeveelheid fossiele brandstoffen, maar ook naar de teruglevering van elektriciteit en warmte, door de aanvrager opgemaakt kan worden dat de teruglevering als een relevant gegeven wordt beschouwd. Daarenboven is in artikel 47 van de Regeling bepaald dat de aanvragen hoger worden gerangschikt naarmate de energie-innovatie meer bijdraagt aan de energieneutrale glastuinbouw. Er is dan ook geen grond om in afwijking van de algemene regel het risico van het niet (juist en/of volledig) verstrekken van deze gegevens in de aanvraagfase op verweerder af te wentelen. Voor zover er in dit verband een beroep is gedaan op het consistentiebeginsel en het vertrouwensbeginsel slaagt deze grond dan ook niet. Dat verweerder uit de aangeleverde informatie had dienen te begrijpen dat die onjuist was, is door eiseres ook overigens niet aannemelijk gemaakt.
2.12. Eerst in bezwaar heeft eiseres de naar haar mening feitelijk correcte informatie overgelegd. Ingevolge vaste jurisprudentie (zie onder meer AF0298 d.d. 13-11-2002, AB 2003, 135) kan er bij een tenderregeling zoals de onderhavige geen sprake zijn van een zuivere ex nunc-beoordeling in bezwaar, om welke reden (alleen) echte nieuwe of andere feiten en omstandigheden bij de heroverweging buiten beschouwing blijven. Verweerder is bij de bestreden beslissing naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht en op goede gronden uitgegaan van de informatie, zoals verstrekt in de aanvraagfase en heeft de eerst in bezwaar aangereikte cijfers terecht buiten beschouwing gelaten.
2.13. Voor zover door eiseres nog een beroep is gedaan op het gelijkheidsbeginsel, heeft zij nagelaten dit met concrete gevallen te staven, zodat het beroep reeds daarom dient te falen.
2.14 Nu ook overigens niet is gebleken van gronden waarom het besluit in rechte geen stand kan houden, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. T.M. Schelfhout, C.M.W. Nobis en L.M.J.A. van Hövell tot Westerflier-Dassen (voorzitter), in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2010.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 2 maart 2010
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.