ECLI:NL:RBROE:2010:BL4564

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
15 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 1032, 09 / 1033, 09 / 1034
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Projectbesluit voor vestiging van een paardenkliniek in Venlo met betrekking tot verkeersveiligheid en woon- en leefklimaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 15 februari 2010 uitspraak gedaan over een projectbesluit dat door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo was genomen. Dit projectbesluit betrof de vestiging van een paardenkliniek aan de [naam locatie] te Venlo, waarbij ook een nieuwe toegangsweg aan de [naam straat 2] zou worden aangelegd. Eiser, een omwonende, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreesde voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat en verkeersveiligheid door de nieuwe ontsluiting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgronden van eiser voornamelijk betrekking hadden op de nieuwe toegangsweg en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid en het woon- en leefklimaat. Eiser betoogde dat de ruimtelijke onderbouwing tekortkomingen vertoonde en dat er geen noodzaak was voor de nieuwe ontsluiting. De rechtbank oordeelde echter dat de belangenafweging die door verweerder was gemaakt, voldoende was en dat de gevolgen voor het woon- en leefklimaat niet dermate groot waren dat deze niet in redelijkheid ondergeschikt konden worden geacht aan het belang van de vergunninghoudster bij het realiseren van de toegangsweg.

De rechtbank concludeerde dat de beroepen van eiser ongegrond waren en dat er geen termen aanwezig waren om een partij te veroordelen in de kosten van een andere partij. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummers: AWB 09 / 1032, 1033 en 1034
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam eiser] te Venlo, eiser,
gemachtigde mr. P.J.G. Goumans,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 30 juni 2009 heeft verweerder op verzoek van [naam vergunninghoudster] (hierna te noemen vergunninghoudster) een projectbesluit op grond van artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) genomen voor het vestigen van een paardenkliniek conform de op de aanvraag betrekking hebbende stukken.
1.2. Bij besluiten van eveneens 30 juni 2009 heeft verweerder vergunningen op grond van artikel 40 van de Woningwet verleend voor het veranderen van een bedrijfsruimte in een paardenkliniek en voor het oprichten van een paardenstal.
1.3. Tegen deze besluiten is namens eiser door zijn gemachtigde beroep ingesteld op daartoe aangevoerde gronden.
1.4. Met toepassing van artikel 8:26 van de Awb is vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld als partij aan de gedingen deel te nemen. Zij heeft te kennen gegeven daarvan gebruik te willen maken.
1.5. De door verweerder ingezonden stukken en verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigden van eiser en van vergunninghoudster gezonden.
1.6. Namens vergunninghoudster is een schriftelijke uiteenzetting gegeven en zijn enige stukken ingezonden. Deze zijn in afschrift aan de andere partijen gezonden.
1.7. De beroepen zijn -gevoegd- behandeld ter zitting van 29 januari 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C.H.J.M. Michels. Namens vergunninghoudster is verschenen haar directeur [naam directeur], bijgestaan door mr. S. Oord en [naam echtgenoot].
2. Overwegingen
2.1. Op 2 oktober 2008 heeft vergunninghoudster verweerder verzocht om een projectbesluit te nemen ten behoeve van de vestiging van een paardenkliniek aan de [naam locatie] te Venlo. Voorts zijn op 15 december 2008 aanvragen om bouwvergunning ingediend ten behoeve van het veranderen van een bedrijfsruimte in een paardenkliniek respectievelijk het oprichten van een paardenstal op genoemde locatie.
2.2. Ter ondersteuning van voormelde aanvragen heeft vergunningshoudster door Arvalis Adviseurs een ruimtelijke onderbouwing laten opstellen. Daarin is vermeld dat vergunninghoudster voornemens is om haar activiteiten te verplaatsen naar het perceel aan de [naam locatie], waar voorheen een pluimveehouderij en kuikenbroederij was gevestigd. Ook is daarin beschreven dat op dat perceel ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied Blerick” een agrarische bestemming (“Agrarisch gebied AG-B”) rust, waarbinnen een paardenkliniek niet past. Voorts is uiteengezet dat met de bouwplannen wordt beoogd om de bestaande activiteiten van de paardenkliniek ten aanzien van de behandeling van paarden en de daarop betrekking hebbende activiteiten van het personeel te doen plaatsvinden in de bestaande gebouwen en om de op te richten bebouwing te gaan gebruiken voor de opvang van paarden. In de ruimtelijke onderbouwing is onder meer aandacht besteed aan de relatie met het gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid en de effecten op de omgeving, waaronder de verkeerskundige aspecten. Daarbij is aangegeven dat de ontsluiting van het terrein kan plaatsvinden via de bestaande inrit aan de [naam straat 1] en een te realiseren nieuwe toegangsweg aan de [naam straat 2] als aangegeven op een situatietekening. Bij de ruimtelijke onderbouwing zijn een plankaart, bestemmingsplanregels, een bodemgeschiktheidsverklaring en een landschappelijk inpassingsplan gevoegd.
2.3. Het voornemen om een projectbesluit te nemen en bouwvergunningen te verlenen is bekend gemaakt in de Staatscourant van 29 april 2009 en tevens in een lokaal huis-aan-huisblad en op de gemeentelijke website. De ontwerp-besluiten en de daarbij behorende stukken hebben ter inzage gelegen gedurende zes weken ingaande 30 april 2009. Eiser heeft over die ontwerpbesluiten zienswijzen naar voren gebracht. Deze betroffen het realiseren van de nieuwe inrit die direct langs het perceel van eiser is gepland, de vrees voor aantasting van de privacy, geluidsoverlast door verkeer, stankoverlast door mestopslag, verlies aan uitzicht en het ontstaan van een ingesloten gevoel door de aan te brengen beplanting langs de nieuwe toegangsweg.
2.4. Vergunninghoudster is in de gelegenheid gesteld om op die zienswijzen te reageren. Van haar kant zijn daartoe onder meer verklaringen van (andere) omwonenden en de voormalige eigenaar van het perceel ingestuurd. Die laatste heeft verklaard dat hij in de periode van 1964 tot 1992 gebruik heeft gemaakt van een op- en afrit aan de [naam straat 2] en dat eiser die zelf ook heeft gebruikt. Vervolgens zijn de zienswijzen van eiser aangevuld. Daarbij is met name ingegaan op de geldende milieuregels in relatie tot de beoogde mestopslag en op de inrit aan de [naam straat 2]. Namens eiser is in dat verband de juistheid van de verklaring van de voormalige eigenaar betwist. Verder is -samengevat- betoogd dat er geen enkele noodzaak bestaat om naast de ontsluiting op de [naam straat 1] een tweede ontsluiting te creëren en dat de omvang en het effect van de verkeersbewegingen in de ruimtelijke onderbouwing zouden zijn onderschat. Voor zover met de nieuwe inrit slechts eenrichtingsverkeer zou zijn beoogd, is dat volgens de gemachtigde van eiser niet afdoende geregeld en veiliggesteld.
2.5. Op 30 juni 2009, verzonden op 15 juli 2009, heeft verweerder het gevraagde projectbesluit en de bouwvergunningen verleend. Bij het projectbesluit is een zienswijzenverslag gevoegd. Wat betreft de ontsluiting naar de [naam straat 2] heeft verweerder aangegeven er op basis van de ruimtelijke onderbouwing en de nadien door vergunnghoudster verstrekte informatie van uit te gaan dat die toegangsweg uitsluitend door inrijdende vrachtwagens en overdag zal worden gebruikt, hetgeen 4 à 5 verkeersbewegingen per dag zal genereren en voorts dat door het aanbrengen van verharding zal worden voorkomen dat stofhinder ontstaat. Ter zitting is namens verweerder nog toegelicht dat zelfs als de inrit niet alleen door vrachtwagens wordt gebruikt, niet kan worden gesproken van een dusdanige aantasting van privacy of overlast dat niet in redelijkheid een projectbesluit kon worden genomen.
2.6. Namens eiser is beroep ingesteld tegen het projectbesluit en tegen de bouwvergunningen. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de ruimtelijke onderbouwing een aantal tekortkomingen vertoont, maar dat hij zich op zichzelf kan verenigen met de doelstelling om de vrijkomende agrarische bebouwing voor andere doeleinden te gebruiken en daar zelfs positief tegenover staat. Hij is evenwel van mening dat de wijze waarop daaraan in dit geval vorm wordt gegeven ingrijpende gevolgen heeft welke leiden tot verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse. De beroepsgronden concentreren zich, zoals ter zitting expliciet is bevestigd, op de ontsluiting naar de [naam straat 2] en houden met name in dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht welke gevolgen die toegangsweg heeft voor de verkeersveiligheid en voor het woon- en leefklimaat van eiser.
2.7. In het verweerschrift is een toelichting gegeven op de motieven van verweerder om medewerking te geven aan het project en is ingegaan op het provinciaal beleid. Ten aanzien van de inrit aan de [naam straat 2] heeft verweerder primair het standpunt ingenomen dat door het projectbesluit formeel geen toestemming ontstaat om een inrit te realiseren en dat het besluit in zoverre geen rechtsgevolg heeft, maar dat daarvoor een vergunning op grond van de APV is vereist. De beroepsgronden betreffende de nieuwe toegangsweg zouden daarom niet thuishoren in deze procedure maar ingebracht moeten worden in het kader van die vergunningprocedure, zodat het beroep niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Subsidiair is verweerder van mening gebleven dat de effecten van het gebruik van die inrit dermate beperkt zijn dat deze niet in de weg hoefden te staan aan het nemen van het projectbesluit.
Het oordeel van de rechtbank.
2.8. Het voorliggende projectbesluit betreft de vestiging van een paardenkliniek op de betrokken locatie conform alle op het verzoek betrekking hebbende stukken en dient voorts als basis voor een tweetal bouwvergunningen. De in het projectbesluit genoemde stukken omvatten een in de aanvraag en in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen situatietekening waarop de ontsluiting naar de [naam straat 2] is aangeduid. Het projectbesluit strekt er derhalve mede toe om in afwijking van de vigerende bestemming op de aangegeven plaats een toegangsweg ten behoeve van de paardenkliniek aan te leggen, hetgeen als rechtsgevolg van dat besluit is te beschouwen. Ook aan dit onderdeel van het projectbesluit dient mede een afweging van alle betrokken belangen ten grondslag te liggen, waaronder het belang van het woon- en leefklimaat van eiser. Deze belangenafweging is ruimer dan het toetsingkader van de APV-bepaling over uitwegen, welke slechts de bruikbaarheid, het veilig en doelmatig gebruik van de weg, de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en de groenvoorzieningen in de gemeente betreft. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn standpunt dat de beroepsgronden van eiser niet in deze procedure thuishoren en dat het beroep niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
2.9. De rechtbank stelt voorts vast dat weliswaar namens eiser is gesteld dat de ruimtelijke onderbouwing op enkele punten tekortschiet, maar dat hij tevens heeft aangegeven tegen de vestiging van een paardenkliniek op de betrokken locatie geen bezwaar te hebben en zulks zelfs een goede zaak te vinden. De beroepsgronden betreffen in feite enkel de realisering van de toegangsweg aan de [naam straat 2], zodat de rechtbank zich in haar beoordeling verder tot dat onderwerp zal beperken.
2.10. Uitgaande van de situering van de omstreden toegangsweg op de tekening in de aanvraag, zoals overgenomen in de ruimtelijke onderbouwing, acht de rechtbank de aantasting van het woon- en leefklimaat van eiser of de gevolgen voor de verkeersveiligheid niet dermate groot dat verweerder deze niet in redelijkheid ondergeschikt heeft kunnen achten aan het belang van vergunninghoudster bij het realiseren van de toegangsweg. De rechtbank is in dat verband van oordeel dat verweerder weliswaar niet veel onderzoek naar de gevolgen voor de omgeving heeft gedaan en zich heeft gebaseerd op niet geheel consistente gegevens omtrent aard en mate van het te verwachten gebruik, maar dat verweerder er toch van uit is mogen gaan dat dit gebruik beperkt van omvang zal zijn. Gelet op de toelichting die ter zitting van de kant van vergunninghoudster is gegeven, acht de rechtbank de verwachting reëel dat er per dag in totaal tussen de 30 en 40 voertuigbewegingen zullen zijn, verdeeld over beide toegangswegen. Daar kunnen enkele vrachtwagens bij zijn, maar reeds vanwege de inrichting van de locatie ligt het voor de hand dat deze bij aankomst en vertrek niet dezelfde route zullen volgen. Bij de beoordeling van de belangenafweging neemt de rechtbank nog in aanmerking dat de vigerende agrarische bestemming het gebruik van het betrokken perceelsgedeelte voor vervoersbewegingen niet uitsluit. Zij acht op basis van de voorhanden gegevens, in weerwil van de betwisting daarvan door eiser, aannemelijk dat dit gedurende vele jaren ook feitelijk het geval is geweest. De rechtbank acht een in het licht van de belangenweging relevante toename van het aantal verkeersbewegingen in de toekomst, gelet op de inrichting en omvang van de paardenkliniek als ter zitting besproken, niet aannemelijk. Verweerder heeft ten slotte mogen doen wegen dat door het beplantingsplan de aantasting van de privacy van eiser aanzienlijk wordt gemitigeerd. De beroepsgrond van eiser faalt derhalve.
2.11. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen van eiser ongegrond zijn.
2.12. De rechtbank acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen in de kosten van een andere partij.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. Th.M. Schelfhout (voorzitter), C.M.W. Nobis en L.M.J.A. van Hövell tot Westerflier-Dassen, in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2010.
w.g. J.N. Buddeke,
griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 15 februari 2010
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.