RECHTBANK ROERMOND
Sector kanton
Zaaknummer: 261732 \ AZ VERZ 09-376
Beschikking van de kantonrechter te Roermond d.d. 27 januari 2010.
de coöperatie Coöperatieve Rabobank Maas en Leudal U.A., gevestigd te Heythuysen,
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.J.C. Brouwer,
[verweerder], wonende te [woonplaats] aan de [adres],
verweerder,
gemachtigde: mr. S.J.W.M. Vonken.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 18 december 2009 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift van de coöperatie Coöperatieve Rabobank Maas en Leudal U.A., waarbij zij verzoekt de tussen haar als werkgeefster en [verweerder] als werknemer bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens de in het verzoekschrift vermelde gewichtige redenen.
1.2. Op 14 januari 2010 is door verweerder een verweerschrift ingediend, waarbij verweerder zich gemotiveerd heeft verzet tegen de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
1.3. Op 21 januari 2010 is een mondelinge behandeling van de zaak gehouden.
1.4. Partijen hebben daarna verzocht een beschikking te geven, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. Het oordeel van de kantonrechter
2.1. Gelet op de stukken en de ter mondelinge behandeling door partijen afgelegde verklaringen, alsmede gelet op hetgeen partijen op vragen van de kantonrechter over en weer nog hebben aangevoerd, overweegt de kantonrechter het navolgende:
- Verweerder is op 1 augustus 1973 bij de Rabobank-organisatie in dienst getreden en vervult thans de functie van directeur wholesale tegen een salaris van EUR 8.754,19 exclusief 13de maand en 8% vakantietoeslag bruto per maand.
- Verweerder is 55 jaar oud.
- Gebleken is dat het onderhavige verzoek geen verband houdt met een opzegverbod als bedoeld in de artikelen 647, 648, 670 en 670a van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
2.2. Verweerder is in per 1 augustus 1973 op 18-jarige leeftijd na het behalen van het HAVO-diploma, als baliemedewerker in dienst getreden bij de Rabobank Hoensbroek. Hij heeft in de loop der tijd 15 aanvullende trainingen en opleidingen, waaronder de MBA opleiding in Nijenrode, gevolgd. In de loop der jaren heeft verweerder diverse functies bekleed bij steeds andere Rabobank vestigingen, waaronder ook bij Rabobank Nederland. Vanaf 1985 heeft verweerder functies op directieniveau bekleed. Door verzoekster zijn geen beoordelingen over het functioneren van verweerder vóór de beoordeling van 9 maart 2009, die betrekking heeft op de periode 2008, overgelegd. De schriftelijk neerslag van de beoordeling is als productie 8 bij het verzoekschrift overgelegd.
2.3. De Rabobank Maas en Leudal is een fusiebank die in 2007 is ontstaan. Uit het verzoek van 1 oktober 2009 aan het UWV WERKbedrijf, waarbij om toestemming werd verzocht de arbeidsovereenkomst met verweerder door opzegging te mogen beëindigen (het UWV-dossier is als productie 1 bij het verzoekschrift in het geding gebracht), blijkt dat Rabobank Maas en Leudal na de fusie op het organisatorisch en personele vlak stevige problemen kent. De resultaten van de bank bleven behoorlijk achter. Verweerder is op detacheringbasis vanuit de Rabobank Venlo in augustus 2007 als manager Private Banking bij verzoekster gaan werken. In december 2007 zijn kennelijk de onderhandelingen met de beoogd directeur Wholesale vastgelopen en wordt opvolgend verweerder gevraagd deze functie te gaan bekleden. In maart 2008 wordt verweerder benoemd in de functie van directeur Wholesale. In mei 2008 wordt verweerder tevens benoemd tot plaatsvervanger van de algemeen directeur. In mei 2008 wordt een audit gehouden bij verzoekster. De audit wordt uitgevoerd door de Auditgroep Rabobank Nederland. Uit de resultaten hiervan, die in juni 2008 bekend worden, blijkt dat de bank Maas en Leudal op zes van de zeven aandachtgebieden onvoldoende scoort. Voor de afdeling Wholesale betreft dit vier onderdelen. Rond begin september 2008 wordt aan de bank de zogenaamde RKB-status toegekend. Deze Risico Kwaliteits Borging houdt in dat de vrijheid van handelen van verzoekster beperkt wordt en dat toezicht wordt uitgeoefend door de Rabobank Groep.
2.4. De beoordeling van 9 maart 2009, die betrekking heeft op de periode 2008, heeft inhoudelijk kennelijk ook betrekking op de eerste twee maanden van 2009. Immers wordt verwezen naar intervisiegesprekken van februari en dat kan, gezien de strekking, niet anders dan februari 2009 zijn. Uit de beoordeling blijkt dat er zorgen zijn, zeker over het tempo waarin de noodzakelijke wijzigingen in beleid worden doorgevoerd. De beoordeling is echter niet te kwalificeren als onvoldoende en heeft op zich een positieve teneur. Bovendien blijkt dat over de gehele linie de bank niet ”in control” is en dat velen daarvoor verantwoordelijk zijn.
2.5. Bij de beoordeling of een werknemer terecht wordt voorgedragen voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, dienen alle omstandigheden van het concrete geval in beschouwing te worden genomen. In het bijzonder dient getoetst te worden of:
- betrokkene op zijn vermeende tekortkomingen is gewezen en hij een reële kans heeft gehad zijn functioneren te verbeteren;
- er verbeterdoelen zijn gesteld en betrokkene deze doelen binnen een redelijk te achten termijn niet heeft gehaald;
- er sprake is van structureel disfunctioneren.
2.6. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het onderhavige ontbindingsverzoek deze toets niet doorstaan.
Kort na het opmaken van de beoordeling van 9 maart 2009, waarin onder meer geconstateerd werd dat de in februari (2009) ingezette intervisiegesprekken de beoordelaar voldoende houvast hebben geboden om op de ingeslagen weg door te gaan, wordt er op 30 juni 2009 tijdens een gespek met de voorzitter van het bestuur niet gerept van een voornemen tot beëindiging van het dienstverband, wordt bij brief van 17 juli 2009 door het bestuur en de raad van commissarissen van verzoekster aangegeven dat verzoekster het dienstverband wil beëindigen en dat verweerder met onmiddellijke ingang op non-actief wordt gesteld. De reden daarvoor, zo wordt gesteld, is dat verweerder op dat moment niet de juiste man op de juiste plek zou zijn. De onderbouwing hiervan moet dan blijken uit een, niet-gedateerde maar kennelijk achteraf opgestelde verklaring van de voorzitter van het bestuur, die als productie 10 bij het verzoek is overgelegd en waarbij de raad van commissarissen zich zonder enige onderbouwing, opnieuw kennelijk achteraf, bij aansluit.
Een dergelijke gang van zaken kan niet als zorgvuldig worden aangemerkt en voldoet in gene delen aan de hiervoor geformuleerde criteria. Het verzoek is daarmee volstrekt onvoldoende gemotiveerd.
2.7. Omdat de verhoudingen tussen partijen door deze gang van zaken wel ernstig verstoord zijn, zal de kantonrechter het verzoek niet afwijzen, maar de ontbinding toewijzen op grond van gewijzigde omstandigheden, en wel met ingang van 1 maart 2010. Gezien de gang van zaken zoals hiervoor geschetst, het langdurige dienstverband van verweerder bij de Rabobankgroep en de staat van dienst van verweerder, zal de kantonrechter een ontbindingsvergoeding toekennen. Hiertoe zal de kantonrechtersformule gehanteerd worden en wel op de navolgende wijze.
2.8. Verzoekster heeft gesteld dat, indien de kantonrechter zou oordelen dat een ontbindingsvergoeding in de rede ligt, er voor wat betreft de A-factor van de kantonrechtersformule vanuit gegaan dient te worden dat verweerder op 1 maart 2008 in dienst van verzoekster is getreden. Hooguit zou, aldus verzoekster, kunnen worden uitgegaan van de aanvangsdatum 1 augustus 2007, het moment waarop verweerder bij verzoekster is gedetacheerd.
Verweerder heeft gesteld dat hij vanaf 1 augustus 1973 onafgebroken bij de Rabobankorganisatie werkzaam is geweest en dat hiervan dan ook uitgegaan dient te worden.
2.9. Naar het oordeel van de kantonrechter dient uitgegaan te worden van de ingangsdatum van 1 augustus 1973. Verweerder is toen op 18 jarige leeftijd, direct na het behalen van het HAVO-diploma, in dienst getreden bij de Rabobankorganisatie. Sindsdien heeft verweerder onafgebroken bij de Rabobank-organisatie gewerkt. Verweerder heeft, mede als gevolg van de opleidingen en cursussen die hij gevolgd heeft, een loopbaan gehad, waarbij hij regelmatig op een hoger niveau is gaan werken. Indien de redenering van verzoekster gevolgd zou worden, zou verweerder bij de Rabobank-organisatie 14 nieuwe dienstverbanden gehad hebben maar geen anciënniteit hebben opgebouwd. De Rabobank-organisatie heeft zich in de loop der tijd ontwikkeld tot een zodanige samenhangende eenheid dat niet langer volgehouden kan worden dat een werknemer, die in de loop van zijn zich ontwikkelende loopbaan bij steeds een andere vestiging te werk wordt gesteld, daarmee geen anciënniteit zou opbouwen. De Rabobank-organisatie duidt zichzelf ook aan als Rabobank-groep. Er is sprake van een eigen Rabobank CAO, er is een eigen pensioenregeling en de Rabobank-groep geeft jaarlijks één gemeenschappelijk jaarverslag uit. De Rabobank-groep kent een regeling Mobiliteit Directeuren. Kortom, ampele redenen om in dit verband uit te gaan van een anciënniteit van bijna 37 jaar.
2.10. Voor wat de C-factor in de kantonrechtersformule betreft, wordt als volgt overwogen. Hiervoor is al geconstateerd dat verzoekster er niet in is geslaagd aan te tonen dat verweerder tekort geschoten zou zijn in de uitoefening van zijn functie en dat de handelwijze van verzoekster niet zorgvuldig is geweest. Door verweerder is onweersproken gesteld dat voor twee collega-directeuren, die beiden ook uit hun functie ontheven zijn, een alternatief binnen de Rabobank-groep is gevonden. Ten aanzien van verweerder heeft verzoekster in deze richting geen enkele actie willen ondernemen, hoewel verweerder daar nadrukkelijk om verzocht heeft. De gang van zaken is niet alleen onzorgvuldig ten opzichte van verweerder maar ook beschadigend. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat de C-factor in dit geval op 2 gesteld dient te worden.
2.11. Op grond van het voorgaande wordt als vergoeding voorgesteld:
- een bedrag van EUR 716.968,00 bruto, ten titel van suppletie op de toe te kennen uitkering krachtens de sociale wetgeving danwel elders te verwerven lager salaris.
2.12. Verzoekster heeft tot uiterlijk 12 februari 2010 de gelegenheid het verzoek in te trekken.
2.13. In de aard en uitkomst van deze procedure ziet de kantonrechter aanleiding de kosten van het geding te compenseren.
3.1. Ontbindt de tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2010, tenzij verzoekster het verzoek uiterlijk op 12 februari 2010 heeft ingetrokken.
3.2. Kent aan verweerder ten laste van verzoekster, indien deze niet uiterlijk op 12 februari 2010 het verzoek heeft ingetrokken, als vergoeding in de zin van artikel 7:685, lid 8, van het Burgerlijk Wetboek toe:
- een bedrag van EUR 716.968,00 bruto, ten titel van suppletie op de toe te kennen uitkering krachtens de sociale wetgeving danwel elders te verwerven lager salaris.
3.3. Compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.4. Wijst - voor zover nodig - het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven door mr. F.R. Soutendijk, kantonrechter, en ter openbare terechtzitting van 27 januari 2010 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.