RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/850574-09
Datum uitspraak: 29 januari 2010
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats],
wonende te [gemeente],
thans gedetineerd
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2010.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 02 oktober 2009 in de gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen EURO 20, in elk geval een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het met een mes, in elk geval met een daarop gelijkend voorwerp, in de hand toelopen op die [slachtoffer 1], in elk geval het tonen van een mes, in elk geval een daarop gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 1] en het (daarbij) op dreigende toon tegen die [slachtoffer 1] zeggen "Ik steek je kapot, ik steek je kapot" althans soortgelijke woorden van dreigende aard of strekking, zulks terwijl het feit werd gepleegd op de openbare weg, het [plein];
art. 312 Wetboek van Strafrecht;
2.
hij op of omstreeks 30 september 2009 in de gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een laptop, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art. 310 Wetboek van Strafrecht;
3.
hij in of omstreeks de periode van 29 september 2009 tot en met 30 september 2009 in de gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een personenauto (Renault Kangoo) heeft weggenomen een (make-up)tasje, inhoudende een hoeveelheid sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art. 311 Wetboek van Strafrecht;
Althans indien terzake het vorenstaande onder 3 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 29 september 2009 tot en met 02 oktober 2009 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, een (make-up)tasje, inhoudende een hoeveelheid sleutels, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van dat (make-up)tasje, inhoudende een hoeveelheid sleutels, wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art. 416 jo. 417bis Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 15 januari 2010 gevorderd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard en dat de verdachte ten aanzien van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, nu daarvoor onvoldoende bewijs aanwezig is. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte met betrekking tot feit 1 ongeloofwaardig, zulks gelet op de aangifte, de bevindingen van de verbalisanten, die zien dat verdachte een verfrommeld biljet van € 20,-- in zijn hand heeft en gelet op het aantreffen van een schroevendraaier bij verdachte. Met betrekking tot het feit 2 is de officier van justitie van oordeel dat verdachte de laptop heeft weggenomen en deze onder zich heeft gehouden om geld van de aangever te krijgen. Dit wordt ook zo verklaard door aangever. De verklaringen dienaangaande van verdachte acht de officier van justitie eveneens ongeloofwaardig.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Met betrekking tot het feit 3 is de raadsman het eens met de officier van justitie dat er onvoldoende bewijs aanwezig is.
Met betrekking tot feit 1 is slechts sprake van één getuige, waarvan verdachte bovendien heeft geconstateerd dat deze dronken was. Naar de mening van de verdediging kan de € 20,-- ook gevallen zijn of op andere wijze zijn verloren door de aangever. Ook is naar de mening van de raadsman niet komen vast te staan dat verdachte de aangever heeft bedreigd. Er is slechts de verklaring van de aangever. Ten aanzien van het feit 2 is de verdediging van mening dat de aangever de laptop aan verdachte heeft gegeven om van diens gezeur af te zijn; van enige wegnemingshandeling is geen sprake.
7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er onvoldoende bewijs voor dit feit voorhanden is. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
7.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hieronder opgenomen motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm door de regiopolitie Limburg-Noord, district Midden- Limburg opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2009107591, gedateerd 9 oktober 2009 en de daarbij behorende bijlagen.
(Samenvatting van de) bewijsmiddelen en standpunten van de rechtbank.
[slachtoffer 1] verklaart dat hij op 2 oktober 2009 te 01.26 uur is beroofd van een biljet van € 20,--, dat hij op die dag, omstreeks 01.20 uur had gepind bij de geldautomaat van de [bank] op de [straat] te [gemeente]. Toen hij met zijn portemonnee in zijn hand wilde weglopen, merkte hij dat daar een man stond, die hem vroeg of hij geld kon wisselen. Toen de aangever zei dat dit niet kon, hoorde hij die man dreigend, met een harde stem zeggen: “geef je geld, geef je geld”, terwijl die man op enkele tientallen centimeters voor hem stond. Die man graaide vervolgens in de portemonnee van aangever. Vervolgens zag aangever dat het zojuist door hem gepinde bankbiljet van € 20,-- niet meer in zijn portemonnee zat. [slachtoffer 1] is vervolgens die man achterna gelopen. Op een gegeven moment draaide die man zich om en liep naar [slachtoffer 1] toe. [slachtoffer 1] zei die man dat hij zijn geld terug wilde. Die man zei dat hij het geld niet had. Vervolgens zag de aangever dat die man een mes pakte en in zijn richting hield. [slachtoffer 1] hoorde dat die man agressief tegen hem schreeuwde: “Ik steek je kapot, ik steek je kapot”, terwijl die man in zijn richting begon te lopen. Daarop besloot [slachtoffer 1] snel weg te lopen. Hij zag dat de man vervolgens over de [straat] in de richting van de [straat] liep. [slachtoffer 1] heeft vervolgens de politie gebeld. [slachtoffer 1] is naar het station gelopen en heeft daar op de politie gewacht. [slachtoffer 1] geeft een beschrijving van de man die hem heeft beroofd. Op een gegeven moment is er een politieauto naar het station gereden, met daarin op de achterbank een man. De politie vertelde [slachtoffer 1] dat zij die man hadden aangehouden.
Op 2 oktober 2009 te 01.29 kregen de verbalisanten de melding om naar het [plein] te [gemeente] te gaan, waar een man stond, die beroofd was. Zij treffen de melder aan en hoorden dat deze zei dat hij net was overvallen door een man, die € 20,-- van hem had afgepakt. De melder verklaarde te hebben gezien dat de overvaller een mes of zoiets in zijn hand had, dat hij dreigend in zijn richting hield.
Op 2 oktober 2009 te 01.35 uur kregen de verbalisanten op het moment dat zij zich ter hoogte van de [straat] te [gemeente] bevonden, een melding dat iemand bij de pinautomaat van de [bank] te [gemeente] was overvallen. Zij hoorden dat de dader was weggevlucht in de richting van de [straat] te [gemeente] en hoorden tevens het signalement van die man: kleine man, donker, mogelijk Irakees uiterlijk, droeg een spijkerbroek en een zwart vest en had littekens in zijn gezicht. Op de [straat], ter hoogte van de [straat] zagen de verbalisanten een persoon, die deels aan het signalement voldeed. Op de [straat] te [gemeente] is deze persoon staande gehouden. Die bleek de hen ambtshalve bekende [verdachte] te zijn. [verdachte] haalde uit eigen beweging onder andere een schroevendraaier achter zijn broeksband vandaan. Toen hem gevraagd werd of hij geld bij zich had, liet [verdachte] een bankbiljet van € 20,-- aan de verbalisanten zien. Dit bankbiljet hield [verdachte] al gedurende de gehele staandehouding in zijn hand. De verbalisanten zien daarin een gekreukeld biljet van € 20,-- zitten. Gerelateerd wordt dat de verbalisanten, 5 minuten voordat zij de melding van de overval kregen, over de [straat] te [gemeente] reden, waar zij [verdachte] zagen lopen.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de buurt bij de [bank] bank iemand heeft aangesproken en dat dit de man was die op 2 oktober 2009 bij de politieauto stond toen hij – verdachte – erin zat.
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de ter terechtzitting van 15 januari 2010 afgelegde verklaring van verdachte, dat hij die man – [slachtoffer 1] – heeft aangesproken om (midden in de nacht) geld te wisselen om zijn vriendin (waar verdachte blijkens zijn verklaring net vandaan is gekomen) te kunnen bellen, ongeloofwaardig. De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de verklaringen van de aangever. Dat deze enigszins onder invloed van alcohol was doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. Hoewel de aangever heeft gesproken over een mes kan, gelet op de bevindingen van de verbalisanten ten aanzien van het aanwezig hebben van de schroevendraaier op het moment van staandehouding, worden geconcludeerd dat sprake was van een op een mes gelijkend voorwerp.
De aangever [slachtoffer 2] verklaart dat hij op 30 september 2009 met zijn laptop in een zwarte tas in [gemeente] liep, toen hij door verdachte werd aangesproken. Verdachte wilde zien wat hij in de tas had zitten en [slachtoffer 2] heeft hem de laptop laten zien. De aangever verklaart dat [verdachte] de laptop uit de tas pakte en in zijn handen vasthield. Toen [slachtoffer 2] hem vroeg of hij zijn laptop terug mocht hebben, zei verdachte dat hij geld moest hebben. [slachtoffer 2] zag dat verdachte de laptop onder zijn jas verstopt hield en hij hoorde dat [verdachte] zei dat hij geld moest hebben en dat hij anders de laptop niet terug zou krijgen. [slachtoffer 2] heeft [verdachte] geen toestemming gegeven om de laptop onder zich te houden en niet terug te geven.
Verdachte heeft verklaard dat hij de tas, waarin een grijze laptop zat, heeft gezien en heeft vastgepakt.
Uit het vorenstaande blijkt niet dat aangever [slachtoffer 2] verdachte de laptop heeft gegeven. Door de laptop te pakken en deze onder zich te houden en pas weer terug te geven op het moment dat [slachtoffer 2] verdachte geld gaf, acht de rechtbank bewezen dat verdachte als heer en meester over die laptop heeft beschikt.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 02 oktober 2009 in de gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen EURO 20, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het met een op een mes gelijkend voorwerp in de hand toelopen op die [slachtoffer 1] en het daarbij op dreigende toon tegen die [slachtoffer 1] zeggen "Ik steek je kapot, ik steek je kapot", zulks terwijl het feit werd gepleegd op de openbare weg;
2.
hij op 30 september 2009 in de gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een laptop, toebehorende aan [slachtoffer 2].
Wat sub 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
T.a.v. feit 1:
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Het misdrijf sub 1 is strafbaar gesteld bij de artikelen 312 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf sub 2 is strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 15 januari 2010 met betrekking tot de op te leggen maatregel gevorderd dat verdachte ter zake van het sub 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van 2 jaar. Blijkens de brief van de Reclassering d.d. 24 december 2009 weigert verdachte mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden rondom ISD. Gelet op het strafblad van verdachte is voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel. Dat verdachte reeds eerder een ISD-maatregel heeft ondergaan, levert naar de mening van de officier van justitie geen beletsel op om thans weer deze maatregel te vorderen.
De officier van justitie heeft met betrekking tot het in beslag genomen bankbiljet teruggave aan de rechthebbende gevorderd.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde maatregel aangevoerd dat het eerder door verdachte gevolgde ISD-traject weinig succesvol is geweest, hetgeen niet alleen aan verdachte te wijten was. Naar de mening van de raadsman zijn er thans onvoldoende gronden om tot herhaling van de ISD-maatregel over te gaan. Verdachte heeft weliswaar in de vijf jaren, voorafgaande aan deze feiten, straffen uitgezeten, doch dit heeft niet plaatsgevonden in het peiljaar, hetgeen naar de mening van de raadsman volgens de richtlijnen van het Openbaar Ministerie wel is vereist. De raadsman is van mening dat verdachte, die terug wil keren naar zijn ouders die naar [buitenland] gaan, tot inzicht is gekomen dat een rigoureuze breuk met zijn leven in Nederland een oplossing biedt. In [buitenland] zijn de omstandigheden anders, zodat verdachte daar van zijn drugsverslaving af kan komen. De raadsman pleit – bij bewezenverklaring – tot oplegging van een gevangenisstraf, waarna verdachte zijn leven kan oppakken.
De officier van justitie geeft daarop aan dat de huidige richtlijnen niet aangeven dat een der eerder ondergane vrijheidsbeperkende maatregelen in het peiljaar moeten zijn opgelegd.
De raadsman heeft gepersisteerd bij het door hem gestelde.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen, waarvan één met bedreiging met geweld. Met name de diefstal met bedreiging met geweld is een ernstig feit. Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij slachtoffers van dergelijke delicten lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd. Met betrekking tot het feit 2 rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat deze een minder weerbaar slachtoffer heeft uitgezocht.
Maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
Voor de door verdachte begane strafbare feiten is op grond van artikel 67, eerste lid en onder a van het Wetboek van Strafvordering, voorlopige hechtenis toegelaten.
Uit het uittreksel van het Justitieel Documentatieregister d.d. 17 december 2009, dat inmiddels 33 pagina’s telt, blijkt dat verdachte sinds 1995 talloze malen met politie en justitie in aanraking is gekomen. Uit dit uittreksel blijkt tevens dat verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten in elk geval drie maal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, die inmiddels ten uitvoer is gelegd.
Uit het schrijven van de GGZ Noord- en Midden-Limburg d.d. 24 december 2009 blijkt dat verdachte weigert medewerking te verlenen aan een rapportage waarin de mogelijkheden rondom plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) worden onderzocht. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte tot zijn aanhouding op 2 oktober 2009 dagelijks cocaïne gebruikte. Verdachte heeft reeds eerder een ISD-traject doorlopen, hetgeen volgens verdachte niet heeft geholpen. Verdachte, die op vrije voeten was vanaf 27 augustus 2009, heeft ruim een maand later weer misdrijven begaan. Verdachte is reeds geruime tijd verslaafd aan verdovende middelen. Gelet hierop acht de rechtbank de kans op recidive bij verdachte groot. De ISD-maatregel kan naar het oordeel van de rechtbank een bijdrage leveren aan noodzakelijke gedragsverandering bij verdachte. Tevens wordt deze maatregel in het belang van de maatschappij geacht, ter bescherming van personen en goederen. De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, de verdediging niet volgen waar het gaat om oplegging van gevangenisstraf. De stelling van de verdediging ten aanzien van het peiljaar, berust naar het oordeel van de rechtbank op inmiddels ingetrokken richtlijnen van het Openbaar Ministerie, zodat deze stelling niet op gaat.
De ISD-maatregel strekt tot beëindiging van de recidive van de verdachte, en daarmee eveneens tot beveiliging van de maatschappij. Nu sprake is van verslavingsproblematiek van verdachte, kan de maatregel tevens mede een bijdrage leveren aan de oplossing van die problematiek.
Op grond van het vorenstaande blijkt dat verdachte voldoet aan alle voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Stafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.
De rechtbank zal aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen voor de duur van twee jaren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat inbeslaggenomen is:
- één bankbiljet van 20 Euro.
Nu met betrekking tot dit voorwerp niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dient dit voorwerp te worden teruggegeven aan degene aan wie het toebehoort, zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 38m, 57, 310, 312.
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 3 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het sub 1 en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte sub 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
legt op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar;
gelast de teruggave van één bankbiljet van 20 Euro aan de rechthebbende, [slachtoffer 1].
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, A.K. Kleine en C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie mr. A.K. Kleine voorzitter, in tegenwoordigheid van C. van Est als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 29 januari 2010.
Mr. C.C.W.M. Aretz is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.