ECLI:NL:RBROE:2010:BL0787

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
W 5/2009
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 26 januari 2010 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van de advocaat van verzoekster, die betrokken was in een strafzaak betreffende een snelheidsovertreding. De advocaat had verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden om getuigen, de verbalisanten, te horen. De verdediging stelde dat de verbalisanten konden bevestigen dat verzoekster niet zelf had gereden, maar de officier van justitie verzet zich tegen dit verzoek, omdat het te laat was ingediend. De kantonrechter, mr. Y, weigerde de aanhouding en dit leidde tot een wrakingsverzoek van de advocaat, die stelde dat mr. Y door zijn beslissing blijk gaf van vooringenomenheid.

De rechtbank overwoog dat een procesrechtelijke beslissing op zichzelf geen aanwijzing voor partijdigheid oplevert, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van mr. Y om de behandeling niet aan te houden, geen grond voor partijdigheid opleverde. De rechtbank nam in overweging dat de beslissing in het belang van een behoorlijke procesorde was en dat de advocaat van verzoekster niet kon aantonen dat er sprake was van subjectieve of objectieve partijdigheid.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen. De rechtbank benadrukte dat het wrakingsinstrument niet bedoeld is om procesrechtelijke beslissingen aan te vechten, maar om de rechterlijke onpartijdigheid te waarborgen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de drie rechters, bijgestaan door de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Zaaknummer: W 5/2009
B E S L I S S I N G
als bedoeld in artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering op een verzoek tot wraking, gedaan op 19 november 2009 door mr. Q, advocaat te Roermond namens de verdachte:
X,
verder ook aangeduid als verzoekster.
1. Het verloop van de procedure en de grond van het wrakingsverzoek
1.1. Op de openbare terechtzitting van de kantonrechter te Roermond van 19 november 2009 heeft de behandeling plaatsgevonden van de strafzaak met parketnummer 04.006214.08 van de officier van justitie in het arrondissement Roermond tegen verzoekster. Aan verzoekster was primair ten laste gelegd - zakelijk weergegeven - dat een bij de ontdekking van het hierna omschreven strafbaar feit onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) met het kenteken -- op of omstreeks 29 juni 2008 in de gemeente Beesel buiten de bebouwde kom over de Rijksweg, die geen auto(snel)weg was, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 159 km per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid van 80 km per uur met meer dan 30 km per uur heeft overschreden, terwijl verzoekster toen eigenaar of houder was van dat motorvoertuig. Subsidiair was aan verzoekster ten laste gelegd dat zij toen daar als bestuurster van een motorvoertuig met de hiervoor vermelde snelheid heeft gereden, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 30 km per uur heeft overschreden.
1.2. De advocaat van verzoekster heeft op de zitting verzocht om de behandeling aan te houden om de verbalisanten als getuigen te laten oproepen. De advocaat heeft zijn verzoek als volgt onderbouwd. De verbalisanten hebben de betreffende auto met daarin op de passagiersstoel de zoon van verzoekster ´s nachts tegen 03.00 uur aangetroffen. De verbalisanten hebben daarna getelefoneerd met verzoekster, die op dat moment te bed lag. De verbalisanten kunnen dat verklaren of mogelijk aan de hand van het journaalboek de gang van zaken nagaan. Het gaat erom, aldus de advocaat, dat op deze manier kan komen vast te staan dat verzoekster in ieder geval niet heeft gereden. Onduidelijk is gebleven wie de bestuurder was.
1.3. De officier van justitie heeft zich verzet tegen het verzoek om aanhouding, omdat de advocaat dat verzoek uiterlijk tien dagen voor de zitting had behoren te doen en niet op de zitting, die al eerder op verzoek van de verdediging is aangehouden.
1.4. De kantonrechter, mr. Y, heeft aangegeven de zaak niet opnieuw te willen aanhouden op de door de advocaat opgegeven gronden. De advocaat heeft op aanhouding aangedrongen en aangekondigd anders de kantonrechter te zullen wraken.
1.5. Mr. Y heeft vervolgens beslist de behandeling niet aan te houden. Hierop heeft de advocaat de wraking van mr. Y verzocht met als reden dat mr. Y met zijn beslissing om de behandeling niet aan te houden een oordeel heeft gegeven over de inhoud van wat de door de verdediging verzochte getuigen zouden kunnen verklaren.
1.6. Van het wrakingsverzoek is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie is verstrekt aan mr. Q en aan de officier van justitie. Mr. Y heeft te kennen gegeven dat hij niet in het wrakingsverzoek berust. Hij heeft op 29 december 2009 schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. Van deze reactie is een kopie verstrekt aan mr. Q en aan de officier van justitie.
1.7. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek op 18 januari 2010 op de openbare terechtzitting behandeld. Mr. Y heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om mondeling door de wrakingskamer gehoord te worden en hij is ook niet bij de behandeling van het wrakingsverzoek verschenen. Mr. Q is verschenen en heeft aan de hand van een pleitnota het wrakingsverzoek nader toegelicht.
2. De gronden van het wrakingsverzoek
2.1. Mr. Q heeft gesteld dat hij reeds negen dagen voor de zitting van 19 november 2009 om aanhouding van de behandeling heeft verzocht om de verbalisanten als getuigen te horen. Verder heeft hij gesteld dat de redenen voor de wraking zijn gelegen in het volgende. Mr. Y heeft overwogen dat de zaak al oud was en het de vraag was wat de verbalisanten nog konden verklaren. Een rechter moet niet prejudiciëren op wat getuigen nog kunnen verklaren. Daarnaast heeft de kantonrechter gezegd dat al zouden de verbalisanten verklaren dat verzoekster niet zelf de bestuurster was geweest, de officier de lezing van verzoekster aanvaardde. Uit het dossier blijkt, aldus de kantonrechter, dat verzoekster haar auto aan haar zoon had uitgeleend, maar dat een onbekend gebleven bestuurder de snelheidsovertreding zou hebben begaan, hetgeen de verdediging heeft weersproken. Ten slotte heeft mr. Y opgemerkt dat als de beslissing over de getuigen de verdediging niet paste hoger beroep ingesteld zou kunnen worden, waarmee impliciet werd aangegeven dat het tot een veroordeling zou komen. Met dit alles heeft mr. Y de schijn van vooringenomen gewekt.
3. Het standpunt van mr. Y
3.1. Mr. Y heeft op het wrakingsverzoek als volgt gereageerd. De beslissing om de zaak niet aan te houden is een processuele beslissing, die geen grond kan zijn voor een verzoek tot wraking. Mr. Q heeft geprobeerd het wrakingsverzoek als drukmiddel te gebruiken. Uit het dossier blijkt dat verzoekster haar auto aan haar zoon had uitgeleend en dat een onbekend gebleven bestuurder de snelheidsovertreding zou hebben begaan. Verzoekster kan bij gebrek aan wetenschap de naam van de bestuurder niet noemen. De officier van justitie heeft deze lezing in zijn requisitoir aanvaard. De verbalisanten zouden moeten bevestigen dat verzoekster niet zelf de bestuurder was geweest. Dit betekent dat het primair ten laste gelegde blijft bestaan: de aansprakelijkheid van de eigenaar of houder van de auto waarmee de snelheidsovertreding is begaan en dat is verzoekster. Mr. Y is van mening dat er geen grond was voor het wrakingsverzoek.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. De beslissing om de behandeling van een zaak niet aan te houden om de verbalisanten als getuigen op te roepen is een procesrechtelijke beslissing. De strekking van het instrument van de wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Uit deze strekking vloeit voort dat het wrakingsinstrument niet is bedoeld als (rechts)middel om een procesrechtelijke beslissing aan te vechten noch als pressiemiddel. Hoger beroep is het rechtsmiddel waarmee tegen een dergelijke beslissing kan worden opgekomen.
4.2. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen levert een procesrechtelijke beslissing in beginsel op zichzelf geen feit of omstandigheid die de rechterlijke onpartijdigheid raakt in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. Dit is alleen dan anders, indien een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert (subjectieve partijdigheid), althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (objectieve partijdigheid). Een wellicht voor de (advocaat van) verzoekster onwelgevallige beslissing is op zichzelf dan ook nog geen aanwijzing van subjectieve of objectieve partijdigheid van de rechter. Of de uitzondering op het hiervoor weergegeven uitgangspunt zich hier heeft voorgedaan is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
4.3. Uit de aan de rechtbank ter beschikking staande processtukken blijkt het volgende. Verzoekster had haar auto uitgeleend aan haar zoon. Met die auto is door een onbekend gebleven bestuurder een snelheidsovertreding begaan. Verzoekster heeft schriftelijk verklaard dat zij niet in staat is de naam van de bestuurder die de snelheidsovertreding met haar auto heeft begaan, te noemen. Uitsluitend voor de beoordeling van het wrakingsverzoek gaat de rechtbank uit van deze feiten, nu haar niet is gebleken dat die feiten in deze wrakingsprocedure door de (advocaat van) verzoekster zijn betwist.
4.4. De officier van justitie heeft verzoekster primair ten laste gelegd dat met haar auto een snelheidsovertreding was begaan door een onbekend gebleven bestuurder, waarvoor verzoekster als eigenaar of houder van die auto strafrechtelijk aansprakelijk is. Subsidiair wordt verzoekster verweten de snelheidsovertreding te hebben begaan.
4.5. De rechtbank ziet in de beslissing van mr. Y om, vanwege de tenlastelegging en het voorhanden bewijsmateriaal, niet tot aanhouding (met het doel nader bewijs te doen leveren) over te gaan geen grond voor het oordeel dat er sprake zou zijn van (objectieve) partijdigheid als hiervoor bedoeld in 4.2. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking, dat mr. Y kon oordelen, dat het door de verdediging aangeboden bewijs betrekking heeft op het subsidiair ten laste gelegde en bij het ontbreken van betwisting van het primair ten laste gelegde, niet tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde kon bijdragen. Tegen deze achtergrond dient de kantonrechter de noodzakelijkheid te beoordelen van het verhoor van op de terechtzitting nog niet gehoorde getuigen – in dit geval de verbalisanten – om welk verhoor door mr. Q was verzocht. Het verhoor van de verbalisanten moest er naar de mening van mr. Q toe strekken dat komt vast te staan dat verzoekster in ieder geval niet heeft gereden. In verband met het primair ten laste gelegde was het verhoor van de verbalisanten, dat moest uitwijzen dat verzoekster niet de bestuurster van de auto is geweest, waarmee een snelheidsovertreding is begaan, niet noodzakelijk.
4.6. Naar het oordeel van de rechtbank moet de beslissing van mr. Y om de behandeling van de zaak niet aan te houden worden aangemerkt als een beslissing in het belang van een behoorlijke procesorde. Die beslissing kan dan ook niet als vooringenomen worden aangemerkt en zij kan bij de (advocaat van) verzoekster - objectief gezien - evenmin de indruk hebben teweeg gebracht dat er bij mr. Y sprake was van partijdigheid. Hetzelfde geldt, in het licht van hetgeen is overwogen in 4.5. voor de mededeling van mr. Y om van het vonnis in hoger beroep te gaan als een partij het niet eens is met de beslissing op een aanhoudingsverzoek.
4.7. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat zij niet meer hoeft toe te komen aan bespreking van de overige argumenten van mr. Q en dat het wrakingsverzoek als ongegrond afgewezen dient te worden.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst af het verzoek tot wraking van mr. Y.
Deze beslissing is gegeven door mrs. P.J. Voncken, J.M.P. Drijkoningen en J.J.M. Wassenberg, bijgestaan door mr. L.G.H. Cox als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2010.