RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/860658-09
Datum uitspraak: 26 januari 2010
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[naam],
geboren [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in [adres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 12 januari 2010.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 21 juli 2009 te Panningen, in elk geval in de gemeente Helden, meermalen, althans eenmaal, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 1];
(artikel 242 Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 21 juli 2009 te Panningen, in elk geval in de gemeente Helden, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1];
(artikel 244 Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 21 juli 2009 te Panningen, in elk geval in de gemeente Helden, meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], welke ontucht heeft bestaan in het ontuchtig
- wrijven over althans betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- steken van een vinger in de vagina van die [slachtoffer 1];
(artikel 249 Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 21 juli 2009 te Panningen, in elk geval in de gemeente Helden, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig
- wrijven over althans betasten van de vagina en/of
- steken van een vinger in de vagina van die [slachtoffer 1];
(artikel 247 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 05 april 2009 te Panningen, in elk geval in de gemeente Helden, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige(n)
[slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], en/of [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], welke ontucht heeft bestaan in het ontuchtig
- wrijven over althans betasten van de vagina, in elk geval het onderlichaam, van die
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
- wrijven over althans betasten van de borsten, in elk geval het bovenlichaam, van die
[slachtoffer 3];
(artikel 249 Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 05 april 2009 te Panningen, in elk geval in de gemeente Helden, met
[slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], en/of [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig
- wrijven over althans betasten van de vagina, in elk geval het onderlichaam, van die
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
- wrijven over althans betasten van de borsten, in elk geval het bovenlichaam, van die
[slachtoffer 3];
(artikel 247 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2004 tot en met 31 december 2004 te Panningen, in elk geval in de gemeente Helden, meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum], welke ontucht heeft bestaan in het ontuchtig wrijven over althans betasten van de vagina, in elk geval het onderlichaam, van die [slachtoffer 4];
(artikel 249 Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake het vorenstaande onder 3 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2004 tot en met 31 december 2004 te Panningen, in elk geval in de gemeente Helden, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig wrijven over althans betasten van de vagina, in elk geval het onderlichaam, van die [slachtoffer 4];
(artikel 247 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 te Panningen, in elk geval in gemeente Helden, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig wrijven over althans betasten van (de binnenkant van) de bovenbenen, in elk geval het onderlichaam, van die [slachtoffer 5].
(artikel 247 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 12 januari 2010 gevorderd dat
het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair en subsidiair en onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten en van de in feit 2 vermelde verfeitelijking “wrijven over althans betasten van de borsten van die [slachtoffer 3].
7.2.Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1 primair en sub 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd.
Ten aanzien van feit 1 primair
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van de primair
ten laste gelegde verkrachting aangezien verdachte met een van zijn vingers het lichaam van [slachtoffer 1] is binnengedrongen. Dit binnendringen is geschied in een afhankelijkheidsrelatie.
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak van het primair tenlastegelegde nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat er sprake is geweest van dwang als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr).
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld door verdachte, waardoor het slachtoffer, [slachtoffer 1] is gedwongen tot het ondergaan van de seksuele handelingen van verdachte. Immers: uit de processtukken, waaronder de verklaring van het slachtoffer, [slachtoffer 1], en de verklaring van verdachte ter zitting blijkt dat verdachte [slachtoffer 1] heeft geknuffeld en dat hij haar tijdens dat knuffelen heeft vastgehouden. Niet is gebleken dat [slachtoffer 1] niet de mogelijkheid had zich te onttrekken aan dat knuffelen en vasthouden.
Evenmin is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een andere feitelijkheid in de zin van artikel 242 van het wetboek van strafrecht. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het feit dat de seksuele handelingen, waaronder het binnendringen, hebben plaatsgevonden in een afhankelijkheidsrelatie, namelijk tijdens het oppassen, op zichzelf onvoldoende om te spreken van een dergelijke feitelijkheid.
Overigens is het gegeven dat verdachte [slachtoffer 1] heeft vastgehouden op de hiervoor beschreven wijze is van onvoldoende gewicht om, in combinatie met de bestaande afhankelijkheidsrelatie, tot een ander oordeel te komen.
Ten aanzien van feit 3 primair en subsidiair
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit nu alleen de bekennende verklaring van verdachte als bewijsmiddel aanwezig is.
De rechtbank constateert dat ten aanzien van de in de tenlastelegging vermelde ontuchtige handelingen en feitelijkheden als bewijsmiddel de bekennende verklaring van verdachte voorhanden is. Het in de tenlastelegging vermelde slachtoffer [slachtoffer 4] heeft tegenover de politie verklaard dat zij zich dienaangaande niets weet te herinneren. De moeder van
[slachtoffer 4] die namens haar aangifte doet, verklaart in haar aangifte hetgeen zij van de politie heeft vernomen en zij geeft verder aan dat het gedrag van [slachtoffer 4] sinds haar vroege jeugd niet is veranderd.
De rechtbank constateert dat met betrekking tot de verfeitelijking in de tenlastelegging geen ander bewijsmiddel aanwezig is dan de bekennende verklaring van verdachte afgelegd zowel ter terechtzitting als tegenover de politie.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt niet voldaan aan het bewijsminimum met betrekking tot de verfeitelijking van de tenlastelegging nu de bekennende verklaring van verdachte door geen enkel ander bewijsmiddel wordt ondersteund.
Verdachte zal daarom van feit 3 primair en subsidiair worden vrijgesproken.
7.3.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Samenvatting van de bewijsmiddelen en standpunten van de rechtbank.
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Regio Limburg-Noord, regionale recherche, jeugd-/slachtofferzorg en zedenzaken opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2009115226 d.d. 20 november 2009 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid juncto artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Tijdens de terechtzitting van 12 januari 2010 verklaart verdachte dat hij in de periode van
1 januari 2006 tot en met 21 juli 2009 meermalen te Panningen de hem bekende [slachtoffer 1], die toen de leeftijd van 12 jaren nog niet had bereikt, over de schaamstreek en vagina heeft gewreven en dat ook deed op de momenten dat [slachtoffer 1] dat niet leuk vond.
Tegenover de politie verklaart verdachte dat hij dat hij met zijn vingers tussen de schaamlippen van [slachtoffer 1] heeft gewreven en dat zij dat niet leuk vond. Tevens verklaart hij dat hij met zijn vinger, alleen met het puntje, in de vagina is geweest.
[slachtoffer 1] heeft een gesprek met de politie gehad, welk gesprek door de politie is weergegeven in een proces-verbaal bevindingen. In dat proces-verbaal relateert de politie dat [slachtoffer 1] naar voren brengt dat verdachte bij haar oppaste en dat verdachte aan haar kontje duwde in haar onderbroek. Verdachte ging met zijn blote hand in haar onderbroek en hij duwde met zijn hand tegen haar kontje. Verdachte kwam met zijn hand voor en in haar kontje. Verdachte ging met zijn vingers tegen elkaar in haar kontje hetgeen pijn deed.
De verbalisant relateert als bevinding dat [slachtoffer 1] haar vagina aanwijst als zij over haar kontje spreekt.
Uit de akte van geboorte blijkt dat [slachtoffer 1] is geboren op [geboortedatum].
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde, nu hij van mening is dat verdachte niet het lichaam van [slachtoffer 1] is binnengedrongen aangezien het met de vinger tussen de schaamlippen komen niet kan worden aangemerkt als seksueel binnendringen van het lichaam.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt onder het seksueel binnendringen van het lichaam ook verstaan het met de vinger(s), al dan niet onder het uitoefenen van enige druk, komen tussen de schaamlippen van een meisje.
Ten aanzien van feit 2:
Ter terechtzitting verklaart verdachte dat hij op 5 april 2009 in zijn woning te Panningen de minderjarigen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] over de vagina heeft gewreven. Zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 2] gaven aan dat zij dit niet leuk vinden, doch verdachte is daarmee doorgegaan. Op het moment dat dit is gebeurd, is verdachte de oppas van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
Tegenover de politie verklaart verdachte dat hij [slachtoffer 3] heeft gekieteld op de borsten.
Namens de minderjarigen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] doet hun vader aangifte.
Vader brengt naar voren dat hij afzonderlijk met zijn kinderen heeft gesproken en dat [slachtoffer 3] hem verteld heeft dat verdachte haar overal over haar lichaam kietelde. [slachtoffer 3] liet haar vader zien wat er gebeurde en zij ging met haar handen onder haar t-shirt en wreef over haar borstjes. [slachtoffer 3] zei dat zij het niet meer wilde maar dat verdachte doorging. [slachtoffer 3] heeft de vader duidelijk gemaakt dat het op 5 april 2009 gebeurde. [slachtoffer 3] gaf verder aan dat verdachte ook een keer onder haar kleding van boven naar beneden tot aan haar onderbroek is gegaan.
[slachtoffer 2] vertelde haar vader dat verdachte een keer heel dicht bij haar onderbroek heeft gezeten; hij heeft daarover gewreven. Hij heeft haar in haar spijkerbroek maar over de onderbroek bij de schaamstreek gewreven. Het is gebeurd in de woning van [vriendin van verdachte] en verdachte waar [vriendin van verdachte] en verdachte op de kinderen pasten.
Uit de akten van geboorte blijkt dat [slachtoffer 3] is geboren op [geboortedatum] en dat [slachtoffer 2] is geboren op [geboortedatum].
Raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de in de tenlastelegging vermelde verfeitelijking ‘ het wrijven over de borsten van [slachtoffer 3] ’, aangezien verdachte aangeeft dit alleen in het kader van het kietelen van [slachtoffer 3] te hebben gedaan.
De rechtbank overweegt daaromtrent dat tegenover de politie zowel door verdachte als door aangever namens [slachtoffer 3] is verklaard dat verdachte over de borsten van [slachtoffer 3] heeft gewreven en dat hij daarbij ook een keer onder de kleding van boven naar beneden is gegaan. Volgens verdachte heeft hij over de vagina van [slachtoffer 3] gewreven. [slachtoffer 3] heeft daarbij aangegeven dat zij dit niet wilde, doch verdachte bleef doorgaan. Uit de verklaring van [slachtoffer 3] leidt de rechtbank af dat zij het handelen van verdachte niet waardeerde. Het wrijven over de borsten van [slachtoffer 3] dient naar het oordeel van de rechtbank te worden gezien in relatie tot het betasten van de vagina. Gelet op de omstandigheden van dit geval kwalificeert de rechtbank het wrijven over de borsten van [slachtoffer 3] als ontuchtig wrijven.
Ten aanzien van feit 4:
- de ter terechtzitting van 12 januari 2010 afgelegde bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] d.d. 9 december 2009 ;
- akte van geboorte betreffende [slachtoffer 5].
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de sub 1 subsidiair, sub 2 primair en sub 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 21 juli 2009 te Panningen meermalen met
[slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1];
2.
hij op 05 april 2009 te Panningen ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarigen [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], en
[slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], welke ontucht heeft bestaan in het ontuchtig
- wrijven over de vagina van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en
- wrijven over de borsten, in elk geval het bovenlichaam, van die [slachtoffer 3];
4.
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 in Nederland meermalen met [slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig wrijven over althans betasten van de binnenkant van de bovenbenen van die [slachtoffer 5].
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede
bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2
ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde
minderjarige, meermalen gepleegd
ten aanzien van. feit 4
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen
Het misdrijf sub 1 is strafbaar gesteld bij artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf sub 2 is strafbaar gesteld bij artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf sub 4 is strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.
9.De strafbaarheid van verdachte
2.Door de klinisch psycholoog drs. F. Van Nunen is omtrent de geestvermogens van verdachte op 30 december 2009 rapportage uitgebracht, met als conclusie dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank neemt die conclusie over.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10.De straffen en/of maatregelen
10.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 12 januari 2010 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van de sub 1 primair. Sub 2 primair, sub 3 primair en sub 4 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden toezicht van de Reclassering, het ondergaan van een behandeling en een contactverbod met een kind op het moment dat het kind alleen is.
10.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat deze te hoog is gelet op de naar de mening van de verdediging te bewijzen feiten en de persoonlijke omstandigheden. De raadsman stelt voor aan verdachte een vrijheidsstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tot op heden ondergane voorlopige hechtenis. Verder geeft de raadsman aan dat verdachte behandeld dient te worden. Een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde toezicht en begeleiding is daarom geïndiceerd.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van een viertal meisjes. Bij drie van hen gebeurde dat tijdens het oppassen, terwijl bij een van hen zelfs sprake is geweest van binnendringen met vingers in de vagina.
Alle meisjes hebben aangegeven dat ze het handelen van verdachte niet als aangenaam hebben ervaren. Verdachte heeft dat naar eigen zeggen wel gemerkt, maar ging toch door omdat hij het wel fijn vond. Volkomen respectloos en zonder oog voor de (mogelijke) impact van zijn handelen heeft verdachte zijn eigen behoeftes bevredigd.
Verdachte heeft het in hem door de kinderen én hun ouders gestelde vertrouwen ernstig geschaad.
Het moet zeker niet uitgesloten worden geacht dat de meisjes in enigerlei vorm (nader) te lijden zullen krijgen door het handelen van verdachte. De onzekerheid daarover is iets dat de ouders van de meisjes ernstig treft. Een en ander blijkt duidelijk uit de schriftelijke slachtofferverklaringen.
Voor wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het eerdergenoemd psychologisch rapport, waaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van onrijpheid, psychische kwetsbaarheid en een persoonlijkheidsstoornis. Hij moet als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd en hij behoeft intensieve begeleiding en behandeling om recidive te voorkomen. De rechtbank neemt die conclusies over en maakt die tot de hare.
Ook heeft de rechtbank achtgeslagen op het reclasseringsrapport van 7 januari 2010. De reclassering onderschrijft de noodzaak van behandeling en maakt melding van het feit dat verdachte het zeer zwaar heeft in detentie en zich maar met moeite weet te handhaven.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit het documentatieregister first offender.
De rechtbank zal een straf opleggen die aanzienlijk lager is dan die door de officier van justitie is geëist. Niet alleen is naar het oordeel van de rechtbank de eis te hoog in verhouding met de straffen die in vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd, maar ook wordt daarmee onvoldoende recht gedaan aan de persoon van deze verdachte. Daarnaast komt de rechtbank tot een andere (minder ernstige) bewezenverklaring.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat, gezien de feiten die ten laste van verdachte zijn bewezen verklaard, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagers straf dan de hierna vermelde, deels voorwaardelijke vrijheidsstraf.
Door het opleggen van een deels voorwaardelijke straf wordt beoogd de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten, nu in het kader van de bijzondere voorwaarde de noodzakelijke begeleiding en behandeling zal plaatsvinden.
10.4. De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade.
[slachtoffer 1] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 1.383,59 en de immateriële schade op een bedrag van € 8.639,00 (inclusief € 1.139,00 ter zake van de aankoop van een nieuw bankstel) gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Aangezien de vordering naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, nu de rechtbank van oordeel is dat het niet zonder meer voor de hand ligt dat de opgevoerde posten rechtstreekse door [slachtoffer 1] geleden schade is, zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering dienen te worden verklaard en zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aangezien de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de verdachte niet worden veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt.
Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank zal deze kosten vaststellen op nihil.
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht: 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 244, 247, 249
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1 primair en sub 3 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het sub 1 subsidiair, sub 2 primair en sub 4 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de tijd van achttien maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf negen maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Roermond,
- dat verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een behandeling door
de Geestelijke Gezondheidszorg te Eindhoven (GGzE),
een en ander zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, met opdracht aan de
Reclassering aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van
deze bijzondere voorwaarden.
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk in haar vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. M.B.T.G. Steeghs, V.P. van Deventer en
E.A.M. van Oorschot , rechters, van wie mr. V.P. van Deventer voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A.H. Bicker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 26 januari 2010.