ECLI:NL:RBROE:2010:BK9965

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
90624 / HA ZA 08-888
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.C.M. Bomans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake onrechtmatige daad, schadevergoeding en verdeling van gemeenschappelijke goederen na relatiebreuk

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Roermond op 27 januari 2010, zijn de man en de vrouw betrokken in een civiele procedure na de beëindiging van hun relatie. De man vordert onder andere betaling van bedragen in verband met gemeenschappelijke schulden en de afgifte van goederen, waaronder twee honden. De vrouw vordert op haar beurt schadevergoeding wegens onrechtmatige daad, die zij aan de man toeschrijft, en stelt dat zij recht heeft op de overwaarde van de voormalige gezamenlijke woning. De rechtbank behandelt de vorderingen van beide partijen en komt tot de conclusie dat de man aansprakelijk is voor de immateriële schade van de vrouw, die voortvloeit uit geweldpleging op 26 mei 2007. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van EUR 2.000,00 aan de vrouw. Daarnaast wordt vastgesteld dat de overwaarde van de woning, EUR 12.044,79, gelijkelijk verdeeld moet worden tussen beide partijen. De rechtbank wijst de vorderingen van de man tot afgifte van de honden af, waarbij wordt vastgesteld dat de vrouw eigenaar is van hond [1]. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad voor de veroordelingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 90624 / HA ZA 08-888
Vonnis van 27 januari 2010
in de zaak van
[eiser in conventie, verweerder in reconventie],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.M.A. Kok-Verheijde,
tegen
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.B.J.G.M. Schyns.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 mei 2009, in welk vonnis onder het verloop van de procedure nog dienen te worden toegevoegd de antwoordakte wijziging van eis en de rolbeslissing van 8 april 2009, waarbij de verandering van eis is toegelaten
- het proces-verbaal van comparitie van 14 december 2009
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben een relatie gehad en een gemeenschappelijke huishouding gevoerd vanaf januari 2000 tot 1 maart 2007.
2.2. Partijen hebben op 31 maart 2000 een samenlevingsovereenkomst gesloten. In die samenlevingsovereenkomst is voor zover relevant het volgende opgenomen:
‘Artikel 3.1: behoudens hetgeen hierna wordt bepaald en afgezien van gezamenlijke verkrijgingen door bijvoorbeeld koop, erfopvolging of schenking, zal tussen partijen geen gemeenschap van goederen bestaan.
Artikel 3.4: in alle gevallen waarin tussen partijen geschil ontstaat omtrent de eigendom van een goed en geen van beiden zijn of haar recht op dit goed kan bewijzen wordt het goed geacht aan beiden toe te behoren, ieder voor de onverdeelde helft....
Artikel 4.2: uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding worden door partijen gedragen naar evenredigheid van hun netto inkomen...
Artikel 4.5: tot de uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding behoren onder meer die welke geschieden:
a. ter voorziening in het dagelijks levensonderhoud;
e. ter verzekering van de huishoudelijke- en inboedelgoederen;
h. ....de premie van de opstalverzekering, een en ander voor zover betrekking hebbend op de gemeenschappelijke woning.
...
Niet als uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding worden beschouwd:
... de uitgaven met betrekking tot vervoermiddelen, aangezien de uitgaven ter zake ten laste komen van wie het desbetreffende vervoermiddel is....
Artikel 5: Inboedel aangeschaft voor de gewone gang van de huishouding zullen partijen ieder voor de onverdeelde helft toebehoren tenzij schriftelijk anders blijkt....
Artikel 14:.. in afwijking van het vorenstaande blijft ieder eigendom van .... alle zaken waarvan partijen op de aan deze akte te hechten staat hebben vastgelegd, dat zij privé-eigendom blijven van één van hen.’
2.3. Partijen hebben de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] in gemeenschappelijke eigendom gehad. Met betrekking tot de gemeenschappelijke woning is destijds een hypothecaire lening afgesloten waarvoor beide partijen aansprakelijk waren. De woning is inmiddels verkocht. De overwaarde bedroeg EUR 12.044,79.
3. Het geschil
in conventie
3.1. de man vordert na vermeerdering van eis – samengevat - om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de vrouw te veroordelen:
a. tot betaling van een aantal bedragen in verband met gemeenschappelijke schulden en ter zake van overbedeling te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 10 december 2008,
b. tot afgifte van een aantal goederen,
c. tot afgifte van de twee honden [1] en [2],
d. tot medewerking aan opheffing van de gezamenlijk rekening bij de SNS Bank,
e. tot medewerking aan de scheiding en deling zoals in het ten deze te wijzen vonnis nader aangegeven op verbeurte van een dwangsom van EUR 250,00 per dag,
met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.2. De vrouw voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. De vrouw vordert samengevat – om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. te verklaren voor recht dat de man jegens de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld en dientengevolge schadeplichtig is,
2. de man ter zake van immateriële schadevergoeding te veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 11.721,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2007, althans 11 februari 2009,
3. de man ter zake van materiële schadevergoeding (verlies aan verdienvermogen) te veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 7.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2008, althans vanaf 11 februari 2009,
4. de man voorwaardelijk te veroordelen tot terugbetaling aan de vrouw van al hetgeen zij aan Intrum Justitia moet betalen ter zake van de zwarte Nokia,
5. de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 340,00 in verband met een door de man gedane opname van de en/of-rekening van partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2007, althans vanaf 11 februari 2009,
6. de man te veroordelen tot betaling van EUR 50,00 in verband met notariskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2007, althans vanaf 11 februari 2009,
7. te verklaren voor recht dat de overwaarde van de voormalige gemeenschappelijke woning aan de vrouw toekomt,
8. te verklaren voor recht dat de vrouw eigenaar is van de honden [1] en [2],
9. de man voorwaardelijk te veroordelen om aan de vrouw de verzorgingskosten van [2] terug te betalen,
10. de man te veroordelen in de proceskosten te voldoen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente bij niet tijdige voldoening alsmede tot betaling van de nakosten.
3.4. De man voert verweer.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. De rechtbank stelt voorop dat de man onder verwijzing naar de producties 2 en 3 heeft gesteld, dat in hun onderlinge verhouding de bijdrageplicht ter zake van de uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding gezien ieders netto jaarinkomen ingevolge artikel 4.2 van het samenlevingscontract 56% voor de man en 44% voor de vrouw beloopt. De vrouw heeft deze verhouding niet betwist, zodat de rechtbank daarvan als vaststaand tussen partijen uit zal gaan. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling van die verhouding uitgaan.
Hypothecaire geldlening
4.2. De man heeft aan zijn vordering van een bedrag van EUR 4.595,11 het volgende ten grondslag gelegd. De man heeft de rente in verband met de hypothecaire geldlening met betrekking tot de voormalige gemeenschappelijke woning van partijen over de maanden januari 2007 tot half november 2007 ten bedrage van totaal EUR 5.076,45 voldaan. Met betrekking tot de maand januari 2007 dient de vrouw 44% en met betrekking tot de resterende maanden het gehele bedrag voor haar rekening te nemen.
De vrouw heeft het bedrag van EUR 5.067,45 betwist voor zover dat het bedrag van EUR 4.838,70 ten boven gaat. Tevens heeft zij de betaling van het bedrag door de man, alsmede haar aansprakelijkheid voor het geheel over de maanden dat zij alleen in de woning heeft verbleven betwist. Verder heeft zij aangevoerd dat zij door middel van een maandelijkse bijdrage van EUR 272,00 reeds aan haar verplichtingen ter zake heeft voldaan.
4.3. De rechtbank overweegt ten aanzien daarvan het volgende. De man heeft met betrekking tot de betaling van het bedrag verwezen naar productie 5 van de dagvaarding. De rechtbank overweegt dat daaruit blijkt, dat de man betalingen heeft verricht tot een bedrag van EUR 4.838,70. De vrouw heeft tegen deze onderbouwde stelling door middel van een blote betwisting onvoldoende verweer gevoerd, zodat de betaling van dat bedrag door de man is komen vast te staan.
Met betrekking tot de door de vrouw gestelde maandelijkse betalingen van EUR 272,00 heeft zij verwezen naar productie 1 (de rechtbank leest productie 3) van de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie. De rechtbank overweegt dat uit die productie slechts een overmaking naar de gemeenschappelijke rekening van een bedrag van EUR 272,00 in mei 2007 blijkt, zodat deze productie niet kan dienen ter onderbouwing van de door de vrouw gestelde maandelijkse betalingen. Tijdens de comparitie van partijen, waar het aspect van de bankafschriften expliciet aan de orde is geweest, heeft de vrouw ook geen opening gegeven om haar alsnog in de gelegenheid te stellen om – ondanks dat zij dit reeds vóór de comparitie had dienen te doen – nadere bankafschriften te overleggen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw haar stelling – mede gezien de betwisting door de man – onvoldoende heeft onderbouwd. Dit betekent, dat de maandelijkse betalingen behoudens de betaling in mei 2007 niet zijn komen vast te staan.
De rechtbank kan de stelling van de man dat het door de vrouw voldane bedrag van
EUR 272,00 in mei 2007 niet aan hem ten goede is gekomen niet volgen, nu het bedrag naar de gezamenlijke rekening van partijen is overgemaakt. De rechtbank zal dan ook aan die stelling voorbij gaan en rekening houden met een eenmalige betaling van EUR 272,00 door de vrouw.
Verder overweegt de rechtbank dat de kosten van de hypothecaire geldlening gezien de onderlinge draagplicht van partijen voor 56% voor rekening van de man en voor 44% voor rekening van de vrouw komen. De man heeft niet nader aangegeven waarom in afwijking daarvan de hypotheekkosten over de maanden februari 2007 tot en met half november 2007 geheel voor rekening van de vrouw zouden moeten komen. De rechtbank zal daar dan ook aan voorbij gaan. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de vrouw ten opzichte van de man aansprakelijk is voor een bedrag van EUR 2.129,03 (44% van EUR 4.838,70). Van dat bedrag heeft zij reeds EUR 272,00 voldaan. Derhalve heeft de vrouw nog een verplichting tot betaling aan de man van een bedrag van EUR 1.857,03.
De rechtbank zal de vordering tot de hoogte van dat bedrag toewijzen. De rechtbank zal daarbij de termijn van betaling in afwijking van de verzochte drie dagen stellen op 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.4. De man heeft de wettelijke rente vanaf 10 december 2008, zijnde de datum van dagvaarding, gevorderd.
De vrouw heeft de verschuldigdheid van de rente niet betwist.
De rechtbank zal de wettelijke rente vanaf 10 december 2008 toewijzen.
Inboedel
4.5. De man heeft afgifte gevorderd door de vrouw van een aantal goederen omdat die zijn eigendom zouden zijn. Verder heeft hij betaling van een bedrag van EUR 1.800,00 gevorderd terzake overbedeling van de vrouw ten gevolge van het door de vrouw meenemen van aan partijen gezamenlijk toebehorende goederen.
De vrouw heeft gesteld dat zij alleen goederen heeft meegenomen welke haar eigendom waren.
4.6. De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van de artikelen 5 en 14, vijfde lid, van de samenlevingsovereenkomst behoren inboedelgoederen aangeschaft voor de gewone gang van de huishouding aan ieder van partijen voor de onverdeelde helft toe, tenzij schriftelijk anders blijkt, alsmede blijven goederen die op de aan de samenlevings-overeenkomst gehechte staat van aanbreng van een partij zijn vermeld eigendom van de betreffende partij.
De man heeft met betrekking tot de door hem gestelde eigendom van goederen (sub 3.3.1 van de dagvaarding) verklaringen van zijn ouders (producties 6 en 7 bij de dagvaarding) overgelegd. De rechtbank overweegt dat de daarin aangeduide goederen te onbepaald zijn om te kunnen vaststellen dat de verklaringen betrekking hebben op de litigieuze goederen. Deze verklaringen kunnen dan ook niet dienen ter onderbouwing van de door de man gestelde eigendom. Verder heeft de man nog verklaringen van zijn beide broers en zus (productie 8 bij de dagvaarding) overgelegd. De rechtbank constateert dat uit die verklaringen enkel naar voren komt dat de man een bedrag van 1.500,00 gulden van zijn ouders zou hebben ontvangen toen hij met de vrouw ging samenwonen. Ook die verklaringen kunnen derhalve niet dienen ter onderbouwing van de door de man gestelde eigendom. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man zijn stelling gezien de betwisting door de vrouw nader had dienen te onderbouwen, hetgeen hij niet heeft gedaan. De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan een nadere bewijslevering op dit punt. Dit betekent dat de gestelde eigendom niet is komen vast te staan.
De vrouw heeft aangevoerd dat de door haar gestelde eigendom zou blijken uit het feit dat de aankoopbonnen van de betreffende goederen op haar naam staan. Ter onderbouwing daarvan heeft de vrouw een ongeordende stapel aankoopbonnen overgelegd zonder daarbij gespecificeerd aan te geven welke bon ziet op welk bepaald onderdeel van haar stelling. Nog daargelaten dat een aantal bonnen geen dan wel een met de pen handmatig aangebrachte naamsvermelding bevat, alsmede dat de vermelding van een naam op de aankoopbon niet –zonder meer – kan dienen ten bewijze van de eigendom van het betreffende aangekochte goed, is het niet de taak van de rechtbank om die kluwen aan bonnen te ontwarren op de betekenis van onderdelen daarvan voor de stelling van de vrouw. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw op dit punt niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zodat zij aan die stelling voorbij zal gaan.
Derhalve gaat de rechtbank ingevolge het bepaalde in de samenlevingsovereenkomst met betrekking tot de in het geding zijnde goederen uit van de gemeenschappelijke eigendom, met uitzondering van de slaapkamer van het kind welke op de staat van aanbreng van de vrouw bij de samenlevingsovereenkomst staat vermeld en derhalve in eigendom toebehoort aan de vrouw.
4.7. Met betrekking tot de stelling van de man dat de vrouw goederen heeft meegenomen overweegt de rechtbank het volgende.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat de vrouw de koelkast en de televisie destijds bij haar vertrek uit de woning heeft meegenomen, heeft de man verwezen naar een verklaring van zijn moeder en een verklaring van [oud-collega van de vrouw], zijnde een oud-collega van de vrouw (producties 19 en 20 bij de conclusie van antwoord in reconventie). Uit de verklaring van de moeder komt naar voren dat zij die goederen tijdens haar bezoek aan de woning in september 2007 niet meer heeft aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat gezien het tijdsverloop tussen het vertrek uit de woning door de vrouw begin juni 2007 en de waarneming van de moeder september 2007 uit die verklaring niet geconcludeerd kan worden dat de vrouw die goederen heeft meegenomen. Ook uit de verklaring van [oud-collega van de vrouw] kan die conclusie niet getrokken worden, nu uit die – korte – verklaring niet naar voren komt waarop de wetenschap van de oud-collega van de vrouw zou zijn gebaseerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man gezien de betwisting door de vrouw zijn stelling nader had dienen te onderbouwen, hetgeen hij niet heeft gedaan. De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan nadere bewijslevering op dit punt. Derhalve is niet komen vast te staan dat die goederen door de vrouw zijn meegenomen. De rechtbank kan geen afgifte bevelen van goederen waarvan niet vaststaat dat die in het bezit van de vrouw zijn, zodat de rechtbank de vordering tot afgifte van de koelkast en de televisie zal afwijzen.
4.8. Met betrekking tot de overige goederen heeft de man aan zijn stelling dat de vrouw die goederen heeft meegenomen in het geheel geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd waaruit de juistheid van die stelling zou kunnen blijken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man ten aanzien van die goederen niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zodat de rechtbank aan die stelling voorbij zal gaan behoudens voor zover de vrouw de medeneming van goederen heeft erkend. Derhalve is ook ten aanzien van de goederen waarop de erkenning van de vrouw geen betrekking heeft niet komen vast te staan dat de vrouw die heeft meegenomen. De rechtbank kan geen afgifte bevelen waarvan niet vast staat dat die in het bezit van de vrouw zijn. De rechtbank zal dan ook de vordering tot afgifte van de goederen waarop de erkenning van de vrouw geen betrekking heeft afwijzen.
4.9. Van een aantal goederen heeft de vrouw erkend dat zij deze destijds bij het verlaten van de woning begin juni 2007 heeft meegenomen. Het betreft dan de wasmachine Indesit, de droger Zanussi, de salontafel, de eetkamer inclusief de stoelen, de slaapkamer van het kind en de televisiekast. De man heeft terzake van die goederen geen afgifte maar een veroordeling van de vrouw tot betaling van een bedrag in verband met overbedeling gevorderd.
Met betrekking tot de slaapkamer van het kind heeft de rechtbank reeds overwogen dat deze in eigendom aan de vrouw toebehoorde.
Met betrekking tot de wasmachine Indesit en de droger Zanussi heeft de vrouw onbetwist gesteld dat deze destijds reeds acht jaar oud waren. Derhalve stelt de rechtbank het bedrag aan overbedeling ter zake van die goederen op nihil.
Verder overweegt de rechtbank dat de vrouw onbetwist door de man heeft gesteld, dat destijds het tuinstel, de zonnebank, een driedeurs klerenkast, een kasjmier deken en onderdeken en huishoudelijke apparatuur zoals een stofzuiger en koffiezetapparaten en een telefoon in de woning zijn achtergelaten, zodat de rechtbank dat als vast staand zal aannemen.
Gezien de aard en de hoeveelheid van de goederen die over en weer aan de man en de vrouw op grond van bovenstaande zijn toegekomen, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van overbedeling van een van beide partijen.
4.10. Concluderend zal de rechtbank de vordering tot afgifte van goederen alsmede de vordering ter zake overbedeling van een bedrag van EUR 1.800,00 afwijzen.
Erasmus Multi Polis
4.11. De man heeft aan zijn vordering van een bedrag van EUR 553,71 het volgende ten grondslag gelegd. Met betrekking tot deze polis dient ter zake van premie over de periode 10 maart 2006 tot en met 1 maart 2007 nog een bedrag van EUR 1.258,43 te worden voldaan. De verzekering betreft uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding, zodat de vrouw daarvan 44% voor haar rekening dient te nemen.
De vrouw heeft aangevoerd dat de nota deels betrekking heeft op de autoverzekering van de auto van de man, welke kosten voor rekening van de man zijn. Tevens heeft zij de betaling van de nota door de man betwist. Verder heeft zij aangevoerd dat zij door middel van haar maandelijkse bijdrage van EUR 272,00 reeds aan haar verplichting ter zake heeft voldaan.
4.12. De rechtbank overweegt het volgende. De man heeft de hoogte van het bedrag door middel van de door hem overgelegde nota (productie 9 van de dagvaarding) voldoende onderbouwd. De vrouw heeft de hoogte van het bedrag ook niet betwist, zodat vast is komen te staan dat ter zake van de polis nog een bedrag van EUR 1.258,43 dient te worden voldaan. Uit het door de man overgelegde verzameloverzicht (productie 10 bij de dagvaarding) blijkt dat het bedrag van de nota voor een bedrag ter hoogte van EUR 892,35 betrekking heeft op de auto van de man. De rechtbank overweegt dat in de samenlevingsovereenkomst in artikel 4 sub 5 is bepaald, dat de uitgaven met betrekking tot vervoermiddelen niet worden beschouwd als uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding, aangezien die uitgaven ten laste komen van degene aan wie het vervoermiddel toebehoort. Tussen partijen staat vast dat de auto eigendom is van de man. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de premiekosten ter hoogte van EUR 892,35 voor rekening van de man komen.
Met betrekking tot het resterende gedeelte van de premiekosten staat tussen partijen vast dat deze dienen te worden beschouwd als uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding. Gezien de onderlinge draagplicht van partijen is de vrouw jegens de man aansprakelijk voor 44% daarvan, hetgeen neerkomt op een bedrag van EUR 161,08. Met betrekking tot de door de vrouw gestelde maandelijkse betalingen verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover onder 4.3 is overwogen.
De rechtbank overweegt verder dat de verplichting van de vrouw tot betaling van een bedrag van EUR 161,08 jegens de man eerst ontstaat nadat de man tot betaling van het gehele bedrag is overgegaan. De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van EUR 161,08 in die zin toewijzen.
Schuld Essent
4.13. De man heeft aan zijn vordering van een bedrag van EUR 1.843,52 het volgende ten grondslag gelegd. Partijen dienden over de periode december 2005 tot en met mei 2007 nog een schuld bij Essent ten bedrage van EUR 3.498,73 te voldoen. De man lost op die schuld af door middel van een betalingsregeling. De vrouw dient over de periode tot en met januari 2007 die schuld voor een gedeelte van 44% en over de periode vanaf februari 2007 in haar geheel voor haar rekening te nemen.
De vrouw heeft het bestaan van de schuld alsmede de betaling daarvan door de man betwist. Tevens heeft zij aangevoerd dat zij door middel van haar maandelijkse bijdrage van
EUR 272,00 reeds aan haar eventuele betalingsverplichting heeft voldaan.
4.14. De rechtbank overweegt dat de man de gestelde schuld alsmede de gestelde periode voldoende heeft onderbouwd door middel van overlegging van de brief van 25 juli 2008 (productie 11 van de dagvaarding). De vrouw heeft de schuld door middel van een blote ontkenning onvoldoende betwist, zodat de schuld is komen vast te staan. De rechtbank is van oordeel dat de man met betrekking tot de stelling dat de vrouw vanaf februari 2007 de kosten geheel voor haar rekening dient te nemen niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Immers hij heeft het bedrag niet uitgesplitst naar vaste kosten en verbruik. De rechtbank zal dan ook aan die stelling voorbij gaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw gezien de onderlinge draagplicht tussen partijen aansprakelijk is jegens de man tot een bedrag van EUR 1.539,44 (44% van EUR 3.498,73). Met betrekking tot de door de vrouw gestelde maandelijkse betalingen verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover onder 4.3 is overwogen. De rechtbank overweegt dat de verplichting tot betaling van de vrouw jegens de man eerst ontstaat na voldoening van de schuld door de man. De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van EUR 1.539,44 in die zin toewijzen. De rechtbank kan de vrouw niet reeds nu veroordelen tot betaling van een bedrag ter zake van aflossingen die door man reeds zijn gedaan, aangezien de man niet heeft aangegeven welk bedrag inmiddels door hem is afgelost.
Schuld Tele2
4.15. De man heeft aan zijn vordering van het bedrag van EUR 1.067,61 ten grondslag gelegd dat het bedrag een schuld bij Tele2 betreft in verband met een abonnement met betrekking tot de voormalige gezamenlijke woning van partijen.
De vrouw heeft de schuld zelf betwist alsmede dat deze betrekking zou hebben op de voormalige gemeenschappelijke woning. Tevens heeft zij de betaling van de schuld door de man betwist. Verder heeft zij aangevoerd dat zij door middel van haar maandelijkse bijdrage van EUR 272,00 reeds aan haar eventuele verplichting ter zake heeft voldaan.
4.16. De rechtbank overweegt dat uit de door de man overgelegde producties 12 en 13 bij de dagvaarding niet blijkt dat het abonnement de voormalige gemeenschappelijke woning van de partijen betreft. Tevens constateert de rechtbank dat uit genoemde producties blijkt dat alleen de man ter zake wordt aangesproken. Die producties kunnen derhalve niet dienen ter ondersteuning van de stelling van de man. De man heeft verder geen feiten of omstandigheden aan zijn stelling ten grondslag gelegd, waaruit de juistheid daarvan zou kunnen blijken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man – mede gezien de betwisting door de vrouw – op dit punt niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zodat zij aan die stelling voorbij zal gaan.
Derhalve zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Gemeentelijke belastingen
4.17. De man heeft aan zijn vordering van het bedrag van EUR 849,07 en het bedrag van EUR 228,86 een schuld bij de gemeente Venlo ter zake gemeentelijke belastingen over de periode 2004 tot en met 2006 van EUR 1.929,71 en over de periode 2007 van EUR 520,14 ten grondslag gelegd.
De vrouw heeft de schulden zelf alsmede de betaling daarvan door de man betwist. Verder heeft zij aangevoerd dat zij door middel van haar maandelijkse bijdrage van EUR 272,00 reeds aan haar eventuele verplichting ter zake heeft voldaan.
4.18. De rechtbank overweegt dat de man ter onderbouwing van zijn stelling heeft verwezen naar de producties 14 en 15 bij de dagvaarding. De rechtbank overweegt dat uit die producties op geen enkele wijze naar voren komt dat de belastingen betrekking hebben op de voormalige gemeenschappelijke woning van partijen. Tevens constateert de rechtbank dat de producties aan alleen de man zijn gericht. Die producties kunnen dan ook niet dienen ter ondersteuning van de stelling van de man. Verder heeft de man geen feiten of omstandigheden aan zijn stelling ten grondslag gelegd waaruit de juistheid daarvan zou kunnen blijken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man op dit punt – mede gezien de betwisting door de vrouw – niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zodat de rechtbank aan die stelling voorbij zal gaan.
Derhalve zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Honden
4.19. De man heeft afgifte door de vrouw gevorderd van de honden [2] en [1]. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de honden door hem zijn aangekocht alsmede dat afgesproken zou zijn dat hij de honden zou krijgen.
De vrouw heeft betwist dat de honden door de man zijn aangekocht. Tevens heeft zij de gestelde afspraak betwist. De vrouw heeft gesteld dat [1] haar eigendom en [2] gezamenlijk eigendom is. Tevens heeft zij gesteld dat de honden bij elkaar horen en zij en haar zoon zeer gehecht zijn aan de honden. De vrouw heeft een verklaring voor recht met betrekking tot de eigendom van de honden gevorderd. Tevens heeft zij (voorwaardelijke) veroordeling van de man tot betaling van de verzorgingskosten van de hond [2] gevorderd indien de hond aan de man zou moeten worden afgegeven.
4.20. De rechtbank overweegt het volgende. Uit het door de vrouw overgelegde certificaat van de Raad van Beheer (productie 5 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie) blijkt dat de hond [1] in eigendom toebehoort aan de vrouw. Daaruit blijkt al de onjuistheid van de stelling van de man dat beide honden door hem zijn aangekocht. De man heeft ter onderbouwing van de door hem gestelde aankoop van beide honden alsmede ter onderbouwing van de door hem gestelde afspraak verwezen naar de verklaring van [V] (productie 16 van de dagvaarding). De rechtbank overweegt dat die verklaring op het punt van de aankoop van beide honden (volgens die verklaring door de man) niet in overeenstemming is met het feit dat één van beide honden eigendom is van de vrouw, zodat aan die verklaring geen waarde kan worden gehecht. De man heeft verder geen feiten of omstandigheden aan zijn stellingen ten grondslag gelegd waaruit de juistheid daarvan zou kunnen blijken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man op het punt van de aankoop van de honden en de gemaakte afspraak niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zodat de rechtbank aan die stellingen voorbij zal gaan.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een exclusief eigendomsrecht van één van beide partijen met betrekking tot de hond [2] niet is komen vast te staan. De rechtbank zal daarom ter zake uitgaan van gezamenlijke eigendom van partijen.
De rechtbank zal de door de vrouw gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot de eigendom van de honden dan ook toewijzen met betrekking tot de hond [1] en afwijzen met betrekking tot de hond [2].
Verder overweegt de rechtbank het volgende. De hond [1] is eigendom van de vrouw zodat deze niet aan de man kan worden toebedeeld en dus in ieder geval bij de vrouw zal blijven. Verder heeft de vrouw onbetwist gesteld dat de hond [1] reeds 11 jaar en de hond [2] 9 jaar oud is. De honden zijn zeer aan elkaar gehecht en verblijven bij de vrouw sinds het vertrek van de man uit de woning begin 2007. De vrouw en haar zoon zijn zeer aan de honden gehecht. Verder zo begrijpt de rechtbank zijn de honden altijd bij elkaar geweest. Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de hond [2] bij de vrouw dient te blijven. Gezien de leeftijd van de hond stelt de rechtbank de waarde daarvan op nihil, zodat er geen grondslag is voor de betaling van een bedrag door de vrouw ter zake overbedeling aan de man.
De rechtbank zal de vordering van de man tot afgifte van de honden [1] en [2] afwijzen. Derhalve zal zij tevens de (voorwaardelijke) vordering van de vrouw met betrekking tot de verzorgingskosten van de hond [2] afwijzen.
Greenchoice
4.21. De man heeft aan zijn vordering van het bedrag van EUR 808,46 een vordering van Greenchoice ten grondslag gelegd.
De vrouw heeft het gestelde contract met Greenchoice betwist.
4.22. De rechtbank overweegt dat de man in het geheel niet heeft aangegeven waarom de vrouw ter zake van een eventuele schuld aan Greenchoice aansprakelijk zou zijn jegens de man bijvoorbeeld omdat de overeenkomst met Greenchoice betrekking had op de voormalige gemeenschappelijke woning, dan wel omdat de vrouw partij bij de overeenkomst zou zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man op dit punt niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan.
De rechtbank zal de vordering afwijzen.
T-mobile
4.23. De vordering van de vrouw heeft betrekking op een op haar naam afgesloten abonnement bij oorspronkelijk de Orange telefoonwinkel in Venlo met betrekking tot een zwarte Nokia. De rechtbank overweegt dat de vrouw tijdens de comparitie van partijen heeft verklaard dat er volgens haar met betrekking tot het abonnement geen vordering meer is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering van T-mobile als opvolger van Orange niet is komen vast te staan.
De rechtbank zal de vordering van de vrouw dan ook afwijzen.
Belastingteruggave 2006
4.24. De vrouw heeft aan haar vordering van het bedrag van EUR 340,00 een opname van de man van de en/of-rekening van partijen van EUR 680,00 ten grondslag gelegd.
De man heeft de vordering betwist, omdat de opname zijn belastingteruggave betrof.
4.25. De rechtbank overweegt het volgende. Tussen partijen staat vast dat het door de man opgenomen bedrag van EUR 680,00 een gedeelte van de belastingteruggave over 2006 aan de man betrof, welke op de en/of-rekening van partijen was gestort. De vrouw heeft in het geheel niet aangegeven op grond waarvan zij aanspraak zou kunnen maken op een belastingteruggave aan de man bijvoorbeeld omdat zulks uit de samenlevingsovereenkomst zou voortvloeien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw op dit punt niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zodat zij daaraan voorbij zal gaan.
De rechtbank zal de vordering afwijzen.
Overwaarde woning
4.26. In verband met de door haar gevorderde verklaring voor recht heeft de vrouw gesteld dat de overwaarde van de woning geheel aan haar toekomt in verband met de door haar gevorderde schadevergoeding.
De man heeft gesteld, dat de vrouw voor 44% aanspraak kan maken op de overwaarde.
4.27. De rechtbank overweegt het volgende. Tussen partijen staat vast dat de overwaarde van de woning EUR 12.044,79 bedraagt. Verder staat vast dat de woning aan partijen gezamenlijk toebehoorde. Op grond van die gemeenschappelijke eigendom is de rechtbank van oordeel dat de overwaarde aan ieder der partijen voor de helft toekomt. De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht in die zin toewijzen.
Kosten volmacht notaris
4.28. De vrouw heeft aan de vordering tot betaling van het bedrag van EUR 50,00 ten grondslag gelegd, dat die kosten het gevolg zijn van het feit dat de man voor het tekenen van de transportakte wegens de overdracht van de voormalige echtelijke woning niet bij de notaris is verschenen.
De man heeft de vordering niet betwist.
4.29. De rechtbank overweegt dat de vrouw haar stelling door middel van overlegging van de nota van afrekening van de notaris (productie 17 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie) voldoende heeft onderbouwd.
De rechtbank zal de vordering – bij gebreke van betwisting door de man – tot het bedrag van EUR 50,00 toewijzen.
4.30. De vrouw heeft over dit bedrag nog de wettelijke rente met ingang van 16 november 2007, althans 11 februari 2009 gevorderd.
De man heeft de verschuldigdheid van de wettelijke rente niet betwist.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wettelijke rente verschuldigd is over de tijd dat de schuldenaar in verzuim is geweest.
Ingevolge de in artikel 6:81 en verder BW toepasselijke regeling is daartoe een ingebrekestelling vereist, nu naar het oordeel van de rechtbank de in artikel 6:83 BW genoemde omstandigheden zich in casu niet voordoen. Niet gesteld nog anderszins gebleken is dat een ingebrekestelling heeft plaats gevonden. De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van de eis in reconventie, zijnde 11 februari 2009.
SNS bankrekening
4.31. De vrouw heeft ter comparitie van partijen aangegeven dat zij middels het afgeven van een volmacht zal meewerken aan het opheffen van de gemeenschappelijke SNS bankrekening nummer 87.30.18.087. De rechtbank zal hier derhalve niet meer op ingaan.
Schadevergoeding
4.32. De vrouw heeft een onrechtmatige daad van de man jegens haar ten grondslag gelegd aan haar vordering van een bedrag van EUR 11.721,00 wegens vergoeding van immateriële schade en van een bedrag van EUR 7.000,00 wegens vergoeding van materiële schade. In dat verband heeft zij aangevoerd dat zij lichamelijk letsel heeft opgelopen en psychische klachten heeft overgehouden aan het door de man jegens haar op 26 mei 2007 in haar woning gepleegde geweld en dat zij mede daardoor en mede door het gedrag van de man op 16 mei 2007 haar baan is kwijtgeraakt. Tevens is zij voor de psychische klachten onder behandeling geweest van een psychiater en heeft zij ten gevolge van de geweldpleging geruime tijd in de Ziektewet gelopen, regelmatig de huisarts geraadpleegd en medicijnen moeten slikken.
De man betwist dat de vrouw ernstig lichamelijk letsel dan wel geestelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van de geweldpleging op 26 mei 2007. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de door de vrouw overgelegde foto’s vaag en ongedateerd zijn alsmede dat de blauwe plekken rond de ogen die daaruit zouden moeten blijken niet in overeenstemming zijn met het letsel zoals aangegeven op het proces-verbaal van aangifte en met de handelingen waarvoor hij is veroordeeld. Verder heeft hij aangevoerd, dat de vrouw al vóór alsmede gedurende de relatie van partijen onder behandeling van een psychiater stond, omdat zij in 1995 betrokken is geweest bij een inval door de politie in haar ouderlijk huis, alsmede in 1995 getuige is geweest van een zwaar dodelijk ongeluk. Als gevolg van die gebeurtenissen is zij depressief geraakt, had zij klachten van slapeloosheid en gebruikte zij hiervoor medicijnen. Tevens betwist de man dat de vrouw ten gevolge van de geweldpleging op 26 mei 2007 regelmatig de huisarts heeft moeten consulteren of medicijnen heeft moeten slikken. Verder betwist de man dat de vrouw mede door zijn toedoen is ontslagen.
4.33. De rechtbank overweegt het volgende. Ter beoordeling ligt voor de vraag of er sprake is van aansprakelijkheid van de man ten opzichte van de vrouw op grond van onrechtmatige daad. Ingevolge de artikelen 6:162 en 6:163 BW dient daarvoor voldaan te zijn aan een aantal vereisten, te weten: onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen de daad en de schade en relativiteit. Indien aan een van deze vereisten niet is voldaan, is de op onrechtmatige daad gegronde vordering niet toewijsbaar.
4.34. Blijkens het vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank te Roermond van 25 juli 2008 is de man veroordeeld ter zake van poging tot zware mishandeling (keel dichtdrukken en samendrukkend geweld op de keel uitoefenen) en mishandeling (hoofd tegen de muur duwen). De man heeft die geweldpleging ook erkend. De rechtbank is van oordeel dat deze inbreuk op de lichamelijke integriteit van de vrouw een onrechtmatige daad vormt, welke ook aan de man is toe te rekenen, nu hij zich hiervan had dienen te onthouden. De man is bij gebreke van een rechtvaardigingsgrond, welke niet is gesteld noch anderszins is gebleken, aansprakelijk voor de daaruit voor de vrouw voortvloeiende schade.
Met betrekking tot de gestelde onrechtmatigheid van het gedrag van de man op 16 mei 2007 heeft de vrouw verwezen naar het gespreksverslag van haar werkgever van 16 mei 2007 (productie 12 van de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie). De rechtbank overweegt dat uit dat verslag blijkt dat de vrouw vanaf haar plaats achter de kassa naar de man, die in gesprek was met een medewerker, is toegelopen en hem begon te duwen. De rechtbank is van oordeel dat uit dat verslag geenszins blijkt van enig laakbaar gedrag van de man, zodat dat verslag niet kan dienen ter onderbouwing van haar stelling.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw haar stelling – mede gezien de betwisting door de man – nader had dienen te onderbouwen, hetgeen zij niet heeft gedaan. De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan een nadere bewijslevering op dit punt. Dit betekent dat de onrechtmatigheid van het gedrag van de man op 16 mei 2007 niet is komen vast te staan, zodat daaruit geen aansprakelijkheid ter zake van schadevergoeding jegens de vrouw voortvloeit.
4.35. Met betrekking tot de gevorderde materiële schade die zou zijn voortgevloeid uit de ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten gevolge van de gestelde psychische gevolgen van de geweldpleging op 26 mei 2007 overweegt de rechtbank het volgende. De man heeft ten verweer onder andere aangevoerd dat de vrouw reeds vanaf vóór hun relatie kampte met psychische problemen en in verband daarmee onder behandeling was van een psychiater. De vrouw heeft niet meer op dit verweer gereageerd, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan zal uitgaan. De vrouw heeft aangevoerd dat zij in verband met de psychische klachten ten gevolge van de geweldpleging op 26 mei 2007 onder behandeling is geweest van een psychiater, geruime tijd in de Ziektewet heeft gelopen, regelmatig de huisarts heeft geraadpleegd en medicijnen heeft moeten slikken, alsmede dat zij mede ten gevolge van die psychische klachten is ontslagen.
De rechtbank overweegt dat de vrouw aan haar stelling omtrent het onder behandeling zijn van een psychiater ten gevolge van de uit de geweldpleging voortvloeiende psychische klachten in het geheel geen feiten of omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, waaruit de juistheid van die stelling zou kunnen blijken. De vrouw heeft evenmin aan haar stelling dat zij ten gevolge van genoemde psychische klachten geruime tijd in de Ziektewet heeft gelopen, enig feit of enige omstandigheid ten grondslag gelegd, waaruit de juistheid daarvan zou kunnen blijken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw op deze punten – mede gezien de betwisting door de man – niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zodat de rechtbank aan die stellingen voorbij zal gaan. De rechtbank overweegt daarbij nog dat in de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie van de vrouw onder 37 staat aangegeven, dat de vrouw sinds de ontbinding van haar arbeidsovereenkomst per 1 april 2008 wederom in de Ziektewet is gekomen. De rechtbank concludeert daaruit dat de vrouw ten tijde van de beëindiging van het dienstverband en enige tijd daarvoor in ieder geval niet arbeidsongeschikt was.
De vrouw heeft ter onderbouwing van het regelmatig bezoek aan de huisarts verwezen naar de brief van de huisarts [huisarts] (productie 10 van de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie). De rechtbank constateert dat daaruit slechts blijkt van één consult op 3 maart 2008, zodat uit deze brief niet een veelvuldig raadplegen van de huisarts naar voren komt. Tevens constateert de rechtbank dat de in de brief opgenomen medische historie een beschrijving bevat van de klachten die door de vrouw zijn geuit. De brief bevat echter geen oordeel van de huisarts als deskundige met betrekking tot de oorzaak van die klachten. Ook de uit die brief blijkende voorgeschreven medicatie in verband met de geuite klachten bevat geen indicatie omtrent de oorzaak daarvan. Verder overweegt de rechtbank nog dat in het bovengenoemde verslag van de werkgever, welk verslag dateert van vóór de geweldpleging op 26 mei 2007, is opgenomen dat de vrouw zich ‘rot slikt aan pillen’, zodat er reeds voor de geweldpleging sprake was van medicijngebruik door de vrouw.
Verder overweegt de rechtbank dat in de beschikking van de Rechtbank Roermond, sector Kanton, van 25 maart 2008, waarbij de arbeidsovereenkomst van de vrouw is ontbonden, onder andere als oordeel is opgenomen, dat de gewraakte werkhouding zich ook al voor de mishandeling voordeed, zelfs al voor 2007. Tevens overweegt de rechtbank dat ook uit het eerdergenoemde werkgeversverslag blijkt, dat er reeds voor de geweldpleging door de man sprake was van problematisch gedrag van de vrouw op haar werk.
Op grond van bovenstaande overwegingen in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel, dat niet is komen vast te staan dat de gedragingen van de vrouw die ten grondslag hebben gelegen aan de ontbinding van haar arbeidsovereenkomst het gevolg zijn van (de ernst van de) psychische klachten ten gevolge van de geweldpleging door de man. Dit betekent dat het vereiste causale verband tussen de geweldpleging van de man en de beëindiging van het dienstverband van de vrouw niet is komen vast te staan. Bovenstaande betekent dat een van de voor het ontstaan van aansprakelijkheid van de man voor vergoeding van materiële schade en derhalve voor toewijzing van de vordering noodzakelijke aspecten niet is komen vast te staan, zodat de vordering alleen daarom al niet kan worden toegewezen. De rechtbank komt aan een beoordeling van de overige aspecten bij gebrek aan belang niet meer toe.
De rechtbank zal de vordering afwijzen.
4.36. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. Met betrekking tot het lichamelijk letsel heeft de vrouw verwezen naar door haar overgelegde foto’s (productie 8 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie). De rechtbank overweegt dat de foto’s ongedateerd zijn en op het onderdeel blauwe plekken rond de ogen niet in overeenstemming zijn met de waarneming van het letsel zoals dat door de verbalisant is aangegeven (diverse schaaf- en duwwonden, dikke bult op het voorhoofd aan de linkervoorzijde) op het proces-verbaal van aangifte van 26 mei 2007 (productie 6 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie). Derhalve is de rechtbank van oordeel dat die foto’s – mede gezien de betwisting door de man - niet kunnen dienen ter onderbouwing van de ernst van het letsel. De rechtbank is van oordeel dat middels het proces-verbaal van aangifte het daarin omschreven lichamelijk letsel wel is komen vast te staan. Verder is de rechtbank van oordeel dat het, gezien de aard van de geweldpleging van de man zoals omschreven in de bewezenverklaring van eerdergenoemd vonnis van de Rechtbank te Roermond, aannemelijk is dat de vrouw daarvan enige psychische schade heeft ondervonden. De man is aansprakelijk voor de vergoeding van deze uit zijn onrechtmatige daad voor de vrouw voortvloeiende immateriële schade. De vrouw heeft ter onderbouwing van het ter zake gevorderde bedrag van EUR 11.721,00 verwezen naar casus nummer 817 van de ANWB smartengeldgids. De rechtbank overweegt dat die casus – nog daargelaten dat daar een lager bedrag dan door de vrouw gevorderd is toegewezen namelijk EUR 4.151,00 – niet een geheel vergelijkbare casus betreft. Immers in dat geval was – in afwijking van het onderhavige geval - sprake van een grote wond op het hoofd die gehecht moest worden, alsmede van een blijvend litteken. Gezien de aard van de geweldpleging (dichtdrukken van de keel en duwen van het hoofd tegen de muur) acht de rechtbank een bedrag van EUR 2.000,00 redelijk. De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen, dat de geweldpleging midden in de nacht in de woning van de vrouw heeft plaats gevonden, derhalve in een omgeving waarin men zich veilig moet kunnen voelen.
4.37. Concluderend zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van materiële schade afwijzen en de vordering tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van EUR 2.000,00 toewijzen.
4.38. De vrouw heeft nog de wettelijke rente gevorderd met ingang van 26 mei 2007.
De man heeft de verschuldigdheid van de wettelijke rente niet betwist.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 6:119 BW de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. In geval van een verplichting tot vergoeding van schade op grond van onrechtmatige daad treedt het verzuim ingevolge art 6:83 sub b BW zonder ingebrekestelling in. De vordering kan derhalve worden toegewezen.
Dwangsom
4.39 Zoals uit bovenstaande blijkt betreffen de door de rechtbank uit te spreken veroordelingen het betalen van een geldsom. Voor zover de man bedoeld heeft om ook met betrekking tot deze veroordelingen de dwangsom van EUR 250,00 te vorderen, zal de rechtbank die vordering afwijzen. Immers ingevolge artikel 611a, eerste lid, Burgerlijke Rechtsvordering kan een dwangsom niet worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom.
Proceskosten
4.40. Gelet op het feit dat partijen een affectieve relatie hebben gehad zal de rechtbank de proceskosten aldus compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.41. De vrouw heeft gevorderd het vonnis, voor zoveel mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ten aanzien van de gevorderde verklaringen voor recht, die zich niet lenen voor executie, is dit niet mogelijk. De rechtbank zal dan ook alleen ten aanzien van de veroordelingen het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
5. De beslissing in conventie en in reconventie
De rechtbank
5.1. veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van EUR 1.857,03 (éénduizendachthonderdzevenenvijftig euro en drie cent) binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 december 2008 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2. veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van EUR 161,08 (éénhonderéénenzestig euro en acht cent) onder voorwaarde en nadat de man aantoonbaar het gehele bedrag van EUR 1.258,34 (éénduizendtweehonderdachtenvijftig euro en vierendertig cent) ter zake van Erasmus Multi Polis heeft voldaan,
5.3. veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van EUR 1.539,44 (éénduizendvijfhonderdnegenendertig euro en vierenveertig cent) onder voorwaarde en nadat de man aantoonbaar het gehele bedrag van EUR 3.498,73 (drieduizendvierhonderd-achtennegentig euro en drieënzeventig cent) ter zake van schuld Essent heeft voldaan,
5.4. veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van EUR 50,00 (vijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.5. verklaart voor recht dat de man door de geweldsdelicten op 26 mei 2007 onrechtmatig jegens de vrouw heeft gehandeld ex artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek en uit dien hoofde verplicht is tot schadevergoeding,
5.6. veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro) te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 26 mei 2007 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.7. verklaart voor recht dat de helft van het bedrag van de overwaarde van de voormalige echtelijke woning van EUR 12.044,79 aan de vrouw toekomt,
5.8. verklaart voor recht dat de vrouw eigenaar is van de hond [1],
5.9. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.10. verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 5.1 tot en met 5.4. en onder 5.6 . uitvoerbaar bij voorraad,
5.11. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.M. Bomans en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2010.?