ECLI:NL:RBROE:2010:3964

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
21 januari 2010
Publicatiedatum
28 september 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 1926
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.M. Schelfhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling en invordering eigen bijdrage voor Zorg met Verblijf in het kader van de AWBZ

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de vaststelling en invordering van de eigen bijdrage voor Zorg met Verblijf in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Eiser, die onder curatele is gesteld, heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de eigen bijdrage door het Centraal Administratiekantoor (CAK). De eigen bijdrage was in eerste instantie vastgesteld op € 61,68 per maand, maar werd later verhoogd naar € 232,82 per maand met terugwerkende kracht. Eiser betoogde dat deze terugwerkende kracht in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel en dat hij niet had kunnen voorzien dat de eigen bijdrage zou veranderen.

De rechtbank oordeelt dat de terugwerkende kracht van 19 maanden, die leidde tot een verviervoudiging van de eigen bijdrage, in strijd is met de rechtszekerheid. De rechtbank stelt vast dat verweerder, door de eigen bijdrage met terugwerkende kracht vast te stellen, de rechtszekerheid van eiser heeft geschonden. Hoewel eiser niet kon vertrouwen op de eerdere vaststelling, was de rechtbank van mening dat de wijziging van de eigen bijdrage met terugwerkende kracht niet redelijk was.

Verweerder heeft erkend dat er strijdigheid met de rechtszekerheid was en heeft daarom besloten om de helft van het navorderingsbedrag kwijt te schelden. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen en dat de gedeeltelijke kwijtschelding de gevolgen van de vaststelling met terugwerkende kracht heeft gemitigeerd. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 januari 2010 ongegrond, maar verklaart het beroep tegen het eerdere besluit van 17 november 2009 niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK Roermond

Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
1926
Procedurenummer: AWB 09 / 1926
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiser]te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. E.E. Frenken,
tegen
Centraal Administratiekantoor Bijzondere Ziektekosten BV, verweerder.

1.Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een besluit van 31 juli 2009, waarbij de eigen bijdrage voor Zorg met Verblijf in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) over 2008 is vastgesteld op
€ 232,82 per maand, alsmede het bezwaar tegen een besluit van 11 augustus 2009, waarbij een bedrag van € 2.793,84 is ingevorderd, ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan [de gemachtigde van] de gemachtigde van eiser gezonden.
Op 22 januari 2010 heeft verweerder een nieuw besluit genomen, waarbij het invorderingsbedrag met € 1.026,84 is verminderd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 22 april 2010, waar eiser is verschenen bij gemachtigden [wettelijk vertegenwoordiger] en mr. E.E. Frenken. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [functionaris 1] en [functionaris 2].

2.Overwegingen

2.1.
Eiser, geboren op [geboortedatum], is bij beschikking van de rechtbank Roermond van 10 januari 2007 in verband met een geestelijke stoornis onder curatele gesteld. De rechtbank heeft [wettelijk vertegenwoordiger] als curator benoemd. Eiser verblijft sedert 15 november 2005 in de instelling[naam] te [vestigingsplaats]. Bij besluit met kenmerk 3180519 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 1 januari 2007 (voorlopig) vastgesteld op een bedrag van € 61,68 per maand. Dat bedrag is vervolgens vanaf 1 januari 2007 ingehouden op de Wajong-uitkering van eiser.
2.2.
Bij besluit van 31 juli 2009 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 1 januari 2008 (het zorgjaar) op basis van het peiljaar 2006 definitief vastgesteld op € 232,82. Met ingang van 1 januari 2009 is de eigen bijdrage vastgesteld op
€ 155,73. Bij brief van 11 augustus 2009 heeft verweerder eiser een factuur toegezonden voor een openstaand bedrag vanaf 1 januari 2008 van € 2.793,84 met het verzoek dit bedrag voor 26 augustus 2009 over te maken.
2.3.
Namens eiser is bezwaar gemaakt tegen voornoemde besluiten van 31 juli 2009 en 11 augustus 2009. Aangevoerd is dat het vaststellingsbesluit van 31 juli 2009 en het invorderingsbesluit van 11 augustus 2009 zijn genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Namens eiser is erop gewezen dat aan de eerdere vaststelling met ingang van 1 januari 2007 geen einddatum was verbonden. Betoogd is verder dat eiser geen rekening had hoeven te houden met een nieuwe berekening van de eigen bijdrage over 2008 en dat een herziening van de eigen bijdrage met een terugwerkende kracht van 19 maanden in strijd is met de rechtszekerheid. Ten slotte is aangevoerd dat afweging van de in aanmerking te nemen belangen zou moeten leiden tot het afzien van invordering van het bedrag, genoemd in het besluit van 11 augustus 2009.
2.4.
Bij besluit van 17 november 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2.5.
In beroep is namens eiser herhaald hetgeen in bezwaar was aangevoerd. Gevorderd wordt het bestreden besluit te vernietigen met veroordeling van verweerder in de proceskosten in bezwaar en in beroep.
2.6.
Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, heeft verweerder zijn besluit van 17 november 2009 ingetrokken en vervangen door een herziene beslissing op bezwaar van 22 januari 2010. Bij genoemd besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het vaststellingsbesluit van 31 juli 2009 andermaal ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het invorderingsbesluit van 11 augustus 2009 deels gegrond door de helft van het (feitelijk) nog in te vorderen bedrag ad € 2.053,68 kwijt te schelden, te weten € 1.026,84. Met betrekking tot het resterende bedrag is gewezen op de mogelijkheid een betalingsregeling te treffen. Verder is een proceskostenvergoeding van € 322,00 toegekend.
2.7.
Met toepassing van artikel 6:18 en 6:19 van de Awb wordt het beroep van eiser geacht mede te zijn gericht tegen verweerders besluit van 22 januari 2010.
2.8.
Nu verweerder zijn besluit van 17 november 2009 heeft ingetrokken en niet is gesteld dat sprake is van andere schade dan proceskosten, dient het beroep tegen verweerders besluit van 17 november 2009 niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank ziet wel aanleiding verweerder aanvullend aan de verleende proceskostenvergoeding in bezwaar te veroordelen tot vergoeding van proceskosten in beroep omdat verweerder zijn besluit van 17 november 2009 niet heeft gehandhaafd en hetgeen in beroep is aangevoerd niet wezenlijk afwijkt van hetgeen daartegen namens eiser in bezwaar is aangevoerd. Bij de vaststelling van de kosten neemt de rechtbank de kosten voor het indienen van een beroepschrift in aanmerking.
2.9.
Met betrekking tot het beroep voor zover gericht tegen verweerders besluit van 22 januari 2010 stelt de rechtbank vast dat tussen partijen de hoogte van de vastgestelde eigen bijdrage niet (langer) in geschil is. In geschil is wel de vaststelling met terugwerkende kracht en de hoogte van de invordering.
2.10.
De rechtbank volgt de gemachtigde van eiser niet in diens stelling dat in het onderhavige geval van een herziening van de eigen bijdrage met terugwerkende kracht sprake is. In de desbetreffende beschikking met ZmV-nummer 194663 is namelijk expliciet vermeld dat het een beschikking met ‘voorlopige’ eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 1 januari 2007 betreft. In de aanhef wordt nogmaals vermeld dat met deze beschikking informatie wordt gegeven over de hoogte van eisers ‘voorlopige’ eigen bijdrage Zorg met Verblijf. Onder ‘status eigen bijdrage’ wordt eveneens ‘voorlopig’ aangegeven. Bij de beschikking van 31 juli 2009 is deze voorlopig vastgestelde bijdrage met ingang van 1 januari 2008 - kennelijk naar aanleiding van in juli 2009 van de belastingdienst ontvangen inkomensgegevens - vervolgens definitief vastgesteld. Mede in aanmerking genomen de in artikel 5 van het Bijdragebesluit Zorg vastgelegde systematiek van jaarlijkse vaststellingen van de inkomensafhankelijke bijdrage, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank met juistheid overwogen dat eiser wist of had kunnen weten dat de eigen bijdrage nog zou veranderen c.q. zou kunnen veranderen. De omstandigheid dat de eerdere voorlopige vaststelling met ingang van 1 januari 2007 geen einddatum inhield, kan hieraan niet afdoen. Uit het voorgaande volgt dat de verwijzing van eisers gemachtigde naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 januari 2008 (LJN: BC4949) niet opgaat. Anders dan in het onderhavige geval was in de casus, die leidde tot genoemde uitspraak, sprake van een herziening van de eigen bijdrage met terugwerkende kracht in het nadeel van eiser en niet van een vaststelling.
2.11.
Nu sprake is van een (definitieve) vaststelling van de eigen bijdrage was verweerder ingevolge het bepaalde in artikel 6, derde lid, van de AWBZ juncto artikel 2 van het Bijdragebesluit zorg gehouden die bijdrage vast te stellen. Zoals de Centrale Raad van Beroep al meermaals heeft geoordeeld is in dezen sprake van een imperatief gesteld algemeen verbindend voorschrift dat verweerder geen ruimte biedt om de eigen bijdrage niet op te leggen, te matigen of kwijt te schelden. Dat neemt echter niet weg dat bijzondere gevallen denkbaar zijn waarin een strikte toepassing van een wettelijk voorschrift van dwingendrechtelijke aard in die mate in strijd komt met het ongeschreven recht dat deze op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. Uit het ongeschreven recht, in het bijzonder uit het rechtszekerheidsbeginsel, vloeit voort dat een eigen bijdrage niet met terugwerkende kracht kan worden opgelegd indien daardoor de rechtszekerheid van betrokkene wordt geschonden (onder meer: CRvB 14-05-2008, LJN: BD3529 en CRvB 03-10-2001, LJN: AD7575).
2.12.
Hoewel eiser er niet op kon vertrouwen dat de eigen bijdrage ook over 2008 (en 2009) € 61,68 zou blijven, is de rechtbank van oordeel dat een vaststelling met een terugwerkende kracht van 19 maanden die tot een verviervoudiging leidt van de eerder vastgestelde eigen bijdrage, in strijd met de rechtszekerheid is te achten. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat verweerder eiser tussentijds had kunnen informeren over het uitblijven van de definitieve vaststelling, waardoor deze had kunnen reserveren en dat verweerder ook de voorlopige vaststelling had kunnen bijstellen, waardoor schuldvorming beperkt had kunnen worden. Verweerder heeft de strijdigheid van zijn besluit van 17 november 2009 met de rechtszekerheid ook erkend door bij zijn besluit van 22 januari 2010 de helft van het navorderingsbedrag, te weten: € 1.026,84, kwijt te schelden. Voor de nog openstaande vordering (ad € 1.026,84) heeft eiser de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij afweging van de in aanmerking te nemen belangen in redelijkheid kunnen komen tot zijn besluit om het in te vorderen bedrag voor de helft kwijt te schelden. Niet gezegd kan worden dat verweerder kennelijk onredelijk heeft besloten door op deze wijze gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot invordering van het openstaande bedrag. De rechtbank is verder van oordeel dat door gedeeltelijke kwijtschelding van het in te vorderen bedrag het gevolg van de vaststelling van de eigen bijdrage met terugwerkende kracht in het nadeel van eiser zodanig wordt gemitigeerd dat de strijd met de rechtszekerheid daardoor is weggenomen.
2.13.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen het besluit van 22 januari 2010 voor ongegrond moet worden gehouden. Mitsdien wordt als volgt beslist.

3.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep tegen verweerders besluit van 17 november 2009 niet-ontvankelijk;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 455,50 (waarvan € 437,00 wegens kosten van rechtsbijstand in verband met het indienen van een beroepschrift en het bijwonen van de zitting en € 18,50 aan reiskosten van [wettelijk vertegenwoordiger])[Andere kosten?] te betalen aan de griffier der gerechten in het arrondissement Roermond;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,00 volledig vergoedt;
verklaart het beroep tegen verweerders besluit van 22 januari 2010 ongegrond.
Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Timmers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2010.
w.g. mr. F.A. Timmers,
griffier
w.g. mr. Th.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 27 mei 2010.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.