ECLI:NL:RBROE:2009:BK8711

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
3 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 680
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van re-integratie-inspanningen en loonsanctie onder de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 3 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en het UWV over de oplegging van een loonsanctie op grond van de Wet WIA. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H.G.M. Hilkens, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV dat de loondoorbetalingsverplichting voor een werknemer had verlengd vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen. De werknemer had zich op 9 februari 2007 arbeidsongeschikt gemeld na een verkeersongeval en was sindsdien niet in staat om zijn eigen werkzaamheden te verrichten. De rechtbank oordeelde dat de toetsing van de re-integratie-inspanningen moet plaatsvinden vanaf de eerste arbeidsongeschiktheidsdag tot de datum van het besluit. De rechtbank concludeerde dat de werkgever onvoldoende inspanningen had verricht om de werknemer te re-integreren, aangezien de werknemer slechts voor 20 uur per week werkzaam was, terwijl hij in staat werd geacht om 40 uur per week te werken. De rechtbank benadrukte dat de inspanningen na de datum van het besluit niet konden leiden tot het met terugwerkende kracht laten vervallen van de loonsanctie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 680
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam eiseres] te [plaatsnaam], eiseres,
gemachtigde mr. H.G.M. Hilkens,
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 8 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 6 november 2008 inzake toepassing van de Wet Inkomen en Arbeid (Wet WIA) ongegrond verklaard. Tegen dat besluit (het bestreden besluit) is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiseres gezonden.
1.3. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is [naam werknemer] (hierna [werknemer]) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Van deze gelegenheid heeft [werknemer] geen gebruik gemaakt.
1.4. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 10 november 2009, waar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde mr. H.G.M. Hilkens, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.
2. Overwegingen
2.1. [werknemer] is in dienst bij eiseres en was werkzaam als hulpmonteur toen hij zich op
9 februari 2007 arbeidsongeschikt meldde. [werknemer] heeft zich ziek gemeld met medische klachten tengevolge van een verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden in februari 2007. Sindsdien kan hij zijn eigen werkzaamheden niet meer verrichten.
2.2. Op 5 oktober 2008 heeft [werknemer] een uitkering ingevolge de Wet WIA aangevraagd.
2.3. Bij besluit van 6 november 2008 heeft verweerder aan eiseres ten aanzien van [werknemer] een loondoorbetalingsverplichting (loonsanctie) opgelegd voor de duur van maximaal 52 weken in aansluiting op de reguliere periode van verplichte loondoorbetaling tijdens ziekte die 104 weken duurt. Verweerder heeft onder verwijzing naar de arbeidskundige rapportage van 29 oktober 2008 het standpunt ingenomen dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen voor de werknemer heeft verricht, terwijl er geen deugdelijke grond was voor dit verzuim. Bij besluit van gelijke datum heeft verweerder de aanvraag van [werknemer] op grond van de Wet WIA opgeschort.
2.4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het loonsanctiebesluit van 6 november 2008, stellende - samengevat weergegeven - dat de rapportage van de arbeidsdeskundige is gebaseerd op onjuiste feiten en omstandigheden nu ten onrechte is aangenomen dat [werknemer] 100% belastbaar is voor aangepaste werkzaamheden.
2.5. Op 8 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit laatste besluit richt zich het beroep.
2.6. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.7. Artikel 25, eerste tot en met derde lid, van de Wet WIA luiden als volgt:
“1. De werkgever jegens wie de verzekerde, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet houdt aantekening van het verloop van de ziekte en de reïntegratie van de verzekerde.
2. De werkgever, bedoeld in het eerste lid, stelt binnen een bij ministeriële regeling nader te bepalen termijn, in overeenstemming met de verzekerde een plan van aanpak op. De afspraken die in het plan van aanpak zijn gemaakt worden door werkgever en verzekerde nageleefd. Het plan van aanpak wordt periodiek geëvalueerd.
3. Uiterlijk vijftien weken voor het verstrijken van de wachttijd stelt de werkgever, bedoeld in het eerste lid, in overleg met de verzekerde een reïntegratieverslag op en verstrekt hiervan een afschrift aan de verzekerde.”
2.8. Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
“Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.”
2.9. Ingevolge artikel 25, tiende lid, van de Wet WIA, voor zover hier van belang, geeft het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid uiterlijk zes weken voor de afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23.
2.10. Artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA luidt als volgt:
“Indien de werkgever na toepassing van het negende lid van mening is dat hij zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen heeft hersteld, meldt hij dit aan het UWV, waarbij hij aantoont dat hij de tekortkoming heeft hersteld.”
2.11. Ingevolge artikel 25, dertiende lid, van de Wet WIA geeft het UWV de beschikking waarin wordt vastgesteld of de tekortkoming, bedoeld in het negende lid, is hersteld binnen drie weken na de ontvangst van de melding, bedoeld in het twaalfde lid. Ingevolge het veertiende lid, voor zover hier van belang, eindigt het tijdvak, bedoeld in het negende lid, zes weken nadat het UWV heeft vastgesteld dat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen heeft hersteld, maar niet later dan na 52 weken.
2.12. Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt, kort gezegd, dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
2.13. In de ministeriële Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar is nader uitwerking gegeven aan artikel 25, eerste, tweede, en derde lid, van de Wet WIA.
2.14. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter is bepaald dat het UWV bij de beoordeling van de reïntegratie-inspanningen als bedoeld in artikel 65 van de Wet WIA, het beoordelingskader hanteert, zoals vastgelegd in de bijlage bij dit besluit.
2.15. Uit paragraaf 3 van de bij de Beleidsregels horende bijlage “Kader voor inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen” (hierna: het Kader) blijkt dat allereerst beoordeeld wordt of een bevredigend resultaat is bereikt. Hiervan is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) structurele werkhervatting die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden. Van een bevredigend resultaat is ook sprake indien de werknemer tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode is ingeschakeld in arbeid waarvan de loonwaarde tenminste 65% bedraagt van het loon dat hij verdiende voor het intreden van de ziekte. Als er volgens het UWV geen bevredigend resultaat is bereikt, beoordeelt het UWV of de re-integratie-inspanningen voldoende zijn en, zo nee, of daarvoor een deugdelijke grond aanwezig is.
2.16. De rechtbank stelt vast dat [werknemer] vanaf januari 2009 voor 20 uur per week werkzaam was als taxichauffeur bij een andere werkgever. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dat geen bevredigend resultaat is, nu [werknemer] blijkens de rapportage van de arbeidsdeskundige van 29 oktober 2008 voor 40 uur per week belastbaar werd geacht.
2.17. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de arbeidsdeskundige zowel in de rapportage van 29 oktober 2008 als in de bezwaarprocedure ten onrechte heeft aangegeven dat [werknemer] belastbaar is voor 40 uren per week in passende arbeid. Naar het oordeel van eiseres is [werknemer] slechts voor 20 uur per week belastbaar hetgeen zou blijken uit de bijstelling van het Plan van aanpak van 3 juni 2008.
2.18. Naar het oordeel van de rechtbank treft het betoog van eiseres geen doel. De Bijstelling plan van aanpak waarnaar eiseres verwijst vermeldt immers het volgende: ‘Reden bijstelling: Terugkeer naar eigen werkgever niet meer mogelijk. Bemiddeling naar passend werk elders. Bijstelling einddoel: gehele of gedeeltelijke werkhervatting bij een andere werkgever’.
Hieruit blijkt geenszins dat [werknemer] slechts voor 20 uur per week belastbaar zou zijn. Bovendien is in het Actueel oordeel bij de probleemanalyse WIA van 1 oktober 2008 vermeld dat er naar het oordeel van de bedrijfsarts op dat moment voldoende arbeidsmogelijkheden waren in voornamelijk fysiek licht werk, met afwisseling van houdingen. De bedrijfsarts geeft daarbij geen duurbeperking aan. Tot slot blijkt ook uit de brief van de consulent van Achmea Vitale van 24 december 2008 niet dat [werknemer] niet in staat was om meer dan 20 uur per week te werken.
2.19. In beroep heeft eiseres nog een brief overgelegd van de bedrijfsarts van Achmea Vitale van 24 april 2009. Nu deze brief dateert van na het bestreden besluit valt niet in te zien dat verweerder hiermee rekening had dienen te houden ten tijde van het bestreden besluit. Bovendien ontbreekt een Functionele Mogelijkheden Lijst en een deugdelijke medische onderbouwing. De rechtbank acht voornoemde brief dan ook geen reden om te concluderen dat verweerder zich niet op het standpunt had mogen stellen dat geen bevredigend resultaat was bereikt.
2.20. Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat verweerder een verzekeringsgeneeskundige had dienen in te schakelen nu er gerede twijfel is aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van [werknemer]. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de belastbaarheid van [werknemer] deelt de rechtbank de mening van eiseres dienaangaande niet. Immers, op grond van de hiervoor genoemde stukken mocht verweerder er zonder nader medisch onderzoek van uitgaan dat [werknemer] voor 40 uur per week in passend werk belastbaar was. De enkele telefonische mededeling van [werknemer] dat hij naar zijn mening niet meer dan 20 uur per week kan werken, kan niet leiden tot gerede twijfel aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder derhalve het inschakelen van een verzekeringsgeneeskundige achterwege laten.
2.21. Eiseres betoogt dat zij voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht nu zij er alles aan heeft gedaan om [werknemer] bij een andere werkgever - het zogenaamde tweede spoor - te re-integreren, met name zijn opleidingen heeft gefinancierd en bij de nieuwe werkgever aangedrongen op een dienstverband van 40 uur per week. Sinds juli 2009 is [werknemer] ook daadwerkelijk voor 40 uur per week werkzaam bij die andere werkgever.
2.22. Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat het niet tot een daadwerkelijke werkhervatting per einde wachttijd is gekomen omdat er onenigheid was omtrent de vraag wie de verplichte taxipas zou moeten betalen en dat dit voor rekening van eiseres dient te komen. Bovendien is niet gebleken dat eiseres heeft getracht om [werknemer] in ander werk geplaatst te krijgen voor het geval dat niemand de taxipas wilde betalen. Ook dit dient volgens verweerder voor rekening van eiseres te komen.
2.23. De rechtbank is van oordeel dat door eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht nu [werknemer] per einde wachttijd slechts voor 20 uur per week werkzaam was terwijl hij in staat moest worden geacht 40 uur per week werkzaam te zijn. Bovendien heeft eiseres zich eenzijdig gericht op (gedeeltelijke) werkhervatting in de functie van taxichauffeur en heeft zij nagelaten om ervoor te zorgen dat tijdig de daarvoor vereiste taxipas was afgegeven. Onder tijdig dient in dit kader te worden begrepen: vóór het moment van beoordeling als bedoeld in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA. De te toetsen periode in geding behelst immers de periode vanaf de eerste arbeidsongeschiktheidsdag tot de datum van het besluit in primo van 6 november 2008. De beoordeling van de re-integratie-inspanningen vindt immers plaats bij de beoordeling van de aanvraag van de verzekerde voor een WIA-uitkering. De inspanningen die na de datum van het besluit tot het opleggen van een loonsanctie zijn verricht kunnen, gelet op het bepaalde in artikel 25, veertiende lid, van de WIA niet leiden tot het met terugwerkende kracht laten vervallen van de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting. In de systematiek van artikel 25 (veertiende lid) van de Wet WIA wordt bij separaat primair besluit vastgesteld of een tekortkoming is hersteld. Het bezwaar tegen een beschikking op grond van het negende lid van artikel 25 van de Wet WIA kan derhalve enkel en alleen betrekking hebben op de vraag of verweerder ten tijde van het primair besluit op grond van genoemd artikellid terecht heeft vastgesteld dat de werkgever (nog) niet aan zijn reïntegratie-verplichtingen heeft voldaan.
2.24. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van een deugdelijke grond om niet te voldoen aan de re-integratieverplichtingen.
2.25. Naar aanleiding van het betoog van eiseres dat de opgelegde loonsanctie onevenredig zwaar is en het betoog dat verweerder eerst de mate van arbeidsongeschiktheid van [werknemer] had moeten beoordelen, overweegt de rechtbank als volgt.
De systematiek van de loonsanctie, zoals neergelegd in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, is tot stand gekomen bij de nota van wijziging van de Aanpassings- en verzamelwet Wet WIA (TK 2005-2006, 30 318, nr. 6, pag. 18). Blijkens de nota van wijziging is de voorheen bestaande systematiek, die voorzag in een categorale loonsanctie met een duur van ten minste vier maanden, vervangen door een systeem waarin het herstelkarakter van de loonsanctie meer wordt benadrukt. Daartoe heeft de wetgever gekozen voor een systeem waarin de duur van de sanctie wordt afgestemd op de tijd die nodig is om bepaalde achterwege gebleven activiteiten alsnog te verrichten of bepaalde omissies te herstellen. Dat komt tot uitdrukking in artikel 25, negende, tiende en veertiende lid, van de Wet WIA, waaruit volgt dat de loonsanctie vóór de afloop van de wachttijd wordt opgelegd opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van bepaalde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen en waaruit blijkt dat de loonsanctie eindigt indien de werkgever die tekortkoming daadwerkelijk herstelt (ook: CRvB 28 oktober 2009, LJN: BK1570).
2.26. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.11. en 2.24. is overwogen treffen de stellingen van eiseres ten aanzien van het moment van beoordeling door de arbeidsdeskundige en de duur van de loonsanctie geen doel. De rechtbank merkt daarbij op dat nu [werknemer] sinds juli 2009 volledig werkzaam is bij een andere werkgever voor eiseres de mogelijkheid bestond om verkorting van de loonsanctie te verzoeken aan verweerder.
2.27. Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit in stand blijven. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. T.M. Schelfhout, in tegenwoordigheid van J.B.J.C.L. Caelers - Sijbers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2009.
w.g. J.B.J.C.L. Caelers - Sijbers,
griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 3 december 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.