ECLI:NL:RBROE:2009:BK8117

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
29 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
97677 / KG ZA 09-261
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst door middel van vaststellingsovereenkomst met aandacht voor goede zeden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Roermond werd behandeld, ging het om de beëindiging van een arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en de besloten vennootschap TEGELCENTRUM WEERT B.V. De voorzieningenrechter moest oordelen over de vraag of er een geldige vaststellingsovereenkomst tot stand was gekomen na een ontslag op staande voet van [eiser]. De zaak kwam voort uit beschuldigingen van verduistering en onoorbaar handelen door [eiser], die in 2002 in dienst was getreden als hoofd van de verkoopafdeling van het Tegelcentrum. De voorzieningenrechter oordeelde dat de spanning tussen de bindende kracht van de overeenkomst en de eisen van de goede zeden meer ruimte biedt voor bezwaren tegen de nakoming van de overeenkomst dan gebruikelijk is. Dit leidde tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] tot nakoming van de overeenkomst niet konden worden toegewezen. De rechter oordeelde dat de argumenten van het Tegelcentrum, die stelden dat er nieuwe feiten waren die de overeenkomst onaanvaardbaar maakten, overtuigend waren. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van het Tegelcentrum waren begroot op EUR 1.078,00. Het vonnis werd uitgesproken op 29 december 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 97466 / KG ZA 09-261
Vonnis in kort geding van 29 december 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. L.C. van Kasteren,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TEGELCENTRUM WEERT B.V.,
gevestigd te Weert,
gedaagde,
gemachtigde mr. J.J. Arts-Van den Broek, verbonden aan Stichting Achmea Rechtsbijstand.
Partijen zullen hierna [eiser] en het Tegelcentrum genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van het Tegelcentrum.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. Tegelcentrum Weert handelt in verkoop en aanbrengen van tegels. Er zijn circa elf personen werkzaam. [eiser] is sedert 2002 in dienst als hoofd van de afdeling die zich bezighoudt met de verkoop van tegels. In november 2008 is ontdekt dat [eiser] voor eigen gebruik printercartridges en gootstukken had besteld. In januari 2009 heeft hij namens het Tegelcentrum een gashaard besteld en laten betalen, welke hijzelf in gebruik heeft genomen. Volgens het Tegelcentrum is [eiser] eerst tot terugbetaling van de koopprijs van de haard overgegaan nadat het Tegelcentrum een en ander had ontdekt. Deze laatste gebeurtenis heeft na ontdekking omstreeks 13 oktober 2009 geleid tot ontslag. Daarbij stelt het Tegelcentrum dat dit aanvankelijk met onderlinge overeenstemming gebeurde, maar toen de instemming door [eiser] werd betwist en er nieuwe onregelmatigheden van [eiser] door het Tegelcentrum werden ontdekt, volgde op 15 oktober 2009 ontslag op staande voet, hetwelk vervolgens leidde tot onderhandelingen, waarvan in deze procedure in geding is of deze tot een overeenkomst hebben geleid of niet. [eiser] leidt uit de bewoordingen van een brief van de advocaat van het Tegelcentrum aan hem van 9 november 2009 (bijlage 6 bij dagvaarding) af dat er een overeenkomst was, terwijl het Tegelcentrum uit een aantal door [eiser] voorgestelde wijzigingen in de tekst van de in de brief geredigeerde overeenkomst afleidt dat die definitieve overeenstemming er nog niet was. Het Tegelcentrum heeft bij brief van 11 november 2009 haar medewerking aan de totstandkoming van een overeenkomst beëindigd, mede, naar eigen zeggen van het Tegelcentrum, doordat nieuwe gevallen van verduistering en fraude aan het licht kwamen, waarvan zij eerder geen weet had.
2.2. [eiser] vordert primair nakoming van de betreffende beëindigings-overeenkomst. Voor het geval de rechter oordeelt dat geen overeenkomst tot stand is gekomen, vordert hij dat het Tegelcentrum de afgebroken onderhandelingen voortzet. Naast het verweer van het Tegelcentrum dat geen overeenkomst tot stand is gekomen waaraan zij gebonden is, beroept zij zich op dwaling dan wel onvoorziene omstandigheden, gelegen in (gestelde) omstreeks 9 november 2009 ontdekte nieuwe gevallen van verduistering. Deze zouden tot gevolg hebben dat [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
3. De beoordeling
3.1. In de brief van 9 november 2009 vangt de advocaat van Tegelcentrum aan met de bevestiging van de afspraken die tussen partijen zijn gemaakt. Vervolgens volgt een opsomming van 28 punten over drie bladzijden waarin een beëindigingstraject wordt vastgelegd. Kort samengevat in de woorden van de voorzieningenrechter komt het op het volgende neer:
- aan de kantonrechter wordt op betrekkelijk neutrale gronden een ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2010 verzocht;
- tot de datum van de ontbinding (vanaf 14 oktober 2009) is [eiser] vrijgesteld van werk en zal het Tegelcentrum hem netto EUR 5.962,25 uitbetalen. [eiser] zal evenwel de bruto loonkosten ad EUR 11.358,27 aan het Tegelcentrum terugbetalen. Deze constructie heeft tot doel dat loonstroken tot de datum ontbinding aan de uitkeringsinstantie kunnen worden overgelegd;
- partijen komen overeen dat geen ontbindingsvergoeding verschuldigd zal zijn. Als de kantonrechter deze toch zal bepalen, zijn partijen daaraan niet gebonden;
- [eiser] zal EUR 7.500,- aan schadevergoeding aan het Tegelcentrum betalen, welke betalingsverplichting notarieel zal worden vastgelegd;
- [eiser] zal geen aangifte doen van gestelde belastingfraude en een eventuele aangifte intrekken;
- het Tegelcentrum zal haar aangifte bij de politie intrekken;
- partijen zullen geheimhouding betrachten over de reden van beëindiging van het dienstverband, behoudens als zij wettelijk verplicht zijn te verklaren;
- overtreding van een van de bepalingen leidt tot boetes.
3.2. Niet geheel in overeenstemming met de aard van een bevestiging is aan het einde van de brief het verzoek aan [eiser] om uiterlijk de dag erop, 10 november 2009, te berichten of hij instemt met het voorstel, bij gebreke waarvan het vervalt.
3.3. Partijen zijn het erover eens dat op 10 november 2009 telefonisch overleg is geweest, waarbij namens [eiser] enkele tekstuele wijzigingen zijn voorgesteld. Deze wijzigingen, die in de marge van de tekst van de overgelegde brief zijn aangetekend, betreffen naar het oordeel van de voorzieningenrechter ondergeschikte wijzigingen, die geen wezenlijke invloed op de inhoud van de voorgestelde overeenkomst uitoefenden. Het meest ingrijpende is nog dat [eiser] graag opgenomen ziet dat het Tegelcentrum een schriftelijk bewijs aan [eiser] verstrekt dat hij de aangifte bij de politie heeft ingetrokken. De voorzieningenrechter oordeelt derhalve dat voor zover de feiten in dit kort geding blijken, tussen partijen de overeenkomst tot stand is gekomen zoals deze hierboven kort is samengevat. Dit heeft tot gevolg dat de overeenkomst moet worden nagekomen, behoudens het volgende.
3.4. Het subsidiaire verweer van het Tegelcentrum impliceert eigenlijk een executiegeschil. Het criterium voor honorering daarvan is of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om de uitvoering van de overeenkomst te verlangen. Het Tegelcentrum voert in dat verband aan dat er na de totstandkoming van het beëindigingstraject nieuwe feiten omtrent strafbaar en jegens het Tegelcentrum onoirbaar handelen naar voren zouden zijn gekomen, die bij [eiser] bekend waren en voor het Tegelcentrum reden zouden zijn geweest om de overeenkomst niet te sluiten. Ter zitting heeft zij dit aangevuld met de niet geheel duidelijke, maar door de voorzieningenrechter aldus verstane stelling dat zij medewerking aan verkrijging van een werkeloosheidsuitkering en voorkoming van strafrechtelijk ingrijpen met die nieuwe gevallen niet langer ethisch verdedigbaar vindt.
3.5. De voorzieningenrechter heeft op de zitting ambtshalve aan de orde gesteld of de tussen partijen gesloten overeenkomst wel een geldige oorzaak heeft. De argumenten namens [eiser] hebben de rechter overtuigd dat de overeenkomst niet tegen de wet is; partijen zijn immers overeengekomen dat als zij wettelijk verplicht zijn om informatie over de feiten te verstrekken, zij daartoe gerechtigd zijn. Wat de goede zeden betreft, is ook verdedigbaar dat partijen vrij zijn om hun rechtspositie naar eigen inzicht te bepalen alsmede bij een verdenking van een strafbaar feit de vermeende dader en gelaedeerde bevoegd zijn om buiten het bevoegd gezag om de gevolgen daarvan onderling te regelen en af te spreken dat vervolgens van aangifte wordt afgezien. Dit neemt niet weg dat er in dit soort kwesties een spanning is tussen enerzijds de vrijheid om de eigen rechtspositie te bepalen en anderzijds de goede zeden die voorschrijven dat rechtsprekende- en uitkeringsinstanties niet misleid mogen worden. Evenzo verlangen de goede zeden dat strafbaar handelen van zekere omvang niet alleen civiel wordt geregeld, maar ook in de openbaarheid aan de orde wordt gesteld.
3.6. De voornoemde spanning tussen de bindende kracht van de tussen partijen gesloten overeenkomst en de eisen van de goede zeden vertaalt de voorzieningenrechter juridisch aldus dat aan bezwaren daartegen meer ruimte toekomt dan in andere situaties. Waar in standaardgevallen de overeenkomst doorgang behoeft en het beroep op dwaling of onvoorziene omstandigheden doorgaans in later stadium in een bodemprocedure moet worden vastgesteld en alsdan, bij honorering, tot correctie op de uitgevoerde overeenkomst leidt, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in onderhavige overeenkomst de spanning tussen binding en goede zeden aldus in het oordeel te laten meewegen dat aan vaststelling van deze bezwaren prioriteit wordt gegeven boven onverkorte uitvoering van het overeengekomene.
3.7. Bij dit oordeel gaat de voorzieningenrechter uit van de juistheid van de door het Tegelcentrum gestelde feiten die tot het ontslag hebben geleid. Dit leidt de rechter af uit het feit dat in de vaststellingsovereenkomst [eiser] een bedrag van EUR 7.500,- als schadeloosstelling aan het Tegelcentrum voldoet. [eiser] heeft geen redelijke andere verklaring voor betaling van dit bedrag aan zijn werkgever gegeven. Zijn algehele ontkenning van enig onoirbaar handelen komt in het licht van de stellingen van het Tegelcentrum en de daarmee in overeenstemming zijnde uitwerking in de vaststellingsovereenkomst, ongeloofwaardig over. Deze ongeloofwaardigheid heeft vervolgens mede tot gevolg dat aan de stellingen van Tegelcentrum omtrent verdergaande onregelmatigheden meer betekenis wordt toegekend dan aan de ontkenning daarvan door [eiser].
3.8. Het voorgaande leidt tot afwijzing van het gevorderde.
3.9. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Tegelcentrum worden begroot op:
- vast recht EUR 262,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.078,00
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
4.1. wijst de vorderingen af,
4.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van het Tegelcentrum tot op heden begroot op EUR 1.078,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2009.?