ECLI:NL:RBROE:2009:BK7251

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1785
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B.W.P.M. Corbey-Smits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schorsing van vrijstelling en bouwvergunning voor woningbouwproject in Nieuwstadt

In deze uitspraak van de Rechtbank Roermond, gedateerd 16 december 2009, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, W.P.T.M. Ernes en J.G.M. Hermkes, hebben bezwaar aangetekend tegen de vrijstelling en bouwvergunning die aan Van der Looy Projectmanagement BV is verleend voor de bouw van 26 woningen en bijbehorende infrastructuur in Nieuwstadt. De rechtbank oordeelt dat de vrijstelling is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat verweerder, het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Echt-Susteren, in redelijkheid tot de verlening van de vrijstelling heeft kunnen komen.

De rechtbank stelt vast dat de vergunninghouder en Gedeputeerde Staten van Limburg als partijen aan het geding zijn toegevoegd. Tijdens de zitting op 14 december 2009 zijn de verzoekers en vertegenwoordigers van de verweerder en vergunninghouder verschenen. De rechter concludeert dat er geen beletselen zijn om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, maar dat de verzoekers geen blijvend behoud van vrij uitzicht kunnen claimen. De rechter wijst erop dat het project in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat de verweerder de discretionaire bevoegdheid heeft om vrijstelling te verlenen.

De rechter concludeert dat de ruimtelijke onderbouwing voldoende aandacht besteedt aan de cultuurhistorische waarde van de projectlocatie en dat de bezwaren van de verzoekers niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de verzoekers geen spoedeisend belang hebben aangetoond dat zwaarder weegt dan de belangen van de verweerder en vergunninghouder. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 09 / 1785
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
W.P.T.M. Ernes en J.G.M. Hermkes te Nieuwstadt, verzoekers,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Echt-Susteren, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 3 november 2009 heeft verweerder aan Van der Looy Projectmanagement BV, hierna te noemen vergunninghouder, vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor het oprichten van 26 woningen en het aanleggen van infrastructuur op gronden gelegen tussen de Sint Janswal en de Elsenewal te Nieuwstadt. Tevens heeft verweerder op 16 november 2009 de voor de bouw van de woningen benodigde bouwvergunning verleend.
1.2. Tegen de hiervoor genoemde besluiten is door verzoekers bij schrijven van 2 december 2009 een bezwaarschrift op grond van de Awb ingediend bij verweerder. Tevens hebben verzoekers zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb.
1.3. Met toepassing van artikel 8:26 van de Awb zijn de vergunninghouder en Gedeputeerde Staten van Limburg (GS) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Via haar gemachtigde mr. A. van den Brand heeft vergunninghouder laten weten daarvan gebruik te willen maken.
1.4. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn door verweerder tevens in afschrift aan verzoekersen de gemachtigde van vergunninghouder gezonden.
1.5. Het verzoek is behandeld ter zitting van 14 december 2009, waar van verzoekers W.P.T.M. Ernes en J.G.M. Hermkes zijn verschenen en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. W.A.J. Jansen, mr. C. Scheepers en M. Janssen. Ter zitting heeft vergunninghouder zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde tesamen met R.H.A. van der Looy en A.W.M. Malis.
2. Overwegingen
2.1. Op 26 juni 2008 heeft vergunninghouder een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO (zoals die op dat moment gold) ingediend ten behoeve van een bouwplan voor 26 woningen en daarbij behorende infrastructuur en groen, op het perceel, kadastraal bekend Nieuwstadt, sectie E, nummer 2094, gelegen tussen de Sint Janswal en de Elsenewal te Nieuwstadt (verder projectlocatie). Tevens is een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van de 26 woningen.
De projectlocatie is gelegen binnen het plangebied van het in 1982 in werking getreden bestemmingsplan bestemmingsplan “Kern Nieuwstadt” en heeft de bestemming “agrarische doeleinden I”.
2.2. Op 21 december 1993 is door de gemeenteraad een nieuw bestemmingsplan “Kern Nieuwstadt” vastgesteld. Bij goedkeuringsbesluit van 2 augustus 1994 hebben Gedeputeerde Staten van Limburg de goedkeuring onthouden aan de voor de projectlocatie gegeven bestemming “woondoeleinden, uit te werken II” en de daarbij horende planvoorschriften.
2.3. Ten behoeve van de vrijstelling is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld, waarin het project wordt beschreven, wordt ingegaan op het Rijks- provinciaal- en gemeentelijk beleid, de ruimtelijke effecten van het project, alsmede op de resultaten van diverse ten behoeve van het project uitgevoerde onderzoeken onder andere op het gebied van archeologie, cultuurhistorie en externe veiligheid.
2.4. In reactie op het door verweerder in ‘t Waekblaad van 14 augustus 2008 bekend gemaakte voornemen om de gevraagde vrijstelling te verlenen, zijn onder andere door verzoekers zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen hebben ertoe geleid dat nadere onderzoeken hebben plaatsgevonden op het gebied van externe veiligheid en archeologie, met als resultaat dat aan de vrijstellingen en de bouwvergunning diverse voorwaarden zijn verbonden. Voor het overige hebben de zienswijzen niet geleid tot een wijziging van het voornemen en bij besluit van 3 november 2009 is verweerder overgegaan tot het verlenen van de vrijstelling.
2.5. Tegen de vrijstelling (en de op 16 november 2009 verleende bouwvergunning voor de 26 woningen) hebben verzoekers in bezwaar aangevoerd dat verweerder artikel 19, tweede lid, van de WRO op onjuiste wijze heeft toegepast, de gevolgde procedure onvolledig en onzorgvuldig is, het project de cultuurhistorische en archeologische waarden van het gebied ernstig aantast, en tenslotte de woningbehoefte en externe veiligheid onvoldoende zijn onderbouwd.
Tevens hebben verzoekers bij wege van voorlopige voorziening gevraagd de bestreden besluiten te schorsen.
2.6. Bij het door Ernes en Hermkes ondertekende verzoekschrift is een lijst met namen en handtekeningen gevoegd. Uit deze lijst blijkt niet dat deze deel uitmaakt van het verzoekschrift en evenmin dat de op de lijst vermelde personen bij het tekenen ervan bedoeld hebben het onderhavige verzoekschrift mee te ondertekenen. Nu voorts ingevolge artikel 6:81, vierde lid, in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, een verzoekschrift de naam en het adres van verzoeker dient te bevatten, kunnen de daarop vermelde personen vanwege het ontbreken van hun adres niet als verzoeker worden aangemerkt. Daarom zullen enkel Ernes en Hermkes als verzoekers worden aangemerkt.
2.7. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit beroep is ingesteld bij de rechtbank, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.8. Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoekers zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak kunnen afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de rechter aan een verdere belangenweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe.
Is een bepaald spoedeisend belang wel aanwezig, dan bestaat pas aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien het belang van verzoekers bij de gevraagde voorziening zodanig is dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder en vergunninghouder bij afwijzing van die voorziening en bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het kader van die belangenweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de rechter over het geschil in de hoofdzaak
2.9. De rechter ziet geen beletselen verzoekers in hun verzoek om voorlopige voorziening te ontvangen. Voorts acht de rechter in de ter zitting aan de orde gestelde start van de voorbereidende graafwerkzaamheden op 11 december 2009, een voldoende spoedeisend belang gegeven.
2.10. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechter gaat ervan uit dat het project strijdig is met de voor de project locatie geldende bestemming en planvoorschriften zoals die blijken uit het in 1982 door GS goedgekeurde bestemmingsplan “Kern Nieuwstadt”.
2.11. Het bestreden besluit betreft de bevoegdheid van verweerder om ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van verweerder, zodat de rechter dient te beoordelen of aan de wettelijke bevoegdheidsvoorwaarden is voldaan en voor het overige het besluit van verweerder heeft te respecteren, tenzij gezegd kan worden dat verweerder bij de uitoefening van die bevoegdheid in strijd heeft gehandeld met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.12. De rechter stelt voorop dat, daargelaten de vraag of verweerder in het kader van de vrijstellingsprocedure onzorgvuldig heeft gehandeld doordat verzoekers door een samenloop van procedures en het uitblijven van tijdige en/of volledige informatie in verwarring zijn gebracht, ter zitting is vastgesteld dat verzoekers als gevolg van deze handelwijze uiteindelijk niet in hun belangen zijn geschaad. Niet te verwachten valt dat hetgeen verzoekers daaromtrent hebben aangevoerd zal leiden tot een aantasting van het besluit.
2.13. Verweerder heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar “de lijst van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, WRO” (Provinciaal Blad 2008/32) terecht geconcludeerd dat voor het project vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO mogelijk is. Dat deze lijst verkeerd is geïnterpreteerd is de rechter niet gebleken. De projectlocatie is gelegen binnen de op de kaart van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) aangegeven gebied Plattelandskern (P6). Verweerder heeft terecht vastgesteld dat ingevolge artikel 2, aanhef en sub c1 en f van de Lijst van gevallen een verklaring van geen bezwaar van GS is vereist om vrijstelling te kunnen verlenen. Deze verklaring is door GS afgegeven op 22 september 2009.
2.14. Ten aanzien van de voorwaarde dat een vrijstelling voorzien dient te zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing, overweegt de rechter in de eerste plaats dat daaronder blijkens voormelde wettelijke bepaling bij voorkeur wordt verstaan een (inter)gemeentelijk structuurplan, terwijl tevens is vereist dat daarbij in elk geval moet worden ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan dan wel de toekomstige bestemming.
Naar het oordeel van de rechter wordt in de ruimtelijke onderbouwing in voldoende mate ingegaan op het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid alsmede op de ruimtelijke effecten van het project.
2.15. Door verzoekers wordt weliswaar gesteld, maar niet onderbouwd in welke zin het project, dat feitelijk een inbreiding van woningbouw is, strijdig is met het rijksbeleid. Onder verwijzing naar het contourenbeleid en de werkcontour voor Nieuwstadt, waarbinnen de projectlocatie is gelegen, is in de ruimtelijke onderbouwing inzichtelijk gemaakt dat het project in overeenstemming is met provinciaal beleid. Verweerder heeft in het rapport zienswijzen afdoende onderbouwd dat de bouw van de 26 woningen past binnen de Regionale Woonvisie. Overigens is het project in het kader van de door GS te verlenen verklaring van geen bezwaar, door de regionaal inspecteur van VROM-inspectie Regio Zuid en GS getoetst aan het Rijks- respectievelijk provinciaal beleid. Het door verzoekers ter zitting overlegde onderdeel van een brief van de VROM-inspectie d.d. 25 november 2005 en het goedkeuringsbesluit van GS d.d. 2 augustus 1994 met betrekking tot het bestemmingsplan “Kern Nieuwstadt” werpen geen ander licht op de zaak.
2.16. Van strijdigheid van het project met gemeentelijk beleid, zoals door verzoekers is aangevoerd, is de rechter evenmin gebleken. De inrichtingsvisie van de gemeente zoals deze is aangehaald in de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 december 2002, heeft blijkens deze uitspraak en zoals ook door verweerder ter zitting is toegelicht, betrekking op een aantal vrijliggende percelen aan de Sint Janswal en niet op het onderhavige project. Voorts volgt uit het door de gemeenteraad in 1993 vastgestelde bestemmingsplan “Kern Nieuwstadt” waarin de projectlocatie was bestemd als “woondoeleinden, uit te werken II” dat het beleid van de gemeente erop gericht was op de projectlocatie woningbouw mogelijk te maken.
2.17. De rechter is van oordeel dat in de ruimtelijke onderbouwing voldoende aandacht wordt besteed aan de cultuurhistorische waarde van de projectlocatie. Beschreven wordt de ligging van de locatie tussen de oude stadswal (Sint Janswal) en de nieuwere stadswal (Elsenewal) en de historische ontwikkeling van het gebied en de relatie met de in de omgeving aanwezige monumentale gebouwen (Huize Witham en de Tiendschuur). Ook wordt aangegeven hoe het project wordt ingepast in de omgeving met cultuurhistorische elementen. Overwogen wordt dat historisch waardevolle landschappelijke kenmerken, zoals de kanstanjelaan, hoogstambomen alsmede het open park voor “Huize Witham”en de oude gracht behouden blijven. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan het standpunt van GS (in het goedkeuringsbesluit van 2 augustus 1994) dat bebouwing in de directe omgeving van Huize Witham alleen aanvaardbaar is wanneer de daar aanwezige historische waarden worden gerespecteerd. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat het open park voor Huize Witham, op de als bijlage 1 bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegde situatietekening groen aangegeven als “tuin overdracht”, op grond van de met vergunninghouder gesloten exploitatieovereenkomst na ontwikkeling van het gebied aan de gemeente in eigendom wordt overgedragen en de functie van openbaar park zal krijgen en behouden.
2.18. Naar aanleiding van de tegen het ontwerpbesluit ingediende zienswijzen zijn aanvullende onderzoeken uitgevoerd op het gebied van “archeologie”en “externe-veiligheid”. Gesteld noch gebleken is dat deze onderzoeken en de daaruit voortgevloeide rapporten naar inhoud of wijze van totstandkoming onzorgvuldig zijn. Deze rapporten zijn in de ruimtelijke onderbouwing verwerkt en hebben geleid tot het verbinden van voorwaarden aan de vrijstelling en bouwvergunning op het gebied van externe veiligheid en archeologisch onderzoek.
2.19. Met verweerder is de rechter van oordeel dat verzoekers geen blijvend behoud van vrij uitzicht kunnen claimen. Het wonen binnen een bebouwde kom brengt nu eenmaal mee dat kans bestaat op woningbouw in het zichtveld. Verweerder heeft overigens ter zitting toegelicht dat met vergunninghouder een planschadeovereenkomst is gesloten op grond waarvan vergunninghouder gehouden is eventueel uit een afzonderlijk te voeren planschadeprocedure voortvloeiende schadevergoedingen aan verweerder te compenseren. Voor vergoeding van door verzoekers gestelde geleden ernstige planschade is, zoals ook ter zitting is toegelicht, in het kader van deze procedure geen plaats. Verzoekers dienen daartoe een planschadeverzoek in te dienen.
2.20. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan naar het oordeel van de rechter niet worden gezegd dat verweerder bij de afweging van alle relevante belangen niet in redelijkheid tot het thans bestreden besluit heeft kunnen komen. Al hetgeen verzoekers verder nog hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. B.W.P.M. Corbey-Smits in tegenwoordigheid van mr. C.H.M. Bartholomeus als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2009
w.g. mr. C.H.M. Bartholomeus,
griffier w.g. mr. B.W.P.M. Corbey-Smits,
voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 16 december 2009
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.