RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/850032-09
Parketnummer : 04/850306-09 (TTZ.GEV.)
Parketnummer : 04/850226-08 (TUL)
Datum uitspraak : 14 december 2009
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de minderjarige verdachte:
[verdachte],
geboren [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in [detentie adres].
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 juli 2009 (voortgezet op 6 juli 2009) 26 augustus 2009, 13 oktober 2009 en 30 november 2009.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
in de zaak met parketnummer 04/850032-09:
1. hij op of omstreeks 10 januari 2009 te Vlodrop, in elk geval in de gemeente Roerdalen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke bedreiging met geweld heeft bestaan
uit het op dreigende wijze richten van een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op, althans zwaaien met een pistool in de (directe) nabijheid van genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], en/of
uit het op dreigende wijze richten van een mes, in elk geval een op een mes gelijkend voorwerp, op althans tonen van een mes, in elk geval een op een mes gelijkend voorwerp aan genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of (daarbij) dreigend te zeggen: "Geld, geld, geld" en/of "Dat geld.... meer" en/of "geldkistje, geldkistje" en/of "Doe niets, ik wil geld, ik wil geld", in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en strekking;
(artikel 317 Wetboek van Strafrecht)
2. hij op of omstreeks 18 december 2008 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit:
- het op dreigende/verheven toon tegen genoemde [slachtoffer 5] zeggen: "laat open, laat open! Geef geld, geef geld!" en/of
- een mes, in elk geval een scherp voorwerp, richting het hoofd van deze [slachtoffer 5] bewegen en/of
- een mes, in elk geval een scherp voorwerp, op circa 10 centimeter van het gezicht, althans hoofd van voornoemde [slachtoffer 5] houden;
( artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht);
3. hij op of omstreeks 08 januari 2009 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7]
te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of wat van hun/zijn gading was, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met dat oogmerk (een) pisto(o)l(en), in elk geval (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), tegen de/het hoofd(en) van genoemde [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] hebben/heeft gezet en/of (een) pisto(o)l(en), in elk geval (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), op genoemde [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] hebben/heeft gericht en/of een mes aan genoemde [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] hebben/heeft getoond en/of (daarbij) hebben/heeft gezegd: "Geld,geld" en/of "De deur moet open", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 317 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake het vorenstaande onder 3 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 08 januari 2009 in de gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of wat van hun/zijn gading was, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen
voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met dat oogmerk (een) pisto(o)l(en), in elk geval (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), tegen de/het hoofd(en) van genoemde [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] hebben/heeft gezet en/of (een) pisto(o)l(en), in elk geval (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), op genoemde [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] hebben/heeft gericht en/of een mes aan genoemde [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] hebben/heeft getoond en/of (daarbij) hebben/heeft gezegd: "Geld,geld" en/of "De deur moet open", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 312 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
in de zaak met parketnummer 04/850306-09:
hij op of omstreeks 27 december 2008 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een laptop (merk Acer, type Aspire), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 9], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit:
- het duwen tegen de deur van de woning, gelegen aan de [adres] en/of het duwen tegen genoemde [slachtoffer 9], waardoor deze ten val is gekomen;
- het richten van een mes, in elk geval een scherp voorwerp, op genoemde [slachtoffer 9] althans het tonen van een mes, in elk geval een scherp voorwerp, aan genoemde [slachtoffer 9];
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 30 november 2009 gevorderd dat
alle ten laste gelegde feiten zullen worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich -op gronden zoals verwoord in de pleitnota- op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 04/850032-09 onder 2 en 3 ten laste gelegde alsmede van het in de zaak met parketnummer 04/850306-09 ten laste gelegde.
7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte
in de zaak met parketnummer 04/850032-09 onder 2 is ten laste gelegd.
Medeverdachte [medeverdachte 1] bekent deze overval op de supermarkt [naam supermarkt] te hebben gepleegd en verklaart de overval samen met verdachte te hebben gepleegd. Verdachte ontkent echter iedere betrokkenheid bij deze overval.
[medeverdachte 2] verklaart dat hij heeft gehoord dat [medeverdachte 1] deze overval met [medeverdachte 3] heeft gepleegd, doch [medeverdachte 3] verklaart dat [medeverdachte 1] hem verteld heeft dat hij deze overval met verdachte gepleegd heeft. Ook [medeverdachte 4], die op een gegeven moment in ‘de groep’ van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] terechtkwam, verklaart van een paar mensen te hebben gehoord dat [medeverdachte 1] en verdachte de overval op de [naam supermarkt] gepleegd hadden. Wie dat waren heeft hij niet verklaard, zodat deze verklaring niet kan worden geverifieerd. Nu [medeverdachte 3] verklaard heeft dat hij van [medeverdachte 1] gehoord heeft, dat verdachte de overval op de [naam supermarkt] zou hebben gepleegd, kan deze verklaring niet worden gebruikt voor het bewijs, omdat deze wetenschap uit dezelfde bron, te weten [medeverdachte 1], afkomstig is.
De rechtbank heeft op grond van de inhoud van voormelde bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte deze overval gepleegd heeft. De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte
in de zaak met parketnummer 04/850306-09 is ten laste gelegd.
Op 27 december 2008 wordt de heer [slachtoffer 9], die alleen thuis is, in zijn woning overvallen door twee jongens. Omdat de heer [slachtoffer 9] tengevolge van een beroerte deels verlamd is geraakt waardoor hij moeilijk kan spreken, doet zijn vrouw aangifte namens hem.
Nadat de bel is gegaan doet [slachtoffer 9] de voordeur open. Hij ziet twee jongens in de deuropening staan en herkent een derde jongen -die aan de overzijde van de straat staat- als zijnde [medeverdachte 4]. De twee jongens dringen de woning binnen en terwijl de kleinere jongen [slachtoffer 9] met een mes bedreigt, rent de langere jongen direct naar boven om even later met een laptop onder zijn arm weer naar beneden te komen, waarna ze de woning verlaten en samen met [medeverdachte 4] wegrennen. Door [slachtoffer 9] wordt een signalement van de kleinere jongen (met het mes) en de langere jongen (die naar de bovenverdieping ging) gegeven. Deze grotere jongen had -volgens de aangifte- een lengte van ongeveer 1.80 meter, geen sjaal voor zijn gezicht, een opvallend platte en brede neus en bovendien smalle ogen die ver uit elkaar stonden.
[slachtoffer 9] geeft daarbij in zijn aangifte aan dat hij de langste van de twee jongens die in zijn woning zijn geweest in ieder geval kan herkennen als hij hem weer ziet.
Hoewel [medeverdachte 4] verklaart dat deze overval door verdachte en [medeverdachte 3] is gepleegd (waarbij hij -terwijl hij in de tuin van de buren stond- zag dat verdachte op het moment dat hij de woning van [slachtoffer 9] binnenging, zijn mes pakte) en [medeverdachte 3] bij de politie verklaart dat hij met verdachte de woning van [slachtoffer 9] is binnengegaan -terwijl [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] op de hoek bleven staan- ontkent verdachte iedere betrokkenheid bij deze overval.
Na verwijzing werd door de rechter-commissaris opdracht gegeven om een spiegelconfrontatie tussen enerzijds het slachtoffer/aangever [slachtoffer 9] en anderzijds de verdachte [verdachte] te houden, teneinde vast te stellen of de heer [slachtoffer 9] verdachte herkent als een van de overvallers op zijn woning op zaterdag 27 december 2008. Bij deze op 18 november 2009 gehouden spiegelconfrontatie geeft aangever [slachtoffer 9] met een duidelijk “Nee” aan dat hij de aan hem getoonde persoon (zijnde verdachte [verdachte]) niet (her)kent.
De rechtbank is van oordeel dat uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte op 27 december 2008 in de woning van [slachtoffer 9] is geweest en de overval (mede) heeft gepleegd. Met name acht de rechtbank daarbij van belang dat niet alleen de tussen aangever [slachtoffer 9] en verdachte gehouden spiegelconfron-tatie geen positieve herkenning heeft opgeleverd (terwijl [slachtoffer 9] eerder had aangegeven de langere jongen in ieder geval te herkennen als hij hem weer zou zien) doch ook dat de in de aangifte vermelde omschrijving van de grotere jongen, die een opvallend platte en brede neus zou hebben en bovendien smalle ogen die ver uit elkaar stonden, geen betrekking op verdachte kan hebben, zo heeft de rechtbank als eigen waarneming ter terechtzitting vastgesteld. De verdachte moet derhalve van dit feit worden vrijgesproken.
7.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 04/850032-09 onder 1 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen .
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting van
30 november 2009, de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaring van de getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat
de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierna is vermeld.
Feit 3 primair:
Op 08 januari 2009 omstreeks 19.15 uur worden twee medewerksters van [benadeelde 1], op het moment dat zij na het werk de kliniek willen afsluiten, overvallen. Aangeefster [slachtoffer 6] verklaart hierover dat zij tijdens het afsluiten van de deur zag dat er vier jongens uit de struiken sprongen, waarvan twee jongens een pistool hadden en één jongen een mes. Terwijl zij samen met haar college [slachtoffer 7] werd gedwongen om op haar hurken te gaan zitten, riepen de jongens: “Geld, geld” en vroegen ze om de sleutel, die uit haar hand werd gegrepen. Ze werden gedwongen om naar de grond te kijken en zij voelde een metalen voorwerp tegen haar slaap drukken. Ze ging er van uit dat dit een vuurwapen was. Op het moment dat de deur werd geopend, schreeuwde een van hen: “Alarm, alarm” en renden de daders weg. In haar beschrijving van de vier daders, geeft ze aan dat de vierde dader bij de container stond op 2 meter afstand .
Aangeefster [slachtoffer 7] bevestigt het verhaal van haar collega. Ook zij ziet vier mannen uit de struiken komen rennen. Een van de mannen richt een pistool op haar, waarna ze gedwongen wordt om op de grond te gaan zitten. Ze voelt dat de man een pistool tegen haar hoofd, net boven haar slaap, zet. Ze hoort de mannen zeggen: “Maak de deur open, we willen geld”. Terwijl ze onder schot wordt gehouden en gedwongen wordt de deur te openen, hoort ze het gepiep van het alarm en rennen de mannen in de richting van waar ze vandaan kwamen (door de struiken richting het ijs).
Medeverdachte [medeverdachte 1] bekent deze overval samen met [medeverdachte 3], [verdachte] en een vierde persoon te hebben gepleegd, waarbij gedreigd is met een neppistool. Bij de rechter-commissaris bevestigt [medeverdachte 1] zijn gedetailleerde verklaring, waarbij hij aangeeft dat hij het neppistool vasthield en [medeverdachte 3] het mes vasthad, terwijl [verdachte] en [medeverdachte 6] er gewoon bij stonden .
Ook medeverdachte [medeverdachte 3] bekent deze overval te hebben gepleegd met [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 6] , waarbij ze de vrouwen van de kliniek hebben bedreigd met een pistool en beurtelings hebben geroepen dat ze geld wilden. Op 04 november 2009 geeft [medeverdachte 3] bij de rechter-commissaris duidelijk aan dat deze (op 04 maart 2009) bij de politie afgelegde verklaring, -waarin hij heeft verklaard dat hij zelf bij de overval op de dierenkliniek is geweest en dat [medeverdachte 6], [verdachte] en [medeverdachte 1] daar ook bij waren- klopt. De daaropvolgende passage in die betreffende verklaring bij de rechter-commissaris luidende: “Ik weet niets van enige betrokkenheid van [verdachte] bij overvallen. Ik heb dat wel eens horen vertellen, maar weet het niet uit eigen waarneming. [medeverdachte 1] heeft mij verteld dat hij en [verdachte] bij de overval op de [naam supermarkt] zijn geweest, maar of dat waar is kan ik niet controleren“ ziet naar het oordeel van de rechtbank op mogelijk overige door [verdachte] gepleegde overvallen waarover [medeverdachte 3] -anders dan de overval bij de dierenkliniek waar hij zelf wél bij was- niet uit eigen waarneming kan verklaren .
Medeverdachte [medeverdachte 6] verklaart op 17 maart 2009 ook bij deze overval betrokken te zijn geweest. Hij verklaart op een paar meter afstand te hebben gestaan terwijl [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [verdachte] geprobeerd hebben de dierenkliniek te overvallen. Zulks komt overeen met bovengenoemde verklaring van aangeefster [slachtoffer 6] die verklaart dat de vierde dader op een afstand van ongeveer twee meter bij de container stond.
Hij heeft gehoord dat er om geld werd geroepen en dat de deur moest worden opengemaakt en heeft gezien dat [medeverdachte 3] een van de vrouwen met een keukenmes bedreigde. Toen de deur openging, ging het alarm af en zijn ze weggerend . De betrokkenheid van verdachte wordt door [medeverdachte 6] nogmaals bevestigd in het verhoor op 18 maart 2009 .
Bij de rechter-commissaris d.d. 6 oktober 2009 komt [medeverdachte 6] echter terug op zijn eerder afgelegde verklaringen dat [verdachte] bij deze overval betrokken was en verklaart hij dat hij de naam van de vierde jongen niet kent. Hij geeft aan dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hadden voorgesteld om de schuld op [verdachte] af te schuiven, hetgeen hij bij de politie ook gedaan heeft, maar nu niet meer wil volhouden omdat [verdachte] al zo lang vast zit.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3], die bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaren dat verdachte bij deze overval betrokken is, te twijfelen. Beide medeverdachten hebben over hun rol bij deze (en andere) overvallen openheid van zaken gegeven, waarbij hun verklaringen stroken met de verklaringen die door aangevers en getuigen zijn afgelegd.
De door [medeverdachte 6] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring waarin hij terug komt op zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring en verklaart de naam van de vierde persoon niet te kennen, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Zijn verklaring om nu niet meer de schuld op [verdachte] af te schuiven, zoals eerder zou zijn afgesproken, dient naar het oordeel van de rechtbank meer te worden bezien in het licht van loyaliteit aan verdachte toe ‘omdat [verdachte] nu al zo lang vast zit’ zoals [medeverdachte 6] ook verklaart.
Verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij deze overval op de dierenkliniek. Hij verklaart op de bewuste dag van de overval, op 8 januari 2009 tussen 16.00 en 22.00 uur ([-] bij het uitzendbureau van zijn oom en neef (genaamd [naam]) te zijn geweest, waar zijn zus [naam] ook werkt . De door de rechter-commissaris als getuige gehoorde familieleden kunnen bevestigen dat [verdachte] geregeld in het uitzendbureau komt, maar geen van allen kan met zekerheid zeggen dat verdachte de bewuste dag van de overval op het uitzendbureau heeft verbleven
De rechtbank is van oordeel dat de ontkennende verklaring van verdachte, zoals hij die bij de politie en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, niet juist zijn. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, verdachte als mededader bij de overval op de dierenkliniek op 8 januari 2009 betrokken is geweest.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 04/850032-09 sub 1 en sub 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 10 januari 2009 te Vlodrop, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het op dreigende wijze zwaaien met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de (directe) nabijheid van genoemde [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], en
uit het op dreigende wijze richten van een mes, op genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
en (daarbij) dreigend te zeggen: "Geld, geld, geld" en "Dat geld…meer" en "geldkistje, geldkistje" en "Doe niets, ik wil geld, ik wil geld", in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en strekking.
3. hij op 08 januari 2009 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk
om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [benadeelde 1], met dat oogmerk een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van genoemde [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] hebben gezet en een op
een vuurwapen gelijkend voorwerp op genoemde [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] hebben gericht en
een mes aan genoemde [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] hebben getoond en (daarbij) hebben gezegd: "Geld, geld" en "De deur moet open", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
t.a.v. 04/850032-09 feit 1:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 317 juncto artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. 04/850032-09 feit 3 primair:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 45 juncto artikel 317 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
Door de psycholoog drs. G.L.J. Fiddelers is omtrent de geestvermogens van verdachte op
14 april 2009 een rapport uitgebracht. De deskundige komt niet tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu ook overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 30 november 2009
met betrekking tot de op te leggen hoofdstraf gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de tijd van 22 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en begeleiding door de William Schrikker Jeugdreclassering (ITB-HKJ) als bijzondere voorwaarde.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten komen, kan worden volstaan met een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest van verdachte (hetgeen zij uitzonderlijk lang acht gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, bezien in het licht van artikel 37 van het IVRK) alsmede het opleggen van de gedragsbeïnvloedende maatregel met een ITB-HKJ.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
In de maanden november/december 2008 en januari 2009 werd Roermond en omgeving opgeschrikt door een groot aantal gewapende overvallen op onder andere tankstations, supermarkten, fritures, een restaurant, een woning en een dierenkliniek waarbij sprake was van een grotere en steeds wisselende dadergroep, welke golf van gewapende overvallen veel commotie heeft veroorzaakt en met name voor de slachtoffers en andere ondernemers in die betreffende branches een bijzonder gevoel van onveiligheid teweeg heeft gebracht (Hyena onderzoek). De door verdachte (tezamen met zijn medeverdachten) gepleegde gewapende overvallen op [benadeelde 1] en [bena[benadeelde 2] te Vlodrop maken hiervan deel uit.
Op 08 januari 2009 (verdachte is dan nog 15 jaar) worden twee medewerksters van [benadeelde 1], op het moment dat zij ’s avonds na het werk de kliniek willen afsluiten, overvallen waarbij door de overvallers gebruik wordt gemaakt van een vuurwapen en een mes nadat zij uit de struiken zijn gesprongen. Deze overval mislukt uiteindelijk omdat het alarm afgaat als de overvallers de kliniek in willen gaan.
Twee dagen later, op 10 januari 2009 ([-]) volgt de overval op restaurant [benadeelde 2] in Vlodrop. Bij deze overval wordt door de daders gebruik gemaakt van een mes en een nepvuurwapen om de aanwezigen in het restaurant te bedreigen, terwijl om geld wordt geroepen. Na de overval worden zij op de vlucht door de politie -op heterdaad- aangehouden. Verdachte bekent zijn betrokkenheid bij deze overval.
De rechtbank acht het uitermate zorgelijk dat verdachte, binnen twee dagen tijd en ondanks zijn zeer jeugdige leeftijd tot het medeplegen van twee buitengewoon ernstige misdrijven in staat blijkt te zijn.
Naar de ervaring leert hebben dergelijke geweldsmisdrijven ook een enorme impact op de slachtoffers en kunnen zij nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen daarvan ondervinden. Dat zulks ook nu het geval is geweest blijkt uit de voegingsformulieren benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaringen van de medewerksters [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] van [benadeelde 1]. Op het moment van de overval hebben ze doodsangsten uitgestaan. Ze hebben nog steeds last van slapeloosheid, nachtmerries en het spreken over de overval maakt hen emotioneel. Ze zijn angstig, schrikachtig, waakzaam en extra alert geworden. Ze zijn bang om ’s avonds na het werk de kliniek af te sluiten uit angst voor herhaling van hetgeen gebeurd is. Ook de overval op Restaurant [benadeelde 2], heeft
voor de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] een enorme impact gehad. Beiden hebben tijdens de overval doodsangsten uitgestaan en hebben zich de eerste weken na de overval onveilig gevoeld tijdens het werk in het restaurant. Tot op heden is er nog steeds sprake van gevoelens van onveiligheid en is men wantrouwend en waakzaam naar de omgeving.
Bij haar beslissing tot oplegging van de hierna te noemen straf en maatregel heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 september 2009;
- een de verdachte betreffend psychologisch onderzoek (Pro Justitia) d.d. 14 april 2009 uitgebracht door drs. G.L.J. Fiddelers, GZ-psycholoog;
- een de verdachte betreffend aanvullend psychologisch onderzoek (Pro Justitia) d.d. 6 oktober 2009 uitgebracht door drs. G.L.J. Fiddelers, GZ-psycholoog;
- een de verdachte betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 12 oktober 2009, met in de bijlage een door de gedragsdeskundige van de Raad drs. A. Pirson uitgevoerd deelonderzoek gedragsbeïnvloedende maatregel d.d. 9 oktober 2009;
- een de verdachte betreffend rapport van de William Schrikker Jeugdreclassering d.d. 05 oktober 2009 met bijlagen.
- een brief met bijlage van de William Schrikker Jeugdreclassering van 9 oktober 2009 betreffende de verdachte.
Uit de justitiële documentatie omtrent verdachte blijkt dat verdachte op 22 december 2008 terzake meerdere diefstallen is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd van twee jaar, waarbij als bijzondere voorwaarde is opgelegd dat verdachte zich dient te gedragen naar de aanwijzingen van de jeugdreclassering. Deze veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om binnen drie weken na deze veroordeling tot twee zeer ernstige feiten te komen.
De psycholoog drs. G.L.J. Fiddelers adviseert een maatregel omtrent het gedrag op te leggen voor de duur van zes maanden, welk advies wordt ondersteund door de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen de Raad).
De psycholoog stelt in haar rapport dat er sprake is van een [getal]-jarige jongeman met gemiddelde cognitieve capaciteiten, waarbij de handelingskant beduidend sterker is ontwikkeld vergeleken met de verbale capaciteiten. Uit het persoonlijkheidsonderzoek blijkt dat [verdachte] moeilijk hulp vraagt en zelf problemen probeert op te lossen, moeite heeft met gezag en zich snel afzet, niet doelgericht handelt en van dag tot dag leeft. [verdachte] heeft de neiging om spanning op te zoeken. Over het geheel genomen maakt [verdachte] een kinderlijke en onzekere indruk. Hij is geneigd om zich te laten beïnvloeden en zijn reflectief vermogen is gering. Negatieve gevolgen van zijn eigen gedrag worden toegeschreven aan de buitenwereld. In het persoonlijke contact gedraagt hij zich sociaal wenselijk en aangepast. Er is sprake van antisociaal gedrag van een puber. [verdachte] weet heel goed dat het ontoelaatbaar is wat hij doet. Hij weet dat zijn gedrag strafbaar is, fout en grensoverschrijdend. Hij heeft niet impulsief gehandeld, maar de mogelijkheid gehad zich te onttrekken en dat heeft hij niet gedaan. De psycholoog stelt dat geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en acht [verdachte] volledig toerekeningsvatbaar.
De kans op recidive is zeker aanwezig, omdat probleembesef en -inzicht onvoldoende zijn. Ook is er een gebrek aan oplossingsvaardigheden. Hij groeit op in een probleemwijk en brengt veel tijd door op straat zonder toezicht. Hij zoekt spanningsvolle situaties op en verveelt zich snel. De ouders zijn geneigd tot bagatelliseren, waardoor [verdachte] van hen geen bijsturing krijgt. Er is daardoor sprake van pedagogische verwaarlozing en ouders laten zich daar niet op aanspreken. De psycholoog vindt dat juist in de thuissituatie interventies nodig zijn om recidive te voorkomen. Als de opvoedingssituatie gelijk blijft zal [verdachte] zondermeer terugvallen in het oude gedrag.
Om de kans op herhaling te beperken wordt gedacht aan een intensief ambulant traject en begeleiding binnen het ITB-HKJ-traject. Het is van belang dat de Multi System Therapie (MST) wordt opgepakt om het gezin intensief te begeleiden. Daarnaast zijn individuele therapieën noodzakelijk om oplossingsvaardigheden en weerbaarheid te vergroten. Dit zou bij voorkeur moeten in de vorm van een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM). Gelet op de houding van de ouders vormen zij een kwetsbare schakel in het geheel. Lukt dit niet dan is een zorgmelding onvermijdelijk om te komen tot een civielrechtelijke plaatsing. Ter terechtzitting heeft de psycholoog, gehoord als deskundige, haar advies nader toegelicht
en de noodzaak van een GBM benadrukt.
De Raad voor de Kinderbescherming acht een gedragsbeïnvloedende maatregel geïndiceerd om de kans op recidive zo klein mogelijk te doen zijn. De hulp en begeleiding dient langdurig en intensief te zijn. Verdachte heeft goede voornemens, maar om die waar te maken is hulpverlening noodzakelijk.
De Raad adviseert een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van een half jaar met als onderdelen:
1. Jeugdreclassering in de vorm van 6 maanden ITB-HKJ;
2. het volgen van een opleiding en/of het doen van (betaalde) werkzaamheden
3. het naleven van het door de Jeugdreclasseerder van de Willliam Schrikker Groep
opgestelde dag- en weekrooster;
4. het zoveel mogelijk vermijden van contacten met de jongens die eveneens
betrokken waren bij één of meerdere overvallen;
5. geen uitgang zonder begeleiding van een volwassene;
6. meewerken aan controle door de politie een aantal malen per week;
7. het opvolgen van alle aanwijzingen door de Jeugdreclasseerder van de William
Schrikker Groep (de heer [naam]) waaronder contact met het
Veiligheidshuis;
De gedragsdeskundige van de Raad ziet contra-indicaties voor het inzetten van MST in het kader van de eventueel op te leggen gedragsbeïnvloedende maatregel. Hoewel [verdachte] en de ouders zeggen bereid te zijn mee te werken aan deze hulpvorm, wordt getwijfeld aan de motivatie van de ouders en ligt er met name een obstakel in het feit dat de actieve en passieve beheersing van de Nederlandse taal bij de ouders afwezig is, terwijl het onwenselijk wordt geacht om de rol van tolk door een broer of zus van [verdachte] te laten innemen omdat daarmee -gelet op de loyaliteit jegens de ouders- niet gegarandeerd is dat het vertalen op een correcte manier zal gebeuren . Voor zover bekend kan MST niet bij alle gesprekken in het gezin een officiële tolk inzetten.
Ter zitting heeft drs. A. Pirson, namens de Raad, het advies gehandhaafd.
Ter terechtzitting heeft ook de heer [naam] van de William Schrikker Jeugdreclassering benadrukt dat het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel van groot belang is voor [verdachte], juist vanwege de aard van de GBM. Immers bij het niet nakomen van de gemaakte afspraken, kan het openbaar ministerie direct ingrijpen. Juist vanwege de mogelijkheid direct te kunnen reageren op niet naleven van afspraken, heeft deze vorm bij deze verdachte de voorkeur boven bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke veroordeling.
De psycholoog komt in genoemd rapport tot de conclusie dat verdachte ten tijde van
het plegen van de hem ten laste gelegde feiten niet lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, dat deze feiten hem volledig kunnen worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de door de deskundige gegeven gronden, geheel
met de in het rapport gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare.
De maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige kan worden opgelegd indien de ernst van het begane misdrijf, of de veelvuldigheid van de begane misdrijven of voorafgaande veroordelingen wegens misdrijf hiertoe aanleiding geven.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee misdrijven die gezien de ernst daarvan een maatregel betreffende het gedrag rechtvaardigen. Blijkens de verschillende rapporten die over verdachte zijn uitgebracht is de recidivekans groot, wanneer hem geen begeleiding en behandeling wordt geboden. Duidelijk is dat gedragsverandering noodzakelijk is om recidive in de toekomst te voorkomen. Deze gedragsverandering kan bewerkstelligd worden door de oplossingsvaardigheden van de verdachte en zijn weerbaarheid te vergroten. De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van zes maanden passend en geboden nu de ernst van de begane misdrijven hiertoe aanleiding geven en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank zal, hoewel zij de noodzaak van het toepassen van MST inziet, deze therapie niet opleggen in het kader van de maatregel omtrent het gedrag van de jeugdige, omdat ter terechtzitting geen zekerheid is verkregen of deze therapie, gelet op de taalproblemen die in het gezin worden voorzien, haalbaar is. De rechtbank gaat er van uit dat daar waar mogelijk de ouders betrokken zullen worden in de begeleiding om verdachte voldoende steun te kunnen bieden als de begeleiding aan het einde van de maatregel stopt.
Daarnaast acht de rechtbank termen aanwezig aan verdachte een vrijheidsbenemende straf opleggen in de vorm van een jeugddetentie waarvan de duur gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gezien het vorenstaande, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te melden duur met zich brengt en een maatregel zoals hierna vermeld.
10.4. De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
10.4.1. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1], adres: [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 04/850032-09 onder 1 ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade.
[slachtoffer 1] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 16,81 en de immateriële schade op een bedrag van € 1.650,00 gesteld en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor in de zaak met parketnummer 04/850032-09 onder 1 ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank dat de vordering is opgebouwd uit de navolgende posten.
Immateriële schade:
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Of de door het slachtoffer opgelopen immateriële schade een bedrag van € 1.650,00 rechtvaardigt,
kan de rechtbank op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen.
Voor zover deze vordering van immateriële schade het bedrag van € 1.000,00 overstijgt,
is deze vordering naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zal de benadeelde partij voor dit deel niet ontvankelijk in haar vordering dienen te worden verklaard en zal de rechtbank bepalen
dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, alsnog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Materiële schade:
Naar het oordeel van de rechtbank is deze post ad € 16,81, die door verdachte niet is weersproken, voor toewijzing vatbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering toewijsbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 1.016,81, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 10 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededaders, aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag
van € 1.016,81 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 10 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 1] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 20 dagen, zoals hierna in het dictum genoemd.
10.4.2. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
[slachtoffer 3], adres: [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 04/850032-09 onder 1 ten laste gelegde feit geleden immateriële schade.
[slachtoffer 3] voornoemd heeft de immateriële schade op een bedrag van € 1.650,00 gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor in de zaak met parketnummer 04/850032-09 onder 1 ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank dat de vordering is opgebouwd uit de navolgende posten.
Immateriële schade:
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Of de door het slachtoffer opgelopen immateriële schade een bedrag van € 1.650,00 rechtvaardigt,
kan de rechtbank op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen.
Voor zover deze vordering van immateriële schade het bedrag van € 1.000,00 overstijgt,
is deze vordering naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zal de benadeelde partij voor dit deel niet ontvankelijk in haar vordering dienen te worden verklaard en zal de rechtbank bepalen
dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, alsnog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering toewijsbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 10 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededaders, aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 10 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 3] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 20 dagen, zoals hierna in het dictum genoemd.
10.4.3 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
[slachtoffer 6], adres: [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 04/850032-09 onder 3 ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade.
[slachtoffer 6] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 158,00 en de immateriële schade op een bedrag van € 1.600,00 gesteld en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor in de zaak met parketnummer 04/850032-09 onder
3 primair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank dat de vordering is opgebouwd uit de navolgende posten.
Immateriële schade:
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Of de door het slachtoffer opgelopen immateriële schade een bedrag van € 1.600,00 rechtvaardigt,
kan de rechtbank op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen.
Voor zover deze vordering van immateriële schade het bedrag van € 1.000,00 overstijgt,
is deze vordering naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zal de benadeelde partij voor dit deel niet ontvankelijk in haar vordering dienen te worden verklaard en zal de rechtbank bepalen
dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, alsnog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Materiële schade:
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze posten, die door verdachte niet zijn weersproken, voor toewijzing vatbaar met uitzondering van de post ‘eigen bijdrage consult Lionaris’ ad € 30,00 aangezien deze post blijkens de onderliggende bescheiden reeds in de post ‘kosten bij zorgverzekeraar voor psychologisch consult’ is opgenomen, zodat sprake is van een dubbeltelling.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor het overige toewijsbaar, zodat
de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 1.128,00,
te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 08 januari 2009
tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededaders, aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1.128,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 21 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 6] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
10.4.4 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
[slachtoffer 7], adres: [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 04/850032-09 onder 3 ten laste gelegde feit geleden immateriële schade.
[slachtoffer 7] voornoemd heeft de immateriële schade op een bedrag van € 1.600,00 gesteld,
en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor in de zaak met parketnummer 04/850032-09 onder 3 primair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt.
Of de door het slachtoffer opgelopen immateriële schade een bedrag van € 1.600,00 rechtvaardigt, kan de rechtbank op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen.
Voor zover deze vordering van immateriële schade het bedrag van € 1.000,00 overstijgt,
is deze vordering naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zal de benadeelde partij voor dit deel niet ontvankelijk in haar vordering dienen te worden verklaard en zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, alsnog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor het overige toewijsbaar, zodat
de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 08 januari 2009
tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededaders, aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag
van € 1.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf
08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 20 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 7] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 36f, 45, 77a, 77h, 77i, 77w, 77aa, 77ee, 77gg 77wa,
77wc, 312, 317.
12. De vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank is van oordeel dat nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van
de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van een aan de verdachte bij een vroegere veroordeling opgelegde voorwaardelijke straf beslist dient te worden zoals hierna is vermeld.
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 04/850032-09 sub 2 alsmede het in de zaak met parketnummer 04/850306-09
ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 04/850032-09 sub 1 en sub 3 primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de tijd van 338 dagen;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 14 december 2009.
Legt verdachte op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 6 maanden.
stelt als inhoud van de Gedragsbeïnvloedende Maatregel:
• deelname aan het ITB-HKJ traject;
• het volgen van een opleiding en/of het doen van (betaalde) werkzaamheden;
• het naleven van het door de Jeugdreclasseerder van de Willliam Schrikker Groep
opgestelde dag- en weekrooster;
• het opvolgen van alle aanwijzingen door de Jeugdreclasseerder van de William Schrikker Groep (de heer [naam]) waaronder contact met het Veiligheidshuis;
• geen uitgang zonder begeleiding van een volwassene;
• meewerken aan controle door de politie een aantal malen per week;
draagt de William Schrikker Jeugdreclassering op de veroordeelde bij de
Gedragsbeïnvloedende Maatregel hulp en steun te verlenen;
beveelt dat indien de verdachte niet of niet naar behoren aan de maatregel meewerkt, vervangende jeugddetentie voor de duur van zes maanden zal worden toegepast.
Beslissingen op de vordering van de benadeelde partijen.
In de zaak met parketnummer 04/850032-09 feit 1:
wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], [adres] en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 1.016,81, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 10 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij
- al dan niet via de betaling aan de Staat - door (één van) verdachtes mededaders is voldaan;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voornoemd voor het overige niet-ontvankelijk, aangezien de vordering op dat onderdeel naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is alsnog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 1.016,81, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] voornoemd, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 10 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat de subsidiaire hechtenis ook van toepassing is op de vervallen rentetermijnen;
bepaalt dat indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.016,81, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 10 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten
behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
In de zaak met parketnummer 04/850032-09 feit 1
wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 3], [adres] en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 10 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij
- al dan niet via de betaling aan de Staat - door (één van) verdachtes mededaders is voldaan;
verklaart vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], voornoemd voor het overige niet-ontvankelijk, aangezien de vordering op dat onderdeel naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is alsnog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 1.000,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] voornoemd, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 10 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat de subsidiaire hechtenis ook van toepassing is op de vervallen rentetermijnen;
bepaalt dat indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 10 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten
behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
In de zaak met parketnummer 04/850032-09 feit 3:
wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6], [adres] en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 1.128,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij
- al dan niet via de betaling aan de Staat - door (één van) verdachtes mededaders is voldaan;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] voornoemd voor het overige
niet- ontvankelijk, aangezien de vordering op dat onderdeel naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij
niet ontvankelijk is alsnog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage
van € 1.128,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 6], [adres], subsidiair 21 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat de subsidiaire jeugddetentie ook van toepassing is op de vervallen rentetermijnen;
bepaalt dat indien verdachte en/of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.128,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer, daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of een van zijn mededaders aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en
ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van
voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil
In de zaak met parketnummer 04/850032-09 feit 3:
wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7], [adres] en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij te betalen een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij
- al dan niet via de betaling aan de Staat - door één van verdachtes mededaders is voldaan;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] voornoemd voor het overige niet-ontvankelijk, aangezien de vordering op dat onderdeel naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is alsnog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage
van € 1.000,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 7], [adres],
subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat de subsidiaire jeugddetentie ook van toepassing is op de vervallen rentetermijnen;
bepaalt dat indien verdachte en/of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen
en dat indien dit bedrag door verdachte en/of een van zijn mededaders aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging .
gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Kinderrechter te Roermond
d.d. 22 december 2008 in de zaak met parketnummer 850226-08 aan de veroordeelde
opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf, te weten:
werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie
verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is
geworden, zal zijn voltooid.
Vonnis gewezen door mrs. C.A.M. Schaap-Meulemeester, M.I.J. Hegeman en M.J.H. van den Hombergh, kinderrechters, van wie mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Van de Voort-Visch als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 14 december 2009[-]