ECLI:NL:RBROE:2009:BK5983

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
4 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/602066-07
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in drugshandelzaak met cocaïne uit Costa Rica

In deze strafzaak stond de verdachte terecht voor het medeplegen van de invoer van bijna 1700 kg cocaïne vanuit Costa Rica, verstopt in een partij koffie. De rechtbank heeft op 4 december 2009 uitspraak gedaan na een uitgebreid onderzoek dat plaatsvond in meerdere zittingen van september tot november 2009. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De testresultaten van het laboratorium, die aangaven dat de aangetroffen stof cocaïne was, werden door de verdediging betwist. De verdediging voerde aan dat de monsters voor contra-expertise per abuis waren vernietigd en dat de testresultaten onbetrouwbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de testresultaten, ondanks de kritiek op het laboratorium, deugdelijk en bruikbaar waren voor het bewijs. Echter, de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in de zeecontainer. De verdachte werd uiteindelijk vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat hij betrokken was bij de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/602066-07
Datum uitspraak: 4 december 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, zitting houdende te Roermond,
in de zaak tegen:
[verdachte 4],
geboren te [datum],
wonende te [adres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 29 september 2009, 30 september 2009, 2 oktober 2009, 4 november 2009,
5 november 2009 en 20 november 2009.
2.De tenlastelegging
De verdachte staat - na nadere omschrijving tenlastelegging - terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Rotterdam en/of Maastricht en/of Eindhoven en/of Roermond en/of Weert, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1674,96 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 19 september 2007 te Rotterdam en/of Maastricht en/of Eindhoven en/of Roermond en/of Weert, in elk geval in Nederland en/of Costa Rica en/of Panama en/of Colombia, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (ongeveer) 1674,96 kilogram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of - zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of - voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en aldaar opzettelijk:
- een loods in Costa Rica gehuurd, en/of
- (vervolgens) in een aantal dozen de voormelde hoeveelheid cocaïne verstopt en/of doen verstoppen, en/of
- (vervolgens) het vervoer van de verdovende middelen georganiseerd, en/of
- (vervolgens) een (dek)lading koffie in gestapelde dozen op pallets in een container naar Nederland doen verschepen, en/of
- (vervolgens) in Nederland een loods en/of vorkheftruck gehuurd, en/of
- (vervolgens) opdracht gegeven en/of doen geven de voormelde container naar een loods in Weert te doen vervoeren, en/of
- (meermalen) (een) ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde verdovende middelen, en/of
- (meermalen) (een) telefoongesprek(ken) gevoerd met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde verdovende middelen, en/of
- (meermalen) (een) betaling(en) en/of overboeking(en) verricht en/of gedaan en/of ontvangen met betrekking tot de uitvoering van een of meer van die te plegen misdrijf/misdrijven
artikel 10A van de Opiumwet
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 september 2007 tot en met 19 september 2007 te Rotterdam en/of Maastricht en/of Eindhoven en/of Roermond en/of Weert, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk ongeveer 1 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd althans voorhanden
heeft gehad;
artikel 2 a/b van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd.
De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Uit onderzoek is de rechtbank gebleken dat verdachte Nederlander is, dat het onder 2 ten laste gelegde feit door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en dat op dat feit door de wet van Costa Rica, waar het onder meer zou zijn begaan, straf is gesteld.
De rechtbank is verder niet gebleken van omstandigheden die van invloed zijn op de ontvankelijkheid van de officier van justitie. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.Bewijsoverwegingen
7.1Standpunten van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 30 september 2009 gevorderd dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard.
7.2Standpunt van de raadsman
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden aangetoond dat de op 13 september 2007 in de zeecontainer aangetroffen partij wit poeder, cocaïne bevat. Hiertoe voert de raadsman het volgende aan.
-Gelet op de onderzoeksresultaten van het laboratorium van drs. R. Jellema en hetgeen dr. Van de Berg hierover heeft verklaard, kan niet uitgesloten worden geacht dat de in de zeecontainer aangetroffen stof pseudo-allococaïne bevat. Een contra-expertise is derhalve geïndiceerd om de identiteit van de stof vast te kunnen stellen. Aangezien een contra-expertise niet meer mogelijk is zal wegens gebrek aan (overig) wettig en overtuigend bewijs, vrijspraak van het ten laste gelegde dienen te volgen.
-Er is gelet op de inhoud van de getuigenverklaringen van drs. R. Jellema en E. Colmsee ernstige reden om te twijfelen aan de testresultaten van het door het politielaboratorium van drs. R. Jellema uitgevoerde onderzoek ten aanzien van de monsters (vermeende) cocaïne en wel op de volgende gronden:
1.het laboratorium is niet ISO-gecertificeerd en niet geaccrediteerd;
2.kwaliteitswaarborgen in de zin van interne en externe controle ontbraken volledig;
3.het laboratorium voldeed niet voor het opleiden van personen, het laboratorium was te klein;
4.er werden binnen het laboratorium op een (te) snelle wijze onderzoeksresultaten verkregen;
5.indien men op de hoogte was geweest van de daadwerkelijke hoeveelheid aangetroffen cocaïne was dit reden geweest om extern advies in te winnen;
6.drs. R. Jellema hanteert een verouderde werkwijze;
7.er kan niet uitgesloten worden geacht dat er door een vervuilde detector afwijkingen in de metingen zijn ontstaan;
8.de testresultaten wezen pseudo-allococaïne uit terwijl men zeker wist dat het geteste materiaal cocaïne betrof;
9.volgens de getuigenverklaringen kan niet uitgesloten worden geacht dat de monsters van een andere partij cocaïne afkomstig zijn;
10.de Nationale Recherche maakt geen gebruik meer van de diensten van het laboratorium van drs. R. Jellema.
Nu gelet op het vorenstaande de testresultaten van het door het laboratorium van drs. R. Jellema uitgevoerde onderzoek onvoldoende steun biedt om te kunnen bewijzen dat de in de container aangetroffen stof cocaïne bevat, het strafdossier verder eveneens onvoldoende aanknopingspunten hiertoe biedt en contra-expertise niet meer mogelijk is, dient verdachte volgens de raadsman te worden vrijgesproken van de onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde feiten.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat er een alternatief scenario denkbaar is, namelijk dat anderen ([getuige 4] of [getuige 3]) met de koffie hebben geknoeid. En overigens is er geen bewijs dat verdachte, behalve bij het lossen, bij de lading betrokken is geweest. In elk geval is er geen bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachten.
7.3Bewijsmiddelen en nadere overwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
Aantreffen verdovende middelen in de Rotterdamse haven d.d. 13 september 2007
Op 13 september 2007 is door de Douane in Rotterdam in het kader van een fysieke controle een onderzoek verricht naar de inhoud van een container die zou zijn beladen met 360 kartons koffie. Deze container, voorzien van nummer HXLU 309090-4, is op
12 september 2007 met het schip genaamd ms. CMA CMG Castilla vanuit Costa Rica Nederland binnengebracht. De controle werd verricht door twee speurhondenbegeleiders.
De douaniers [verbalisant 1] en [verbalisant 2], ambtenaren van de Belastingdienst/Fiod-ECD, relateren dat zij middels een fysiek opname formulier (“een fycoformulier”) van de afdeling Pre-arrival het verzoek hebben gekregen om voornoemde container te controleren. Douanier [verbalisant 2] heeft zijn narcoticaspeurhond genaamd “Rudi” nabij en om de container laten zoeken. De speurhond vertoonde geen reactie op de container. Vervolgens heeft douanier [verbalisant 2] de op de container aanwezige verzegeling verwijderd.
De douaniers zagen dat de lading bestond uit tien pallets met ieder 36 bruine dozen. De dozen waren gevuld met zakjes met het opschrift café arabica van het merk Café Negro afkomstig uit Costa Rica. Om de lading beter te bekijken zijn de douaniers over de dozen naar de achterkant van de container gekropen en zijn daar begonnen met het afbouwen van een pallet. Tijdens deze afbouw werkzaamheden zag [verbalisant 1] dat er in sommige dozen minder zakken koffie zaten dan in andere dozen. Bij controle van de op één na onderste laag, zag [verbalisant 1] dat de dozen weer geheel gevuld waren met koffie. [verbalisant 1] zag bij de controle van deze doos, dat er een vreemd pakket onder de koffie lag. Hierop heeft [verbalisant 1] met zijn zakmes geprikt in voornoemd pakket. Hij zag dat een wit poeder aan zijn zakmes bleef kleven. [verbalisant 1] heeft hier een kleine hoeveelheid van voornoemd poeder getest middels een “narcotest disposal testbuisje nummer 13” (hierna: Narco-disposakit). Deze test is bestemd om een bepaalde stof te testen op de inhoud van cocaïne. De test reageerde positief, middels een blauwe verkleuring.
Vervolgens hebben de douaniers de narcoticaspeurhonden genaamd ‘Rudi’ en ‘Condor’ afzonderlijk in en om de container laten zoeken. Speurhond ‘Rudi’ gaf een positieve melding aan de achterkant van de container, terwijl ‘Condor’ een positieve melding aan de voorkant van de container gaf.
Douaniers [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben daarna in opdracht van piketteamleider [naam], de container, met de daarin aanwezige goederen en een nog onbekende hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen, in beslag genomen. De container is daarna overgebracht naar de douane controle loods gelegen op het terrein van de European Combine Terminals te Rotterdam. De container is daar gesloten en verzegeld (met nummer [ ]) en vervolgens overgedragen aan douanier [verbalisant 3], werkzaam bij het Hit and Run Container team (hierna: het Harc-Team).
De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] werkzaam bij voornoemd Harc-Team relateren dat zij op 13 september 2007, omstreeks 18.30 uur de container met nummer HXLU 309090-4 hebben overgenomen van verbalisant [verbalisant 1].
Vervolgens is de container gelost. Alle 360 kartons, die waren verdeeld over tien pallets, zijn door de X-ray en handmatig gecontroleerd op eventuele bijpak van goederen, niet zijnde koffie. Bij de eerste twee pallets, die vooraan bij de deur van de container stonden, werden geen onregelmatigheden gevonden. Bij de overige acht pallets toonden de X-ray-beelden een afwijkende kleur bij de twee onderste twee lagen kartons in vergelijking met de bovenste vier lagen kartons. Deze bleken bij weging ook beduidend zwaarder te zijn. In 94 kartons werd een groot vierkant pakket aangetroffen, dat met plastic was omwikkeld. De verbalisanten relateren dat hen ambtshalve bekend is dat deze manier van verpakken gebruikelijk is bij verdovende middelen.
Deze pakketten waren onderverdeeld in kleinere pakketten. De inhoud van enkele kleine pakketten zijn getest door de speurhondengeleiders van de Douane Rotterdam middels de Narco-disposakit. De test wees uit dat de inhoud van de pakketten vermoedelijk cocaïne betrof. In totaal hebben [verbalisant 3] en [verbalisant 4] 1504 van dergelijke kleine pakketten aangetroffen, welke vervolgens in beslag zijn genomen. Alle pakketten zijn open gesneden ter vaststelling van de inhoud, dit betrof allemaal een witte substantie.
Het brutogewicht van de in beslag genomen pakketten werd na weging bepaald op 1.674,96 kilogram. Per groot pakket werd uit een willekeurig klein pakket een monster genomen. In totaal zijn er 94 monsters genomen. Elk afzonderlijk monster werd hierna onderverdeeld in een A- en een B-monster. Deze monsters zijn verpakt in gripzakjes en gemerkt met de nummers 1.1A tot en met 8.10A en 1.1B tot en met 8.10B. In totaal zijn er derhalve 188 gripzakjes bemonsterd.
De overdracht en tests van de verdovende middelen
Op 14 september 2007 zijn 1499 pakketten van de 1504 pakketten door de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] overgebracht naar de N.V. Afvalverwerking te Rotterdam. Aldaar zijn deze 1499 pakketten overgedragen door verbalisant [verbalisant 5] en onder toezicht door deze [verbalisant 5] gestort in de verbrandingsoven.
De overige vijf kleine pakketten en de 188 gripzakjes zijn overgebracht naar de vestiging van de Belastingdienst/Fiod-ECD te Rotterdam. Verbalisant [verbalisant 5] heeft de vijf kleine pakketten en 188 gripzakjes ingeslagen in de kluis van de Belastingdienst/Fiod-ECD te Rotterdam.
Op maandag 17 september 2007 werd de container HLXU 309090-4 bij de Douane Controle Loods - onder toezicht van douanier [verbalisant 6], ambtenaar van de Belastingdienst/Fiod-ECD - gevuld met de tien pallets met daarop 360 kartons. Dit zijn de pallets en de kartons waarop op 13 september 2007 de pakketten met vermoedelijk verdovende middelen zijn aangetroffen. Op 18 september 2007 is de container herverzegeld, waarna de container werd teruggeplaatst bij het containerbedrijf ECT vestiging Home Terminal te Rotterdam.
Na overleg met officier van justitie mr. G. Rip, werd de zaak voor nader onderzoek en afhandeling overgedragen naar de Nationale Recherche. Gelet op deze overdracht zijn de vijf apart gehouden pakketten en de 188 gripzakjes op 18 september 2007 eveneens aan de Nationale Recherche ter beschikking gesteld.
Verbalisant met nummer [nummer] verbonden aan de Nationale Recherche relateert dat hij op 18 september 2007 de vier pakketten en de 188 gripzakjes heeft ontvangen van douanier [verbalisant 7], werkzaam bij het Harc-Team. Het vijfde pakket is op last van officier van justitie mr. A.R.E. Schram teruggeplaatst in één van de dozen van de container HLXU-309090-4. De doos waarin het betreffende pakket is geplaatst, werd door verbalisant [nummer] gemarkeerd met een blauwe balpen. Daarnaast zijn de kartons waaruit de verdovende middelen zijn gehaald, gevuld met hout en stenen met ongeveer een gelijk gewicht als de in beslag genomen 1674,96 kilo met vermoedelijk cocaïne. De kilo met vermoedelijk cocaïne zou gecontroleerd worden afgeleverd, waardoor aldus een uitgestelde inbeslagneming zou worden bewerkstelligd.
De lading van voornoemde container is op 19 september 2007 gelost bij een loods gelegen aan de [adres 1] te Weert. Uit de observatie die de Nationale Recherche heeft gehouden bij de loods, blijkt dat drie personen - die later worden geïdentificeerd als medeverdachten [verdachte 4], [verdachte 5] en [verdachte 3] - de lading tussen 11.11 uur en 11.30 uur hebben gelost in de loods gelegen aan de [adres 1] te Weert. Omstreeks 14.16 uur zijn er geen personen meer in de buurt van de loods aanwezig. Vervolgens wordt omstreeks 21.55 uur besloten om de loods binnen te treden ter doorzoeking. Bij deze doorzoeking is de achtergebleven kilo met vermoedelijk cocaïne aangetroffen in de door de politie gemerkte doos. Vanaf het moment dat de container werd opgehaald tot en met het moment van de doorzoeking in de loods zijn de container en de dozen onder de controle geweest van een observatieteam.
Onder [bedrijf verdachte 2] te Weert, de huurder van de loods aan de [adres 1] te Weert, is het volgende in beslag genomen:
•de op 19 september 2007 door verbalisant [verbalisant 8] in beslag genomen kilo cocaïne ;
•de overige pakketten - zijnde de pakketten uit de pakketten die behoren bij de in beslag genomen partij met een brutogewicht van 1674,96 kilo, met uitzondering van de vijf pakketten en 188 gripzakjes - die reeds op 14 december 2007 zijn vernietigd bij de Afvalverwerking Rotterdam .
De Nationale Recherche heeft de kilo cocaïne samen met de vier pakketten en 188 gripzakjes, die verbalisant met nummer [nummer] op 18 september 2007 van het Harc-team heeft ontvangen, op 21 september 2007 overgebracht en aangeboden aan een medewerker van laborant drs. R. Jellema, werkzaam bij de Forensische Opsporing van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Deze overdracht is geschied, om de identiteit van de betreffende stof vast te stellen. Drs. R. Jellema relateert in een proces-verbaal met betrekking tot de overdracht van het materiaal, dat het laboratorium de betreffende onderzoeksopdracht pas op 24 september 2007 van verbalisant [nummer]van de Nationale Recherche heeft ontvangen. Drs. R. Jellema heeft ter zitting van 29 september 2009 verklaard dat de pakketten en de gripzakjes reeds op vrijdagmiddag 21 september 2007 zijn ontvangen,
maar dat het “front-office” de opdracht pas op maandag 24 september 2007 heeft ingeboekt. Dit gebeurde vaker indien een onderzoeksaanvraag op vrijdagmiddag nog binnenkwam. Door drs. R. Jellema is vervolgens op 25 september 2007 een onderzoek verricht naar de vijf pakketten (code 3178410A) met een gewicht van 5,03 kilogram en naar zestien monsters van de 188 gripzakjes (code 3178410B). Uit het verrichte onderzoek bleek dat alle 21 monsters cocaïne bevatten. Dit resultaat is op 27 september 2007 telefonisch doorgegeven aan het onderzoeksteam.
Drs. R. Jellema relateert dat hij het materiaal heeft overgedragen aan de Nationale Recherche. Verbalisant met nummer [nummer] van de Nationale Recherche relateert dat hij op 1 oktober 2007 de 188 plastic zakjes heeft overgenomen van drs. R. Jellema. De verbalisant heeft toen de zakjes met daarin de cocaïne bij het onderzoeksteam opgeslagen. Op 28 januari 2008 hebben verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] vervolgens 5,14 kilogram cocaïne opgehaald bij het laboratorium van drs. R. Jellema. Deze cocaïne werd eveneens opgeborgen in de kluis van het onderzoeksteam. Op 30 januari 2008 hebben verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 10] zowel de 188 gripzakjes als de 5,14 kilogram cocaïne ter vernietiging naar het afvalbedrijf van de gemeente Amsterdam gebracht. De cocaïne werd door verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 10] in de verbrandingsoven van het afvalbedrijf gegooid.
Met betrekking tot het verschil tussen de door drs. R. Jellema gewogen 5,03 kilogram cocaïne en de 5,14 kilogram cocaïne die door verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] zijn opgehaald bij het laboratorium van drs. R. Jellema, relateert verbalisant met nummer [nummer] dat hij op 9 juli 2007 een gesprek heeft gehad met drs. R. Jellema. Drs. R. Jellema heeft ten overstaan van de verbalisant verklaard dat hij, bij binnenkomst in het laboratorium, het witte poeder heeft gewogen zonder verpakkingsmateriaal. Het nettogewicht, was - overeenkomstig het opgemaakte rapport - 5,04 kilogram. Na het door hem verrichte onderzoek naar het witte poeder, is dit poeder in een plastic zak gestopt en samen met een zwaar omhulsel gewogen. Dit gewicht wordt genoteerd op een label en in de zak gestopt, waarna het omhulsel dicht wordt geseald.
Het brutogewicht dat derhalve is gewogen in de onderhavige zaak was - overeenkomstig het label - 5.14 kilogram. Verbalisant met nummer [nummer]heeft ter controle tevens een soortgelijk plastic omhulsel gewogen, hetgeen een gewicht van 105 gram bleek te hebben. Het gewicht van een losse plastic zak heeft verbalisant met nummer [nummer] niet gewogen.
De verbalisant heeft drs. R. Jellema ook foto’s laten zien van de bewuste zak van ongeveer vijf kilo. Blijkens de foto van deze zak, zat er op de betreffende zak een label met X-pol nummer 2007254926 , zijnde een nummer dat binnen de justitieketen wordt gebruikt bij de overdracht van in beslag genomen goederen .
Dit nummer is identiek aan het X-pol nummer dat in het proces-verbaal van drs. R. Jellema is vermeld met betrekking tot de overdracht van de onderzoeksopdracht.
Overwegingen van de rechtbank ter-zake cocaïne
Chain of evidence
De raadsman voert - op grond van de getuigenverklaringen van drs. R. Jellema en E. Colmsee - aan dat het goed mogelijk is dat er ergens een verwisseling van de partij monsters (vermeende) cocaïne heeft plaatsgevonden en derhalve niet met zekerheid gesteld kan worden dat de geteste monsters (vermeende) cocaïne ook daadwerkelijk afkomstig zijn van de aangetroffen partij wit poeder in de zeecontainer in de haven van Rotterdam.
Uit hetgeen onder de bewijsmiddelen staat weergegeven over de gang van zaken vanaf het moment van aantreffen van de partij (vermeende) cocaïne in de zeecontainer op 13 september 2007 tot aan het moment dat de monsters door de Nationale Recherche op 21 september 2007 bij het politielaboratorium van drs. R. Jellema zijn afgeleverd ( 5 pakketten van in totaal 5 kilogram wit poeder en 188 plastic zakjes wit poeder, bestaande uit een A en een B serie), leidt de rechtbank af dat deze monsters afkomstig zijn van de in de zeecontainer van Rotterdam op 13 september 2007 aangetroffen partij wit poeder. Immers kan de rechtbank aan de hand van dit relaas geen onregelmatigheden ontdekken op grond waarvan er een gerechtvaardigd vermoeden kan ontstaan dat er ergens in de keten een verwisseling van de partij monsters heeft plaatsgevonden.
Uit het onderzoeksrapport van drs. R. Jellema d.d. 25 september 2007 blijkt dat op 24 september 2007 de monsters zijn getest die op 24 september 2007 (rechtbank: moet zijn 21 september 2007) door een verbalisant van de Nationale Recherche, [nummer] - zijnde een verbalisant van de Nationale Recherche team 4, welk team blijkens het strafdossier in deze het strafrechtelijk onderzoek heeft verricht - bij het laboratorium van drs. R. Jellema zijn afgeleverd. Uit de inhoud van het rapport van drs. R. Jellema blijkt tevens dat de testen zijn uitgevoerd op een partij monsters die 5 pakketten van in totaal 5 kilogram van een wit poeder bevat met daarnaast 188 plastic zakjes wit poeder bestaande uit een A en een B serie,
welke omschrijving overeenkomt met de partij monsters die op 21 september 2007 door de Nationale Recherche bij het laboratorium van drs. R. Jellema is afgeleverd.
Voorts hebben zowel drs. R. Jellema als E. Colmsee bij de rechter-commissaris verklaard dat het gelet op de werkwijze binnen het laboratorium uitgesloten kan worden geacht dat er een verwisseling van de partij monsters dan wel verwisseling van testuitslagen heeft plaatsgevonden. Immers, het laboratorium is alleen toegankelijk voor drs. R. Jellema en E. Colmsee. De monsters worden daar - zo verklaart E. Colmsee bij de rechter-commissaris - bewaard in een kluis. De testen worden vervolgens door E. Colmsee of drs. R. Jellema ingeboekt en vrijwel meteen na inboeking afgewerkt. Alvorens met de ene partij wordt begonnen wordt eerst de andere partij afgewerkt.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank geen enkele aanleiding om te vermoeden dat er ergens een verwisseling van de partij monsters heeft plaatsgevonden en is de rechtbank van oordeel dat de testuitslagen zoals vermeld in het rapport van drs. R. Jellema betrekking hebben op de partij monsters die afkomstig zijn van de op 13 september 2007 in de haven van Rotterdam in de zeecontainer aangetroffen partij wit poeder.
Werkwijze laboratorium
De rechtbank verstaat het door de raadsman gevoerde verweer aldus, dat op basis van de door hem aangevoerde gronden de testresultaten van het door het laboratorium van drs. R. Jellema uitgevoerde onderzoek ten aanzien van de monsters (vermeende) cocaïne, onbetrouwbaar moeten worden geacht en derhalve van de bewijsvoering dienen te worden uitgesloten.
De rechtbank heeft gedurende het onderzoek ter terechtzitting geconstateerd dat de werkwijze van het laboratorium van drs. R. Jellema en de controle hierop van een andere orde is dan bijvoorbeeld een modern ingericht laboratorium als dat van het NFI. De rechtbank is evenwel van oordeel dat een gestandaardiseerde werkwijze, zoals bijvoorbeeld de ISO/IEC 17025-norm dat voorstaat de door het laboratorium gehanteerde werkwijze weliswaar inzichtelijker en controleerbaarder maakt, doch dat de afwezigheid hiervan niet automatisch inhoudt dat de betrouwbaarheid van de door het laboratorium uitgevoerde testen hierdoor in twijfel moet worden getrokken. Voor een dergelijke vergaande conclusie dienen naar het oordeel van de rechtbank concrete aanwijzingen te bestaan.
Drs. R. Jellema en E. Colmsee hebben uitgebreid over de werkwijze binnen het laboratorium verklaard, welke werkwijze naar het oordeel van de rechtbank niet getuigt van enige mate van onzorgvuldigheid.
Dat de verdediging aanvoert dat de testresultaten mogelijk zouden zijn beïnvloed door een vervuilde detector acht de rechtbank niet aannemelijk aangezien drs. R. Jellema en E. Colmsee verklaren de apparatuur regelmatig (vier maal per jaar) te reinigen en dat er bij de testen altijd een referentiemateriaal meeloopt om mogelijke afwijkingen van de meetapparatuur zichtbaar te maken. Bovendien hebben zij beiden verklaard dat zij het uitgesloten achten dat de testresultaten zijn beïnvloed door bevuilde apparatuur. Het referentiemateriaal wordt daarnaast - zo verklaart drs. R. Jellema - regelmatig op inhoud getest zodat niet valt aan te nemen dat de testresultaten (mogelijk) zijn beïnvloed door het gebruik van ondeugdelijk referentiemateriaal. Verder is de rechtbank niet gebleken dat het laboratorium gebruik heeft gemaakt van verouderde technieken en zijn er ook geen aanwijzingen voor een te haastige werkwijze die van invloed zou kunnen zijn op de onderhavige onderzoeksresultaten. Overigens heeft de officier van justitie ter terechtzitting aangegeven dat het feit dat er door de Nationale Recherche geen gebruik meer wordt gemaakt van het laboratorium van drs. R. Jellema, niets van doen heeft met de door het laboratorium geleverde kwaliteit ten aanzien van de onderzoeken.
De omstandigheid dat drs. R. Jellema betrokken is bij de hercertificering van medewerkers van het NFI getuigt er naar het oordeel van de rechtbank van dat drs. R. Jellema op dit vakgebied als een deskundige wordt beschouwd die in elk geval het vertrouwen geniet van een organisatie als het NFI, die overigens wel gecertificeerd en geaccrediteerd is.
NFI medewerker dr. Van de Berg fungeert als medeondertekenaar bij het laboratorium van drs. R. Jellema, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank getuigt van het feit dat het NFI instaat voor de werkwijze en de resultaten van de door het laboratorium van drs. R. Jellema verrichte onderzoeken.
Daarnaast heeft NFI medewerker dr. Van de Berg de door het laboratorium van drs. R. Jellema uitgevoerde testmethoden en -resultaten aan een nader onderzoek onderworpen. Dr. Van de Berg geeft in zijn bevindingen hieromtrent aan dat de werkwijze die drs. R. Jellema heeft gehanteerd een gebruikelijke werkwijze betreft voor het onderzoek naar mogelijk verdovende middelen. De methode is vergelijkbaar met de werkwijze die door het NFI wordt gehanteerd. Deze methode is tevens conform internationale aanbevelingen. Over de testresultaten van drs. R. Jellema verklaart dr. Van de Berg het volgende. De conclusies zoals die staan aangegeven in het rapport van drs. R. Jellema zijn volgens de bevindingen van dr. Van de Berg hoogstwaarschijnlijk juist. Dr. Van de Berg maakt een voorbehoud omdat hij - zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard - de testresultaten heeft beoordeeld aan de hand van het massaspectrum. Het massaspectrum zoals dat uit de testresultaten van drs. R. Jellema naar voren komt is identiek aan dat van cocaïne. Er zijn echter stoffen die een vergelijkbaar massaspectrum hebben als cocaïne zoals pseudo-allococaïne. Om het verschil te kunnen bepalen moet een analyse worden gemaakt van de retentietijd. De retentietijd van cocaïne verschilt duidelijk van pseudo-allococaïne. De retentietijd kan dr. Van de Berg echter niet afleiden uit de grafieken van het onderzoek van drs. R. Jellema.
Uitgaande van de constatering van drs. R. Jellema dat de retentietijd van de onderzochte monsters overeenkwam met de retentietijd van de cocaïne uit het referentiemonster, volgt dat de onderzoeksmonsters cocaïne bevatten. Het betreft hier volgens dr. Van de Berg een puur wetenschappelijke discussie omdat de stof pseudo-allococaïne naar zijn weten in het maatschappelijk verkeer niet voorkomt.
Hieruit leidt de rechtbank af dat dr. Van de Berg de testresultaten van drs. R. Jellema onderschrijft en aan zijn voorbehoud geen consequenties hoeven te worden verbonden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de belangen die met de onderhavige strafzaak gemoeid zijn (hoeveelheid aangetroffen cocaïne) het wellicht de voorkeur had verdiend dat de Nationale Recherche de monsters (vermeende) cocaïne ter onderzoek bij het NFI had aangeboden, doch dit neemt niet weg dat het onderzoek ten aanzien van de monsters naar haar oordeel op een deugdelijke wijze door het laboratorium van drs. R. Jellema is uitgevoerd en de testresultaten derhalve betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs dienen te worden geacht. Hetgeen de raadsman hiertoe heeft aangedragen kan dan ook niet tot bewijsuitsluiting leiden.
Pseudo-allococaïne
De verdediging bepleit dat op grond van de testresultaten niet is vast komen te staan dat de in de zeecontainer aangetroffen stof in plaats van cocaïne, pseudo-allococaine betreft. De raadsman refereert hierbij aan hetgeen dr. Van de Berg hierover in zijn rapport heeft aangegeven.
Op basis van hetgeen de deskundigen Jellema en Van de Berg ter terechtzitting hebben verklaard, concludeert de rechtbank het volgende. De testen zijn uitgevoerd aan de hand van twee technieken, te weten de gaschromatografie en de massaspectrometrie.
Cocaïne en pseudo-allococaïne zijn op grond van het massaspectrum nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Vanwege de sterke overeenkomsten tussen het massaspectrum van cocaïne en pseudo-allococaine kan het voorkomen dat bij het vergelijken van het massaspectrum van de te identificeren stof met referentiemassaspectra van een bibliotheek waarin beide stoffen zijn opgenomen, sterke overeenkomsten worden gevonden met zowel cocaïne als met pseudo-allococaine. Dit verklaart dat de software als testuitslag pseudo-allococaïne aangeeft terwijl er cocaïne wordt getest. Op grond van een verschillend chromatografiegedrag kunnen de stoffen met een gaschromotograaf vervolgens wel van elkaar worden onderscheiden. De retentietijd is de tijd die een stof nodig heeft om uit de gaschromotograaf te komen. Beide deskundigen hebben verklaard dat de retentietijd van cocaïne duidelijk verschilt van die van pseudo-allococaïne. Derhalve is deze dus bepalend voor de definitieve identificatie. Uit het rapport komt naar voren dat drs. R. Jellema beide technieken in deze heeft gebruikt om de samenstelling van de geteste stof te bepalen, die cocaïne bleek te zijn. Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank uitgesloten worden geacht dat de door het laboratorium van drs. R. Jellema geteste stof pseudo-allococaïne betreft. Bovendien komt deze stof volgens de deskundigen ook niet voor in het maatschappelijk verkeer en kan uit de gehele gang van zaken rondom het transport worden afgeleid dat de lading een illegale stof betrof, waartoe pseudo-allococaïne niet behoort.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de op 13 september 2007 in de zeecontainer aangetroffen partij wit poeder, cocaïne betrof. Bij dit oordeel heeft zij mede in aanmerking genomen dat:
-de hele gang van zaken rondom het transport van de zeecontainer er op duidde dat het een illegale lading betrof;
-de aangetroffen stof een wit poeder was;
-speurhonden aansloegen op de aanwezigheid van verdovende middelen in de zeecontainer;
-de narcotest heeft uitgewezen dat de aangetroffen stof cocaïne betrof;
-de testresultaten van het laboratorium van drs. R. Jellema uitwezen dat de geteste monsters cocaïne bevatten;
-deze testresultaten nogmaals zijn beoordeeld door een deskundige van het NFI die de testresultaten als betrouwbaar heeft aangemerkt.
De rechtbank verwerpt hiermee het verweer van de raadsman.
7.4Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
Op grond van de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Bij dit oordeel heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Er zijn in het strafdossier aanwijzingen dat verdachte bij de ten laste gelegde gedragingen betrokken is geweest, immers was verdachte op 19 september 2007 aanwezig en behulpzaam bij het lossen van de container met koffie en cocaïne te Weert.
Ook heeft hij blijkens de verklaring van de taxichauffeur naderhand deelgenomen aan de taxirit gedurende welke er een onderhoud heeft plaatsgevonden tussen de betrokkenen over het aantreffen van hout en stenen in de zeecontainer, waarvan het verloop overigens op z’n minst als uiterst merkwaardig kan worden aangemerkt. Voorts komt verdachte naar voren in een van de tapgesprekken die plaatsvinden nadat de container is gelost en deze hout en stenen bleek te bevatten. Deze gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet van dien aard dat hieruit kan worden afgeleid dat verdachte wetenschap had van het feit dat zich in de betreffende zeecontainer naast de koffie een hoeveelheid cocaïne bevond. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan immers niet meer worden afgeleid dan dat verdachte is ingezet voor het lossen van de betreffende container en dat hij bij de nasleep hiervan betrokken was. Nu op grond van het onderzoek ter terechtzitting deze wetenschap niet kan worden aangetoond dient verdachte dan ook van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
8.Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, M.B.T.G. Steeghs en
M.J.H. van den Hombergh, rechters, van wie mr. M.B.T.G. Steeghs voorzitter, in tegenwoordigheid van mrs. P.C.W. Gubbels-Willems en R.P. van der Pijl als griffiers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 4 december 2009.