ECLI:NL:RBROE:2009:BK5773

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
8 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/850659-08
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik door (pleeg)grootvader met bewezenverklaring en strafmaat

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Roermond op 8 december 2009, staat de verdachte terecht voor seksueel misbruik van zijn (pleeg)kleindochter. De feiten dateren van 1 december 1991 tot en met 9 december 1997, waarbij de verdachte meermalen handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat op dat moment nog niet de leeftijd van twaalf jaren had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn vinger(s) in de vagina van het slachtoffer heeft gestoken en ontuchtige handelingen heeft gepleegd, zoals het betasten van de borsten en vagina van het slachtoffer. De officier van justitie heeft gevorderd dat de ten laste gelegde feiten bewezen worden verklaard, gebaseerd op de aangifte van het slachtoffer en de verklaringen van de verdachte. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende wettig bewijs is voor enkele van de ten laste gelegde feiten, met name de handelingen die de verdachte heeft ontkend. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deze onderdelen, maar heeft wel vastgesteld dat de handelingen van het tongzoenen en het betasten van het slachtoffer wettig en overtuigend bewezen zijn.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn hoge leeftijd en slechte gezondheid. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 2.500,- aan het slachtoffer te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/850659-08
Datum uitspraak : 8 december 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
[geboortedatum],
[adres].
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 november 2009.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 1 december 1991 tot en met 09 december 1997 in de gemeente Roermond, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer
handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens) zijn, verdachtes, vinger(s) gestoken althans gebracht in de vagina
van die [slachtoffer] en/of zijn, verdachtes, tong gestoken althans gebracht in de mond van die [slachtoffer];
(artikel 244 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 10 december 1990 tot en met 30 november 1991 in de gemeente Roermond met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (buiten echt), (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het (telkens) ontuchtig betasten en/of bevoelen en/of strelen van de borst(en) en/of vagina van die [slachtoffer] en/of ontuchtig het geslachtsdeel van
hem, verdachte, door die [slachtoffer] heeft doen of laten vastpakken en/of in het steken van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of in het steken van zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer];
(artikel 247 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 1 december 1991 tot en met en 9 december 1997 in de gemeente Roermond met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het (telkens) ontuchtig betasten en/of bevoelen en/of strelen van de borst(en) en/of vagina van die [slachtoffer] en/of ontuchtig het geslachtsdeel van hem,
verdachte, door die [slachtoffer] heeft doen of laten vastpakken.
(artikel 247 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 24 november 2009 gevorderd dat
het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard, gelet op de aangifte van het slachtoffer en de verklaringen van verdachte. Zij heeft aangevoerd dat ook de ten laste gelegde handelingen die verdachte heeft ontkend, zoals onder meer het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie is daarbij uitgegaan van de verklaringen die het slachtoffer heeft afgelegd, nu deze verklaringen specifiek en authentiek zijn. Er bestaat naar de mening van de officier van justitie geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van het slachtoffer.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte door het openbaar ministerie meer wordt verweten dan er daadwerkelijk is gebeurd. Verdachte heeft het uitwendig betasten van de schaamstreek van het slachtoffer bekend. Verdachte heeft ook bekend dat hij meermalen met het slachtoffer heeft getongzoend, met dien verstande dat het slachtoffer met haar tong in de mond van verdachte is binnengedrongen. Deze handelingen vonden plaats op initiatief van het slachtoffer. Het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer heeft verdachte ontkend. Van dit onderdeel dient verdachte derhalve naar de mening van de raadsman te worden vrijgesproken.
7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en 3 overweegt de rechtbank dat voor de ten laste gelegde handelingen “vinger(s) steken althans brengen in de vagina van [slachtoffer]” (feit 1) en “ontuchtig het geslachtsdeel van hem door [slachtoffer] heeft doen of laten vastpakken” (feit 3) enkel de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] als bewijsmiddel voorhanden zijn, nu verdachte deze handelingen zowel bij de politie als ter terechtzitting telkens heeft ontkend.
In het dossier bevindt zich naast de verklaring van het slachtoffer en de verklaring van verdachte enkel nog een korte briefwisseling tussen verdachte en het slachtoffer en een uittreksel uit het geboorteregister van het slachtoffer, zodat de rechtbank ook daarin geen bewijsmiddelen kan ontdekken die de verklaring van het slachtoffer met betrekking tot deze onderdelen kan ondersteunen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er onvoldoende wettig bewijs is waaruit blijkt dat verdachte zijn vinger(s) heeft gestoken/gebracht in de vagina van [slachtoffer] en dat verdachte [slachtoffer] zijn geslachtsdeel heeft doen of laten vastpakken. Verdachte dient derhalve van deze onderdelen te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot feit 2 overweegt de rechtbank dat het slachtoffer in de ten laste gelegde periode (10 december 1990 tot en met 30 november 1991) vijf jaar was.
De rechtbank overweegt dat uit de aangifte niet blijkt dat het slachtoffer vanaf haar vijfde verjaardag seksueel is misbruikt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij denkt dat het slachtoffer ouder was. Verdachte heeft deze leeftijd gereconstrueerd door te stellen dat het slachtoffer altijd samen met haar nichtje [nichtje van slachtoffer] bleef logeren, dat [nichtje van slachtoffer] geboren is in 1989 en dat zij pas kwam logeren toen zij een jaar of drie was (de rechtbank concludeert hieruit dat dit derhalve in 1992 was, toen het slachtoffer ongeveer zeven jaar was). Deze verklaring van verdachte sluit ook aan bij de aangifte van het slachtoffer, waaruit blijkt dat het slachtoffer pas vanaf haar zevende levensjaar in haar dagboek over het misbruik heeft geschreven .
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte in deze ten laste gelegde periode de hem verweten handelingen heeft verricht. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van feit 2.
7.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hieronder opgenomen motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende dossierpagina-nummering van het in de wettelijke vorm door de Regiopolitie Limburg-Noord, Jeugd- Slachtofferzorg en Zedenzaken, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL2379/08-006214, gedateerd 4 november 2008 en de daarbij behorende bijlagen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van seksueel misbruik, gepleegd door verdachte.
Zij heeft verklaard dat uit haar dagboek blijkt dat zij vanaf haar zevende tot en met haar twaalfde jaar meermalen seksueel is misbruikt in de woning van verdachte te Roermond. Verdachte heeft, terwijl zij in de studeerkamer achter de computer bij verdachte op schoot zat, onder haar hemdje over haar borsten gewreven. Ook streek hij wel eens over haar kleding over haar vagina en ging hij met zijn hand in haar onderbroek. Verder gaf verdachte haar tongzoenen, waarbij hij zijn tong in haar mond bracht. Voorts heeft verdachte, terwijl hij met haar onder de douche stond, over haar borsten gewreven.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn armen om het slachtoffer heeft geslagen. Het klopt dat ze meermalen hebben getongzoend. Het initiatief lag echter bij haar en zij kwam met haar tong bij hem naar binnen. Verder trok zij zijn hand naar haar vagina en bewoog ze haar geslachtdeel tegen zijn hand. Hij heeft zijn hand toen niet teruggetrokken. Op de studeerkamer zat ze achter de computer meestal bij hem op schoot. Hij sloeg dan zijn armen om haar heen en zijn hand ging daarbij wel eens onder haar hemdje, ter hoogte van de borsten, maar die had zij toen nog niet.
Blijkens het uittreksel van het geboorteregister is [slachtoffer] geboren op [geboortedatum]. In de onder feit 1 en 3 ten laste gelegde periode was zij derhalve tussen de vijf en twaalf jaar.
Gelet op de vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten (met uitzondering van de onder 7.2 vermelde onderdelen waarvan verdachte wordt vrijgesproken) wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Met betrekking tot het tongzoenen (feit 1) overweegt de rechtbank dat nu het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte zijn tong in haar mond bracht en verdachte heeft erkend dat hij met het slachtoffer heeft getongzoend, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte met zijn tong bij het slachtoffer seksueel is binnengedrongen.
7.4. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij meermalen in de periode van 1 december 1991 tot en met 9 december 1997 in de gemeente Roermond, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
telkens zijn, verdachtes, tong gebracht in de mond van die [slachtoffer];
3.
hij meermalen in de periode van 1 december 1991 tot en met en 9 december 1997 in de gemeente Roermond met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het telkens ontuchtig betasten en/of bevoelen en/of strelen van de borsten en/of vagina van die [slachtoffer].
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
t.a.v. feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het misdrijf onder 1 is strafbaar gesteld bij artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 3:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Het misdrijf onder 3 is strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 14 maanden. Zij heeft daartoe -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat het slachtoffer nog erg jong was en dat de feiten hebben plaatsgevonden bij verdachte thuis, waar zij zich veilig waande. Bovendien hebben de feiten meermalen plaatsgevonden en gedurende een lange periode. De feiten hebben grote gevolgen gehad voor het slachtoffer. De officier van justitie heeft bij haar strafeis enerzijds rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte geen inzicht heeft getoond, nu hij de schuld bij het slachtoffer legt. Anderzijds heeft zij rekening gehouden met de hoge leeftijd van verdachte en met het lange tijdsverloop sedert het plegen van de feiten.
Naar de mening van de officier van justitie is gelet op de precaire gezondheidstoestand van verdachte een werkstraf geen optie en doet een voorwaardelijke straf geen recht aan de ernst van de ten laste gelegde feiten.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het slachtoffer nam het initiatief bij de lichamelijke contacten. Verdachte verwijt zichzelf dat hij als volwassene het slachtoffer als kind niet heeft beschermd en hij legt de verantwoordelijkheid bij zichzelf. Verdachte heeft grote spijt en beseft dat hij te ver is gegaan. Verdachte is zich er niet van bewust geweest dat het slachtoffer die handelingen als grensoverschrijdend heeft ervaren. Zijn eigen kinderen hebben partij gekozen voor het slachtoffer en hij staat er nu dus alleen voor. Voorts dient er rekening mee te worden gehouden dat sinds de feiten inmiddels een lange tijd is verstreken en dat verdachte een first offender is.
De raadsman heeft voorts aangevoerd het niet eens te zijn met de stelling van de reclassering dat de kans op recidive gemiddeld is. Verdachte is inmiddels 81 jaar en heeft meerdere forse medische problemen. Bovendien beseft verdachte nu dat de handelingen met het slachtoffer fout waren. Een behandeling bij FPP De Horst lijkt derhalve een stap te ver, temeer daar verdachte in verband met zijn gezondheidstoestand een groot deel van het jaar op Curaçao verblijft en de door de reclassering voorgestelde behandeling derhalve praktisch niet realiseerbaar is. De raadsman acht een voorwaardelijke geldboete met een proeftijd van één jaar (gelet op verdachtes leeftijd) en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde een passende straf.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel grensoverschrijdend gedrag bij het slachtoffer [slachtoffer].
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer die door het bewezenverklaarde wordt veroorzaakt en met de mate waarin het bewezenverklaarde persoonlijk leed en psychische schade bij het slachtoffer teweeg heeft gebracht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het slachtoffer, destijds tussen de zeven en twaalf jaar oud, regelmatig bij verdachte en zijn vrouw over de vloer kwam en dat zij verdachte als haar opa beschouwde. Hierdoor heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem als volwassene maar ook als ‘pleegopa’ mocht stellen. De stelling van verdachte dat het slachtoffer het initiatief nam tot de lichamelijke contacten, doet aan het vorenstaande niet af. Indien dit immers al het geval zou zijn, dan had verdachte als volwassene het jonge meisje in bescherming moeten nemen in plaats van misbruik te maken van haar kwetsbare positie.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat uit de in het dossier aanwezige schriftelijke slachtofferverklaring van 26 augustus 2009 blijkt dat het slachtoffer zich lang schuldig heeft gevoeld en boos op zichzelf was omdat ze er niets tegen heeft gedaan. Ondanks de omstandigheid dat het slachtoffer al sinds vier jaar in therapie is, heeft ze nog steeds moeite met slapen en kan zij zich moeilijk concentreren. Haar vertrouwen in andere mensen is weg en ze heeft moeite met knuffelen en aanrakingen. Ze is onzeker en heeft een negatief zelfbeeld.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn gevorderde leeftijd en zijn slechte gezondheid. Bovendien houdt de rechtbank rekening met het lange tijdsverloop sedert de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheid dat niet is gebleken dat verdachte zich ooit eerder schuldig heeft gemaakt aan andere (soortgelijke) feiten.
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij veel schuldgevoelens heeft. Hij heeft spijt, niet alleen ten opzichte van het slachtoffer maar ook ten opzichte van zijn eigen kinderen, die zich nu voor hem schamen.
Aangezien verdachte door de rechtbank wordt vrijgesproken van meerdere wezenlijke onderdelen van de tenlastelegging (met name het seksueel binnendringen met de vingers), zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat de officier van justitie bij haar strafeis van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking heeft genomen.
De rechtbank is -alle omstandigheden in aanmerking genomen- van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren een passende straf is.
Gelet op alle vorenomschreven persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank (anders dan de reclassering) van oordeel dat er geen sprake is van een relevant recidiverisico en dat derhalve een behandeling van verdachte danwel reclasseringstoezicht niet noodzakelijk is.
10.4. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer], [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van de hiervoor onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten geleden materiële schade en immateriële schade.
[slachtoffer] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 100,36 en de immateriële schade op een bedrag van € 10.000,- gesteld (als voorschot), en wil die schades vergoed krijgen.
Voor zover de vordering is gebaseerd op feit 2 overweegt de rechtbank dat [slachtoffer] niet in haar vordering kan worden ontvangen aangezien verdachte van dit feit is vrijgesproken.
Ten laste van verdachte zijn de hiervoor onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen. Het zijn strafbare feiten en verdachte zal ter zake van die feiten worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de materiële schade overweegt de rechtbank dat blijkens het dossier verdachte reeds aan [slachtoffer] € 8.000,00 heeft betaald in verband met door [slachtoffer] gemaakte therapiekosten, terwijl het daadwerkelijke bedrag blijkens het door [slachtoffer] bij het voegingsformulier gevoegde overzicht € 7.800,00 bedroeg. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de thans (aanvullend) gevorderde materiële schade niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. [slachtoffer] wordt derhalve voor dit onderdeel van haar vordering niet ontvankelijk verklaard en de rechtbank bepaalt dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als
volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank miskent de benadeelde partij dat de omvang van de schade door de strafrechter – in tegenstelling tot de burgerlijke rechter – nimmer voorlopig (en dus bij wijze van voorschot) kan worden begroot (HR 19 maart 2002, NJ 2002, 497).
Wel kan de strafrechter een vordering gedeeltelijk toewijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij ingediende vordering terzake van de immateriële schadevergoeding voor wat betreft het bedrag van € 2.500,- eenvoudig van aard is, nu de vordering tot dit bedrag is erkend. Dit betekent dat de benadeelde partij in zoverre kan worden ontvangen in haar vordering, die strekt tot vergoeding van de immateriële schade.
Gelet op de aard en de impact van het bewezenverklaarde, waarvoor verdachte wordt veroordeeld, is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang kan worden teweeggebracht.
Verdachte, die de vordering tot een bedrag van € 2.500,- heeft erkend, is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal deze schade, mede gelet op de redelijkheid en billijkheid, vaststellen op een bedrag van € 2.500,-. Dit toegewezen bedrag wordt definitief, zodra het strafvonnis, waarvan de beslissing omtrent de schadevergoeding deel uitmaakt, onherroepelijk is.
De daarover gevorderde wettelijke rente kan vanaf 11 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening worden toegewezen.
De rechtbank overweegt dat doorgaans als ingangsdatum van de wettelijke rente wordt aangemerkt de datum waarop het bewezenverklaarde feit is gepleegd. Echter, in het onderhavige geval gaat het om feiten die gedurende een langere periode zijn gepleegd. Blijkens het dossier heeft het slachtoffer naarmate de jaren verstreken meer last gekregen van de gevolgen van de bewezenverklaarde feiten. Gelet op deze omstandigheden zal de rechtbank als ingangsdatum van de wettelijke rente vaststellen de datum waarop [slachtoffer] haar vordering heeft ingediend, te weten 11 augustus 2009.
Voor zover de vordering voormeld bedrag van € 2.500,- overstijgt, is deze vordering in het strafproces niet van eenvoudige aard. In zoverre kan [slachtoffer] derhalve niet in haar vordering bij de strafrechter worden ontvangen. Zij kan deze restantvordering, desgewenst, bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 2.500,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening. Dit ten behoeve van [slachtoffer], [adres], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 35 dagen.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 244, 247.
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij van € 2.500,00;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer], [adres] , te betalen een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 11 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van
€ 2.500,00 subsidiair 35 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 11 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan
de Staat van een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 11 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en
ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van
voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, A.J.M. Huisman-Kreijn en
E.A.M. van Oorschot, rechters, van wie mr. E.A.M. van Oorschot voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.E.A. van Eijk-Bronkhorst als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 8 december 2009.