RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 510
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[naam] te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. J.W. Rauh
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roerdalen, verweerder.
1.1. Bij besluit van 17 februari 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen afwijzing van een verzoek om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, gegrond verklaard, de motivering aangevuld en onder toekenning van proceskosten het afwijzingsbesluit gehandhaafd. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 20 oktober 2009, waar eiser is verschenen bij zijn gemachtigde, terwijl het woord is gevoerd door mr. R.L.J. Reijnen, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door A.J.G. Kuijpers.
2.1. Op 19 juni 2008 is namens eiser, door zijn curator T.H.P. Dortants, een verzoek ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering over de periode van
1 juni 2008 tot en met 31 december 2008 ten bedrage van € 1.035,24.
2.2. Bij besluit van 10 juli 2008, verzonden 17 juli 2008, heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen wegens een vermogen dat hoger is dan de voor eiser van toepassing zijnde bijstandsnorm.
2.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder in navolging van het advies van de commissie bezwaarschriften het bezwaar van eiser tegen het besluit van 10 juli 2008 gegrond verklaard en op die grond proceskostenvergoeding toegekend, en overigens het besluit van 10 juli 2008 met een aangevulde motivering -ten materiële- gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder zich, onder verwijzing naar de nota ‘bijzondere bijstand Roerdalen 2005’, op het standpunt gesteld dat het saldo op de kapitaalrekening van eiser op 5 mei 2008 voldoende is om de kosten van bewindvoering zijnde € 1.035,00 op jaarbasis uit eigen middelen te voldoen.
2.4. In beroep is namens eiser aangevoerd dat het door eiser gespaarde geld uit de voorziening voor levensonderhoud bedoeld is voor extra kosten van aanschaffingen die juist uit de bijstandsnorm moeten worden voldaan en waarvoor eiser ook wordt geacht te reserveren. Voorts is gesteld dat alleen vermogen boven de grens van het bescheiden vrij te laten vermogen, waarvan geen sprake is, in de weg kan staan aan verlening van bijzondere bijstand. Verder is gewezen op de regeling bewindvoeringskosten volgens welke bijzondere bijstand kan worden verleend voor de kosten van bewindvoering en ook voor de kosten van een curator.
2.5. Bij verweerschrift heeft verweerder andermaal verwezen naar de eerder genoemde nota en naar hoofdstuk 3 van het ‘verstrekkingenboek Bijzondere bijstand’. Voorts heeft verweerder gesteld dat nu eiser een vermogen bezit dat volgens het beleid van de gemeente Roerdalen volledig moet worden aangewend voor de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft gevraagd, beantwoording van de vraag of de kosten noodzakelijk zijn niet aan de orde is.
2.6. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
2.6.1. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (Wwb) heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Voor de vaststelling van de middelen en van het vermogen zijn artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
2.6.2. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Wwb dient eerst beoordeeld te worden (1) of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens (2) of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna (3) of die kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord (4) of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt verweerder ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft. De omstandigheid dat de alleenstaande of het gezin al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden.
2.6.3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser door de kantonrechter onder bewind is gesteld zodat het niet meer aan verweerder is om de noodzaak daarvan en van de daaraan verbonden kosten te beoordelen. Bovendien heeft verweerder de afwijzing gebaseerd op de hierboven onder (4) geformuleerde vraag, zodat vanuit de systematiek van beoordeling van aanvragen voor bijzondere bijstand op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wwb ervan uitgegaan dient te worden dat de kosten voor eiser noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden.
2.6.4. Resteert de vraag (4) of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Niet in geschil is dat het saldo op de kapitaalrekening van eiser (€ 2.686,66) ruimte biedt om de kosten van bewindvoering (€ 1.035,-- op jaarbasis) te voldoen. De vraag is of verweerder in redelijkheid bij de vaststelling van het recht rekening heeft kunnen houden met alle middelen, waaronder het saldo van de betaalrekening of andere rekeningen.
2.6.5. De rechtbank overweegt in dit verband dat de integrale draagkrachtberekening voor zover het betreft de bijzondere bijstand sedert de inwerkingtreding van de Wwb aan gemeentelijk beleid is overgelaten. In de Memorie van Toelichting is dat als volgt verwoord: “De vrijstellingsbepalingen ex artikel 34 WWB (vermogen) zijn daarom niet verplicht van toepassing op de bijzondere bijstand.”.
2.6.6. Verweerder voert beleid op dit punt, hetgeen is neergelegd in de eerder genoemde ‘nota bijzondere bijstand 2005’. Aldaar is in onderdeel 3.3.1 voor wat betreft het vrij te laten vermogen met het oog op de toepassing van artikel 35 van de Wwb opgenomen, dat het vermogen geheel in beschouwing wordt genomen en volledig dient te worden aangewend voor de betaling van kosten, met dien verstande dat bij de vermogensvaststelling een bedrag gelijk aan de van toepassing zijnde bijstandsnorm buiten beschouwing wordt gelaten.
2.6.7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met dit beleid niet in strijd komt met enige wettelijke bepaling, noch acht de rechtbank hiermee de grenzen van een redelijke beleidsbepaling overschreden. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder rekening heeft gehouden met het feit dat een gedeelte van het saldo van de betaalrekening, bedoeld is ter voorziening in het levensonderhoud gedurende die maand en daarom bij de vermogensvaststelling een gedeelte van de betaalrekening, ter hoogte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, buiten beschouwing laat. Het gegeven dat het saldo van de kapitaalrekening is verkregen door sparen uit de uitkering voor noodzakelijke kosten, maakt het vorenstaande niet anders. Immers een percentage van de uitkering is bedoeld om te sparen voor onvoorziene of extra uitgaven. Zoals verweerder reeds heeft vermeld in het verweerschrift zullen de thans door eiser uit zijn vermogen te betalen bewindvoerderskosten bij eventuele toekomstige aanvragen voor duurzame gebruiksgoederen bij de vaststelling of er voor die kosten gereserveerd had kunnen worden, mee worden beoordeeld.
2.6.8. De rechtbank stelt tenslotte vast dat verweerder bij het bestreden besluit heeft gehandeld conform dit niet als onredelijk aan te merken beleid.
2.7. Op grond van bovenstaande overwegingen concludeert de rechtbank tot ongegrondverklaring van het beroep.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen, in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op
3 december 2009.
w.g. J.N. Buddeke,
griffier w.g. L.M.J.A. van Hövell tot Westerflier-Dassen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 3 december 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.