ECLI:NL:RBROE:2009:BK5144

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/620090-09
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de uitvoer van cocaïne en poging tot afpersing met vuurwapens

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 2 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de uitvoer van ongeveer 1000 gram cocaïne naar België en van poging tot afpersing. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en van het dreigen met geweld om geld af te dwingen van een tussenpersoon in een cocaïnedeal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte inderdaad betrokken was bij de uitvoer van cocaïne, waarbij hij als bemiddelaar optrad tussen de vragende en verschaffende partijen. De rechtbank verwierp het bewijsverweer van de verdediging dat de substantie die was overgedragen geen cocaïne was. De verdachte had een actieve rol gespeeld in de cocaïnedeal en was ook betrokken bij de afpersing, waarbij hij onder bedreiging met vuurwapens handelde. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte onder dwang had gehandeld tijdens de afpersing, wat leidde tot een partiële vrijspraak voor dat onderdeel van de aanklacht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en reclasseringstoezicht. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/620090-09
Datum uitspraak : 2 december 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte 3],
[geboortedatum],
[adres],
thans gedetineerd in [detentieadres].
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 18 november 2009.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 24 mei 2009 in de gemeente Roermond en/of in de gemeente Weert, in elk geval in het arrondissement Roermond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art. 2 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 25 mei 2009 in de gemeente Roermond en/of in de gemeente Weert, in elk geval in het arrondissement Roermond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [verdachte 4] en/of [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 39.000,- Euro, in elk geval een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [verdachte 4] en/of [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of te dwingen tot het teniet doen van een inschuld, met dat oogmerk tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [verdachte 4] en/of [slachtoffer] heeft getoond, in elk geval met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp ten overstaan van [verdachte 4] en/of [slachtoffer] heeft gemanipuleerd en (daarbij) op dreigende toon heeft gezegd: "ik wil het nu, ik wil mijn geld terug" in elk geval woorden van gelijke aard en strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 317 jo. 45 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 18 november 2009 gevorderd dat het ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde onderdeel.
De verdediging stelt daartoe dat de verdachte vanaf het moment dat hij besloot openheid van zaken te geven consistent en volledig is geweest in zijn verklaringen, in tegenstelling tot zijn medeverdachten. Volgens de verdediging stroken zijn verklaringen bovendien met het overige bewijs en zijn ze daarom geloofwaardig. Volgens de verdediging is de verdachte niet meer dan een tussenpersoon bij de cocaïnedeal geweest en heeft hij onder bedreiging moeten deelnemen aan de poging tot afpersing. Daarom moet hij worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde stelt de verdediging primair dat niet kan worden bewezen dat er sprake was van cocaïne, nu uit het dossier blijkt dat juist het feit dat er geen cocaïne bij de derden in België is afgeleverd, heeft geleid tot de later ontstane afpersingssituatie. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat slechts een deel van de geleverde waar uit cocaïne bestond en er dus niet bewezen kan worden dat er sprake was van ongeveer een kilo cocaïne.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
In de navolgende overwegingen wordt verwezen naar de paginanummering van de ‘print van scan 29.09.2009 van origineel’ van het proces verbaal dossiernummer 2009052274-1 van de Regiopolitie Limburg-Noord, District Midden-Limburg, Recherche-Eenheid Midden-Limburg, d.d. 17 september 2009, met bijlagen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
- Medeverdachte [verdachte 1] heeft verklaard dat hij op zaterdag 23 mei 2009 naar een Turks café te Roermond is gekomen met medeverdachte [verdachte 2]. [verdachte 1] heeft daar het telefoonnummer van verdachte verkregen. Deze is na telefonisch contact naar het café gekomen. [verdachte 1] heeft hem daar gevraagd of hij aan cocaïne kon komen. Verdachte zou dat gaan bekijken, waarna hij naar huis is gereden en later opnieuw met [verdachte 1] contact heeft opgenomen. Verdachte zei toen dat hij wat had geregeld en heeft met [verdachte 1] afgesproken dat die zondagmorgen om 11:00 uur 1 kilo cocaïne bij verdachte thuis zou ophalen en daarvoor 39.000 euro zou betalen.
- Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [verdachte 4] hem een hele tijd geleden heeft verteld dat als hij ooit iets nodig had van verdovende middelen, hij wel contacten in dat circuit had. Toen [verdachte 1] op zaterdag 23 mei 2009 in [naam café] aan verdachte vroeg of hij aan cocaïne kon komen, heeft verdachte [verdachte 4] gebeld met de vraag of deze aan cocaïne kon komen.
- Verdachte heeft verklaard dat hij vanuit [naam café] naar huis is gegaan. Hij is vervolgens gebeld door [verdachte 1], die één kilo cocaïne wilde hebben. Dit heeft verdachte aan [verdachte 4] doorgegeven. [verdachte 4] heeft daarop aan verdachte een briefje gegeven waarop een telefoonnummer en de naam [X] stonden. Verdachte heeft deze [X] gebeld en met hem afgesproken dat [X] hem zou bellen als hij in Roermond was.
- Verdachte heeft verklaard dat hij op zondag 24 mei 2009 naar het retailpark te Roermond is gegaan toen [X] hem over de telefoon had verteld dat hij ter plaatse was. Op het retailpark ontmoette verdachte in elk geval [verdachte 1], [verdachte 2] en twee mannen uit Den Haag. Men wilde echter geen zaken doen op het retailpark, waarop verdachte voorstelde naar zijn woning te gaan.
- Verdachte heeft verklaard dat hij [verdachte 1] al langer kende, dat hij een keer in het ziekenhuis is geweest toen het zoontje van verdachte is geopereerd en dat hij wel eens bij verdachte thuis kwam.
- [verdachte 1] heeft verklaard dat hij op zondag 24 mei 2009 met [verdachte 2] naar de woning van verdachte in Roermond is gereden. Terwijl [verdachte 2] in de auto bleef, is in elk geval [verdachte 1] en één van de mannen uit Den Haag die de cocaïne kwamen leveren de woning ingegaan. De cocaïne was een hard brok dat aan de buitenkant was verpakt in bruin plakband. In de woning is een snee gemaakt in het pakket en vervolgens is een monster genomen dat is getest en goed bevonden. De cocaïne is gewogen. De cocaïne is daarop overgedragen en de leverende Hagenees 39.000 is euro betaald.
- Verdachte heeft verklaard dat hij op zondag 24 mei 2009 met in elk geval verdachte, [verdachte 1] en één van de mannen uit Den Haag zijn woning is binnengegaan. Daar is een monster van de cocaïnelevering getest, is de man uit Den Haag betaald en zijn de drugs overgedragen. Daarop is [verdachte 1] meteen vertrokken. De man uit Den Haag heeft verdachte 1500 euro betaald en is vervolgens ook vertrokken.
- Verdachte heeft verklaard dat op zondagavond 24 mei 2009 [verdachte 1] hem heeft gebeld met de boodschap dat de drugs niet goed waren. De dag erop is hij gebeld door [verdachte 5], die zei dat hij zijn zonnebril was vergeten. Verdachte en [verdachte 5] spraken af bij het NS station te Weert. Verdachte had zijn zoontje [naam] bij zich. [verdachte 5] kwam met [verdachte 2] op locatie, waar ze verdachte verzochten mee te rijden naar een andere plek om te praten. Verdachte volgde hen met zijn auto. Onderweg stopten ze een keer en daar stapte [verdachte 2] bij hem in. Ze stopten vervolgens nogmaals en toen trok [verdachte 2] een pistool uit zijn broekband terwijl [verdachte 5] uit zijn auto op hem af kwam lopen. [verdachte 5] begon tegen verdachte te schelden dat hij hem had bedrogen. Ondertussen hoorde verdachte dat [verdachte 2] zei “ik schiet je kapot”, terwijl hij het pistool op verdachte had gericht. Verdachtes zoontje zat op dat moment op de achterbank en begon te huilen. Hierna moest verdachte verder achter hen aan rijden; uiteindelijk stoppen ze bij een woning waarvan verdachte vermoedde dat die in België ligt. In die woning waren nog twee blanke mannen aanwezig.
- Verdachte heeft verklaard dat in de woning in België [verdachte 2] en [verdachte 5] zijn zoontje naar een andere kamer brachten.
- Verdachte heeft verklaard dat hij in de woning van medeverdachte [verdachte 5] met zijn eigen mobiele telefoon medeverdachte [verdachte 4] moest bellen en hem moest vertellen dat hij autopech had en dat hij moest vragen of medeverdachte [verdachte 4] hem op kon komen halen in Weert bij het NS station. Daarop zijn ze naar Weert vertrokken in de auto van verdachte; [verdachte 5] en [verdachte 2] zaten voorin, verdachte en zijn zoontje achterin. In Weert stopten ze op een industrieterrein waar ze uit verdachtes auto zijn gestapt. Daar stond een grijze Mercedes met Belgisch kenteken, waarin de twee blanke mannen zaten die ook in de Belgische woning waren geweest. Verdachte en zijn zoontje moesten in de Mercedes stappen en ook [verdachte 2] en [verdachte 5] stapten daarin. Daarop zijn ze naar het station te Weert gereden. Daar zijn verdachte, zijn zoontje en [verdachte 5] bij [verdachte 4] en zijn dochter achterin de auto gestapt.
- Verdachte heeft verklaard dat ze vervolgens naar het industrieterrein zijn teruggereden. Daar stond zijn auto met de motorklep open en voorzien van een gevarendriehoek. [verdachte 4] heeft zijn auto achter die van verdachte geparkeerd, de grijze Mercedes met Belgisch kenteken stopte daar weer achter. Terwijl [verdachte 5] tegen [verdachte 4] begon te schreeuwen, is verdachte uitgestapt met zijn zoontje, heeft diens fietsje gepakt en is een stukje verderop met hem gaan spelen. [verdachte 2] en de twee blanke mannen zijn ook naar de auto van [verdachte 4] gelopen. Er werd van alles geschreeuwd, waaronder dat [verdachte 4] naar de mannen uit Den Haag moest bellen. [verdachte 4] heeft gebeld. Op een gegeven moment werd [verdachte 1] ter plaatse afgezet door iemand in een donkere auto, die meteen weer vetrok. [verdachte 1] begon ook te schreeuwen tegen [verdachte 4] en verdachte, maar werd gekalmeerd . Verdachte kreeg toen te horen dat hij naar huis kon gaan. Hem is ook gezegd dat hij niemand iets mocht vertellen, anders zou hij worden doodgeschoten. Toen verdachte vertrok waren de auto van [verdachte 4], de Mercedes, [verdachte 4], zijn dochter, [verdachte 5], [verdachte 2] en de twee blanke mannen nog ter plaatse.
Verwerping bewijsverweer:
De rechtbank is het niet eens met de verdediging dat niet bewezen kan worden dat de substantie die op zondagmorgen 24 mei 2009 is overgedragen ongeveer 1000 gram cocaïne was. Zoals uit hetgeen hierboven is vermeld, blijkt dat medeverdachte [verdachte 1] bij verdachte 1 kilo cocaïne heeft besteld. De Marokkaan die de bestelling kwam leveren, heeft de cocaïne geleverd in een verpakking van bruin plakband. Daarin is een snee gemaakt en vervolgens is er een monster uit genomen. Dit monster is in de woning van verdachte getest en goed bevonden volgens een methode die in het criminele circuit kennelijk voldoende betrouwbaar wordt geacht. Verder is de cocaïne gewogen met een weegschaal die de Marokkaan bij zich had. Uit niets blijkt dat het waargenomen gewicht afweek van de kilo die besteld. Weliswaar is later door de personen aan wie de cocaïne is doorgeleverd geklaagd over het feit dat alleen de bovenlaag van de cocaïne goed was en de rest slecht was, daaruit volgt niet dat er in het geheel geen sprake van cocaïne was, of dat het gedeelte dat slecht was in het geheel geen cocaïne bevatte. Wel volgt uit het voorgaande dat er sprake was van een hoeveelheid van ongeveer 1000 gram van een “materiaal bevattende cocaïne”, zoals ten laste gelegd.
7.3. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 mei 2009 in de gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1000 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art. 2 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 25 mei 2009 in de gemeente Weert, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [verdachte 4] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [verdachte 4], met dat oogmerk tezamen en in vereniging met zijn mededaders dreigend een vuurwapen aan voornoemde [verdachte 4] en [slachtoffer] heeft getoond en daarbij op dreigende toon heeft gezegd: "ik wil het nu, ik wil mijn geld terug",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 317 jo. 45 Wetboek van Strafrecht
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. De strafbaarheid
Het feit is strafbaar nu niet is gebleken van enige omstandigheid die de strafbaarheid van het feit opheft.
8.2. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare misdrijven op:
T.a.v. feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en
onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
T.a.v. feit 2:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen.
Het eerstgenoemde misdrijf (04/620084-09 feit 1) is strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet.
Het tweedegenoemde misdrijf (04/620084-09 feit 2) is strafbaar gesteld bij artikel 317 jo 45 van het Wetboek van strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank vat het standpunt van de verdediging op als een verweer dat ertoe strekt dat verdachte niet strafbaar heeft gehandeld, nu hij zelf door de mededaders onder dreiging van vuurwapens in het bijzijn van zijn zoontje is gedwongen deel te nemen aan de afpersing van [verdachte 4].
De rechtbank is het eens met dit verweer. Uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte vrijwillig heeft deelgenomen aan het tot stand komen van de cocaïnedeal. Toen echter bleek dat de geleverde cocaïne van slechte kwaliteit was, is hij onder voorwendselen naar Weert gelokt en met het verzoek te praten naar een andere locatie gereden. Onderweg is hij bedreigd met vuurwapens in het bijzijn van zijn zoontje. Deze bedreiging is voortgezet in de woning in België. Daar hebben de vuurwapen dragende medeverdachten zijn zoontje afgezonderd van verdachte, die zich daardoor temeer gedwongen moet hebben gevoeld mee te werken aan het onder voorwendselen naar Weert lokken van [verdachte 4]. Ook de daaropvolgende autorit naar Weert en de rendez-vous met [verdachte 4] bij het station aldaar was onder begeleiding van dezelfde gewapende verdachten en in het bijzijn van zijn zoon [naam]. Pas toen de aanwezigheid van [verdachte 4] op het industrieterrein te Weert was verzekerd en diens rol in de mislukte cocaïnedeal was opgehelderd, mocht verdachte met zijn zoontje vertrekken. Bij vertrek is hem nog toegevoegd dat hij zou worden doodgeschoten als hij zijn mond niet hield over het gebeurde.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte hierover betrouwbaar. Immers, de verklaring van verdachte wordt op andere punten door de verklaringen van derden bevestigd en meer in het bijzonder bevestigen [verdachte 4] en [verdachte 2] de aanwezigheid van het zoontje van verdachte.
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte zich gedwongen moet hebben gevoeld aan deze gang van zaken mee te werken. Hij moet hebben gevreesd voor zijn eigen leven en dat van zijn zoontje. Uit het voorgaande blijkt ook dat er geen realistische mogelijkheid voor verdachte was om zich te onttrekken aan de gang van zaken.
De rechtbank concludeert op deze gronden dat verdachte in overmacht heeft gehandeld en derhalve niet strafbaar is voor het tweede genoemde bewezen verklaarde misdrijf (04/620084-09 feit 2) nu is gebleken van een omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 18 november 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 24 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat het verschil tussen de eis tegen verdachte en de eis tegen medeverdachte [verdachte 4] (240 uur taakstraf te vervangen door 120 dagen hechtenis en 9 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaar met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde) te groot is. Volgens haar is de rol van verdachte, net als die van [verdachte 4], niet veel groter dan die van een tussenpersoon, nu niet kan worden aangenomen dat hij vrijwillig heeft deelgenomen aan de afpersing van [verdachte 4].
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Bewezen is verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van een kilo cocaïne uit Nederland door actief te bemiddelen tussen de vragende en verschaffende partijen in ruil voor een bedrag van 1500 euro.
Verder is weliswaar bewezen verklaard dat verdachte heeft deelgenomen aan de afpersing van [verdachte 4], maar te dien aanzien heeft de rechtbank overwogen dat hij daaraan onder dwang heeft deelgenomen en er daarom niet strafbaar voor is.
Ten aanzien van de strafmaat voor het feit waarvoor verdachte wel strafbaar is, overweegt de rechtbank dat harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren opleveren voor de gezondheid van die gebruikers, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Verdachte heeft een centrale rol gespeeld bij het in omloop brengen van dergelijke drugs, door actief en tegen betaling van een substantieel bedrag te bemiddelen tussen de vragende en verschaffende partijen.
De rechtbank deelt het standpunt van de verdediging niet dat het verschil in de eis jegens hem verdachte en [verdachte 4] te groot is alleen al om reden dat verdachtes rol groter is geweest dan die van [verdachte 4], die slechts als medeplichtige aan de cocaïnedeal kan worden aangemerkt (vonnis van de Rechtbank Roermond d.d. 2 december 2009).
Blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister is verdachte reeds eerder ter zake van meerdere feiten veroordeeld. Verder constateert de rechtbank dat de reclassering (Voorlichtingsrapport GGZ Noord- en Midden-Limburg, rapporteur J. Schmitz, d.d. 25 augustus 2009) zorgen heeft over het milieu waarin verdachte verkeert, over zijn schulden, drugsgebruik en over de relatie met zijn vrouw en zoon. Ook heeft verdachte ter terechtzitting weinig inzicht getoond in de onjuistheid van zijn handelwijze, hetgeen bij de rechtbank de vrees voor recidive door verdachte vergroot.
De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf met een onvoorwaardelijk deel.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat met het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf de strafoplegging wordt dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 47, 91
Opiumwet art. 2, 10
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart verdachte strafbaar ter zake van hetgeen is bewezen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde;
verklaart verdachte niet strafbaar ter zake van hetgeen is bewezen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde en ontslaat verdachte met betrekking tot dat feit van alle rechtsvervolging;
veroordeelt verdachte voor hetgeen hiervoor bewezen is verklaard en waarvoor verdachte strafbaar is tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf 6 maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als de bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Roermond, conform bovengenoemd adviesrapport d.d. 25 augustus 2009, zolang deze instelling dat noodzakelijk acht, met opdracht aan de reclassering aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, V.P. van Deventer, N.H.W. Montulet-van der Meer, rechters, van wie mr. V.P. van Deventer voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Zwiers als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 2 december 2009.
Mrs. Crompvoet en Montulet-van der Meer waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.