RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 970
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[naam], te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. I. Winia,
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder.
Bij besluit van 3 juni 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 17 maart 2009, waarbij zijn aanvraag om een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) is afgewezen, ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit is namens eiser bij deze rechtbank beroep ingesteld door zijn gemachtigde, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer. Nadien heeft hij de gronden van het beroep aangevuld.
De door verweerder ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan gemachtigde van eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 10 november 2009, waar eiser zoals aangekondigd niet is verschenen en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. K. van der Wal.
2.1. Eiser, die woonachtig is in [woonplaats], is op 1 juli 1996 voor onbepaalde tijd als metselaar (Maurer) in dienst getreden bij [werkgever]. Vanaf 30 oktober 2006 tot 20 maart 2009 heeft eiser wegens ongeschiktheid voor zijn eigen werk over de maximumduur van 78 weken Krankengeld van de Innungskrankenkasse Nordrhein ontvangen. Na 20 maart 2009 heeft eiser niet bij zijn werkgever hervat, maar de arbeidsovereenkomst is niet beëindigd. Wegens arbeidsurenverlies per 20 maart 2009 heeft eiser bij verweerder een WW uitkering aangevraagd.
2.2. Bij besluit van 17 maart 2009 heeft verweerder de aanvraag om WW uitkering afgewezen omdat eiser volgens verweerder een grensarbeider is die gedeeltelijk werkloos is en daarom in het werkland een uitkering dient aan te vragen. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat de arbeidsverhouding van eiser met zijn Duitse werkgever nog bestaat en hij daardoor een band met dat land behoudt. Eiser is erop gewezen dat hij een aanvraag kan indienen bij de Agentur für Arbeit.
2.3. Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en daartoe aangevoerd dat hij geen loon meer ontvangt, dat hij niet meer in staat is zijn eigen werk te doen en dat zijn werkgever geen aangepaste arbeid voor hem heeft, zodat de arbeidsverhouding feitelijk is geëindigd. De Agentur für Arbeit zou hem voor een aanvraag om werkloosheidsuitkering naar Nederland hebben verwezen.
2.4. Verweerder heeft in het bestreden besluit op bezwaar overwogen dat artikel 71, eerste lid, onder a, sub i, van EEG Verordening 1408/71 bepaalt dat de grensarbeider die in de onderneming waarin hij werkzaam is, gedeeltelijk of door onvoorziene omstandigheden werkloos is, recht heeft op uitkering van de bevoegde Staat, zijnde het werkland. Verweerder heeft voorts doen wegen dat het in voormelde verordeningsbepaling opgenomen begrip “gedeeltelijk werkloos” in het Besluit nr. 25 van de Administratieve Commissie van de EG van 17 oktober 2005 aldus is uitgewerkt dat het antwoord op de vraag of iemand volledig dan wel gedeeltelijk werkloos is, afhankelijk is van het feit of er enige contractuele arbeidsverhouding bestaat of behouden blijft. Nu het dienstverband van eiser nog bestaat, acht verweerder hem derhalve gedeeltelijk werkloos, waardoor eiser recht op werkloosheidsuitkering heeft volgens de Duitse wetgeving. Verweerder heeft het bezwaar dan ook ongegrond verklaard.
2.5. Namens eiser is in beroep het standpunt ingenomen dat verweerder heeft miskend dat er nog slechts sprake is van een lege dienstbetrekking met zijn Duitse werkgever en hij daarom als volledig werkloos moet worden aangemerkt. Voorts wijst hij erop dat het Agentur für Arbeit op het E 301-formulier heeft aangegeven dat eiser geen recht op uitkeringen van dat orgaan heeft.
2.6. De rechtbank dient aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
2.7. Verweerder heeft aan het besluit tot afwijzing van de aanvraag om WW uitkering in verband met het urenverlies in Duitsland artikel 71, eerste lid, onder a, sub i van de EEG Verordening 1408/71 ten grondslag gelegd. Daarin is samengevat bepaald dat de grensarbeider die in het bedrijf waarin hij werkzaam is gedeeltelijk of door onvoorziene omstandigheden werkloos is, recht heeft op een uitkering volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat, alsof hij op het grondgebied van die Staat woonde. De bevoegde Staat is in dit verband het werkland. Op grond van het tweede lid van voormeld artikel kan de werknemer geen aanspraak maken op een werkloosheidsuitkering krachtens de wetgeving van het woonland zolang hij krachtens voormeld artikel recht heeft op een uitkering in het werkland.
2.8. Betreffende de vraag onder de wetgeving van welke Lid-Staat eiser in dit verband valt, stelt de rechtbank allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het arbeidsurenverlies in kwestie is ontstaan uit een dienstbetrekking in Duitsland, dat dit dienstverband na het bereiken van de maximumduur van het Krankengeld niet beëindigd is, en dat eiser sindsdien geen arbeid neer heeft verricht en geen loon heeft ontvangen. De rechtbank gaat van de juistheid van voormelde feiten uit.
2.9. Omtrent de uitleg van de toepasselijke onderdelen van de EG-verordeing 1408/71 heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in het arrest “De Laat” van 15 maart 2001 (LJN ZB9229) onder meer overwogen dat artikel 71 van de Verordening beoogt te waarborgen dat aan migrerende werknemers werkloosheidsuitkeringen worden uitgekeerd onder voorwaarden die voor het zoeken van nieuw werk het gunstigst zijn. Deze doelstelling zou evenwel niet worden bereikt, indien een werknemer die in een andere Lid Staat dan waar hij woont, bij dezelfde onderneming blijft werken, zij het in deeltijd, en beschikbaar is om voltijdwerkzaamheden te aanvaarden, zich voor hulp bij het zoeken naar aanvullend werk tot een orgaan van zijn woonplaats zou moeten wenden. Pas wanneer de werknemer geen enkele band met de bevoegde Lid Staat meer heeft en volledig werkloos is, dient hij zich voor hulp bij het zoeken naar werk te wenden tot het orgaan van zijn woonplaats, aldus het Hof. Naar aanleiding van dat arrest heeft de Administratieve Commissie, die ingevolge artikel 80 van EG-verordening 1408/71 tot taak heeft alle vraagstukken van administratieve of van interpretatieve aard voortvloeiende uit die verordening te behandelen, op 17 oktober 2005 besloten -samengevat- dat de vraag of er voor de toepassing van artikel 71 van Verordening 1408/71 sprake is van volledige of gedeeltelijke werkloosheid enkel afhankelijk is van het feit of er enige contractuele arbeidsverhouding bestaat of behouden blijft. Precies dit -formele- criterium is in dit geval ook door verweerder gehanteerd. Als deze invulling van de Administratieve Commissie als juist moet worden aanvaard, leidt de toepassing daarvan ontegenzeglijk tot de conclusie dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser gedeeltelijk werkloos is en geen aanspraak op werkloosheidsuitkering aan de Nederlandse wetgeving kan ontlenen.
2.10. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de Centrale Raad van Beroep in een uitspraak van 21 maart 1996 (LJN AN5106) en ook in latere uitspraken aan de voormelde verordeningsbepaling een enigszins andere, meer materiele, uitleg heeft gegeven. Daarin staat namelijk centraal of er nog zodanige band met de werkgever is dat er een concreet uitzicht op hervatting van de werkzaamheden bestaat. In genoemde uitspraak van 21 maart 1996 is de Centrale Raad van Beroep aan de hand van die uitleg in een geval dat sterk gelijkt op het thans voorliggende, tot de conclusie gekomen dat de band van de betrokken werknemer met zijn Duitse werkgever louter van formele aard was en dat daarom in dat geval niet van gedeeltelijke werkloosheid, maar van volledige werkloosheid moet worden gesproken.
2.11. Het vorenstaande overziende is de rechtbank van oordeel dat de meer formele benadering van de onder 2.9. genoemde Administratieve Commissie als uitgangspunt voor de beoordeling heeft te gelden. Hoewel de besluiten van die Commissie niet bindend zijn voor (de organen en rechterlijke instanties van) de Lid-Staten, zijn zij wel gezaghebbend en worden deze door de autoriteiten en organen van die Staten in het algemeen gevolgd. Uit de zich in het dossier bevindende informatie van de Agentur für Arbeit blijkt dat dit Duitse orgaan op grond van daarover bestaande richtlijnen exact het door de Administratieve Commissie ontwikkelde formele criterium van het al dan niet bestaan van een contractuele arbeidsverhouding hanteert en daarmee op één lijn zit met verweerder. Genoemd criterium is duidelijk en praktisch hanteerbaar en minimaliseert de kans op uiteenlopende toepassing door de betrokken Lid-Staten. Zulks dient niet alleen de uitvoerbaarheid van dit onderdeel van de Verordening, maar ook de rechtszekerheid van de grensarbeider. De rechtbank beschouwt daarom het door de Administratieve Commissie geformuleerde criterium als een in beginsel juiste uitleg van de Verordening. Dat sluit echter niet uit dat zich in en concreet geval omstandigheden kunnen voordoen waaruit eenduidig blijkt dat de kansen op werkhervatting in het woonland zoveel beter zijn dan die in het werkland dat er reden is om in afwijking van het genoemde formele criterium de werkloosheidswetgeving van het woonland van toepassing te achten.
2.12. Voor zover aan de jurisprudentie van het Hof en van de Centrale Raad van Beroep (waaronder voornoemde uitspraak van 21 maart 1996) de strekking moet worden toegekend dat sprake is van een uitzonderingsgeval als zojuist bedoeld indien uit een contractuele arbeidsverhouding in het geheel geen wederzijdse rechten en verplichtingen betreffende het verrichten van arbeid meer voortvloeien, acht de rechtbank geen grond aanwezig om te concluderen dat daarvan in dit geval sprake is. Evenals het Nederlandse kent het Duitse arbeidsrecht immers zekere verplichtingen voor de werkgever om een werknemer die niet in staat zijn eigen werk te doen maar wiens arbeidsverhouding voorduurt, passende arbeid aan te bieden.
2.13. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser als gedeeltelijk werkloos is te beschouwen en geen aanspraak kan maken op werkloosheidsuitkering volgens de Nederlandse wetgeving. Dat uit het E-301 formulier zou kunnen worden afgeleid dat de Agentur für Arbeit in dit geval een ander standpunt heeft ingenomen, leidt niet tot een ander oordeel, zulks te minder omdat eiser geen aanvraag in Duitsland heeft gedaan. Het beroep moet derhalve ongegrond worden verklaard.
2.14. De rechtbank acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen in de kosten van de andere partij.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout, in tegenwoordigheid van J.B.J.C.L. Caelers - Sijbers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2009
w.g. A. Caelers-Sijbers,
griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
verzonden op: 18 november 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.