als bedoeld in artikel 8:18 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek tot wraking, ingediend door de heer X te E. als gemachtigde van de heren Y en Q (verder ook aangeduid als de verzoekers).
1. De procedure
1.1. In de bestuursrechtelijke zaak van Y als eiser tegen de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank als verweerder (zaaknummer ) en in de bestuursrechtelijke zaak van Q als eiser tegen de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank als verweerder (zaaknummer ) hebben verzoekers bij ongedateerd verzoekschrift, ingediend op 17 september 2009 en aangevuld bij brief van 18 september 2009, de wraking verzocht van de rechter mr. A (verder aangeduid als de rechter).
1.2. Een kopie van het verzoekschrift is op 30 september 2009 gezonden aan de rechter en aan de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.
1.3. De rechter heeft het verzoek bestreden in zijn schriftelijke reactie van 30 september 2009. Van deze reactie is op 5 oktober 2009 een kopie gezonden aan de gemachtigde van de verzoekers en de raad van bestuur voornoemd.
1.4. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 27 oktober 2009. Bij deze behandeling zijn de verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde X, verschenen. De rechter heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om mondeling door de wrakingskamer gehoord te worden en hij is ook niet bij de behandeling verschenen.
1.5. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer een niet geanonimiseerd exemplaar van de zittingslijst van 17 september 2009 aan de gemachtigde van de verzoekers ter hand gesteld.
1.6. De gemachtigde van de verzoekers heeft het wrakingsverzoek toegelicht aan de hand van een pleitnota.
2. De feiten
2.1. Op de openbare zitting van de rechtbank, sector bestuursrecht, van 17 september 2009 zijn de hiervoor vermelde zaken gezamenlijk behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen de verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde, en een gemachtigde van de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Tijdens deze zitting is - voor zover van belang voor de beoordeling van het wrakingsverzoek - het volgende aan de orde geweest. De rechter heeft partijen meegedeeld dat het verzoek van de gemachtigde van de verzoekers om getuigen op te roepen voor hem geen aanleiding is om de behandeling op de zitting aanstonds te schorsen. De rechter heeft verder meegedeeld dat naar aanleiding van dat verzoek na de zitting in raadkamer zal worden beoordeeld of er reden is om het onderzoek te heropenen voor het verhoor van getuigen. De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd verklaard geen aanleiding te zien voor het horen van getuigen. Vervolgens hebben de verzoekers nog een verklaring afgelegd. De gemachtigde van de verzoekers heeft hierna verklaard: “Mijnheer de voorzitter, u kunt kiezen, of de behandeling van de zaken verdagen om de getuigen te horen of er volgt een wrakingsverzoek”. De rechter heeft hierop verklaard dat de interruptie van de gemachtigde van de verzoekers geen aanleiding is om de vragen die hij nog had willen stellen achterwege te laten. Vervolgens overhandigt de gemachtigde van de verzoekers aan de rechtbank een schriftelijk verzoek tot wraking van de rechter.
3. De gronden van het wrakingsverzoek
3.1. Het wrakingsverzoek is gebaseerd op de volgende gronden. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de zaken van Y en Q heeft de rechter buiten aanwezigheid van de verzoekers een voorgesprek gehad met twee personen die namens de Sociale Verzekeringsbank optraden. In dat voorgesprek heeft een van die personen mogelijk schriftelijke gegevens aan de rechtbank overgelegd. Tijdens de behandeling heeft de gemachtigde van de verzoekers de rechter verzocht om de behandeling aan te houden en twee getuigen op te roepen. De rechter heeft aan dat verzoek geen gevolg gegeven, waarop de gemachtigde van de verzoekers de rechter heeft gewraakt. De verzoekers zijn van mening dat de beslissing van de rechter om de behandeling niet aanstonds te schorsen voor het oproepen van twee getuigen, niet in overeenstemming is met de rechterlijke onpartijdigheid.
4. Het standpunt van de rechter
4.1. De rechter heeft op het wrakingsverzoek als volgt gereageerd. Voorafgaand aan de zaken van verzoekers tegen de Sociale Verzekeringsbank is een andere zaak tegen de Sociale Verzekeringsbank behandeld. De Sociale Verzekeringsbank heeft zich zowel in de zaken van verzoekers als in de daaraan voorafgaande zaak laten vertegenwoordigen door dezelfde gemachtigde, die vergezeld was van een collega. In de zaak voorafgaand aan die van de verzoekers was de eisende partij niet verschenen, hetgeen verklaart dat alleen de gemachtigde van de sociale Verzekeringsbank en zijn collega de zittingszaal hebben betreden en na ongeveer 10 minuten weer hebben verlaten. Tijdens de behandeling van laatstbedoelde zaak is niet gesproken over de zaken van de verzoekers noch is er enig stuk overhandigd dat betrekking heeft op de zaken van de verzoekers.
4.2. De rechter is verder van mening dat de gang van zaken op de zitting van 17 september 2009 geen grond vormt voor de conclusie dat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. De verzoekers zijn het niet eens met de afwijzing van het verzoek van hun gemachtigde om aanstonds de behandeling op de zitting te schorsen om getuigen op te roepen. De rechter is van mening dat deze procesbeslissing als zodanig geen grond voor wraking kan vormen, te minder omdat hij op de zitting heeft meegedeeld dat naar aanleiding van het schorsingsverzoek in raadkamer zal worden beoordeeld of dit aanleiding is om het onderzoek te heropenen voor het verhoor van getuigen.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1. De wrakingskamer merkt eerst het volgende op. De verzoekers baseren hun wrakingsverzoek op de artikel 36 en 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De zaken van verzoekers zijn echter geen burgerlijke zaken, in welk geval die artikelen van toepassing zijn, maar bestuursrechtelijke zaken. In bestuursrechtelijke zaken zijn wat betreft verzoeken tot wraking de artikel 8:15 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De wrakingskamer gaat ervan uit dat het onderhavige wrakingsverzoek is gegrond op de desbetreffende bepalingen van laatstgenoemde wet.
5.2. De directe aanleiding om de rechter te wraken is zijn beslissing om niet aanstonds op verzoek van de gemachtigde van de verzoekers de behandeling te schorsen teneinde twee getuigen op te roepen, maar in raadkamer te beoordelen of er aanleiding is het onderzoek te heropenen voor het horen van getuigen. Deze beslissing is processueel van aard en conform het bepaalde in artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.3. De strekking van het instrument van de wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Uit deze strekking vloeit voort dat het wrakingsinstrument niet is bedoeld als rechtsmiddel om een processuele beslissing aan te vechten. Hoger beroep is het rechtsmiddel waarmee tegen een dergelijke beslissing kan worden opgekomen.
5.4. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen levert een procesrechtelijke beslissing in beginsel op zichzelf geen feit of omstandigheid op waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit is alleen dan anders, indien een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (subjectieve partijdigheid), althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (objectieve partijdigheid). Een wellicht voor de (gemachtigde van de) verzoekers onwelgevallige beslissing is op zichzelf nog geen aanwijzing van subjectieve of objectieve partijdigheid van de rechter. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan het optreden van de rechter niet als vooringenomen worden aangemerkt en kan bij de verzoekers - objectief gezien - evenmin de indruk zijn ontstaan dat er bij de rechter sprake was van partijdigheid.
5.5. Voor zover het wrakingsverzoek ook betrokken moet worden op het door de verzoekers gestelde voorgesprek oordeelt de wrakingskamer hierover als volgt. De rechter heeft gemotiveerd betwist dat er in de zaken van verzoekers een voorgesprek met personen van de Sociale Verzekeringsbank heeft plaatsgevonden in de zittingzaal en dat er tijdens dat gesprek enig stuk is overhandigd dat op de zaken van verzoekers betrekking heeft. De personen van de Sociale Verzekeringsbank traden namens deze bank, die verweerder was, op in de openbare behandeling van een aan de zaken van de verzoekers voorafgaande zaak, waarin de eisende partij niet was verschenen. De stelling van de rechter wordt ondersteund door de zittingslijst van de zitting van 17 september 2009, waarvan de inhoud door de verzoekers niet is betwist en waaruit blijkt dat de Sociale Verzekeringsbank (te Amstelveen) verwerende partij was in die voorafgaande zaak, evenals in eisers’ zaken. Naar het oordeel van de wrakingskamer is de stelling van verzoekers over het voorgesprek slechts gebaseerd op een ongefundeerd vermoeden. De verzoekers en hun gemachtigde zijn immers niet bij de behandeling van de voorafgaande zaak in de zittingzaal aanwezig geweest. Een dergelijk ongefundeerd vermoeden kan naar het oordeel van de wrakingskamer geen aanwijzing opleveren van subjectieve of objectieve partijdigheid van de rechter.
5.6. Op grond van voorgaande overwegingen is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek als ongegrond afgewezen dient te worden.
6. Beslissing
De wrakingskamer van de rechtbank:
6.1. wijst af het verzoek tot wraking van de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. P.J. Voncken, P.C.G. Brants en C.M.W Nobis, bijgestaan door mr. L.G.H. Cox als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2009.