RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/850363-09
Datum uitspraak: 23 oktober 2009
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in [detentie-adres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 9 oktober 2009.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 13 juni 2009 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd heeft getrapt, terwijl genoemde [slachtoffer] op de grond lag althans op zijn knieën en met de handen op de grond zat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 13 juni 2009 in de gemeente Weert aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door genoemde [slachtoffer] opzettelijk met kracht tegen het hoofd te trappen, terwijl genoemde [slachtoffer] op de grond lag althans op zijn knieën en met de handen op de grond zat;
(art. 302 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake al het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 13 juni 2009 in de gemeente Weert ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd heeft getrapt, terwijl genoemde [slachtoffer] op de grond lag althans op zijn knieën en met de handen op de grond zat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan
Vaststaande feiten
In de nacht van 13 juni 2009 is een confrontatie ontstaan tussen verdachte en
[slachtoffer], waarbij [slachtoffer] op de grond terecht kwam. Verdachte heeft hierna [slachtoffer] tegen zijn hoofd getrapt. Later bleek [slachtoffer] een fractuur van de oogkas, een schedelfractuur van de voorhoofdsholteplaat (ingedeukt) en een fractuur van de bovenkaak links en rechts te hebben alsmede een hersenschudding en posttraumatisch geheugenverlies van enkele uren.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde - poging tot doodslag - bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag omdat het bestanddeel opzet niet kan worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke vorm. Voor voorwaardelijk opzet is vereist dat er een aanmerkelijke kans moet zijn op het intreden van het gevolg, in dit geval de dood. Uit geen van de zich in het dossier bevindende (medische) verklaringen blijkt dat hiervan op enig moment sprake is geweest. De raadsman heeft voorts betoogd dat zich in het hoofd wel kwetsbare, maar geen vitale delen bevinden.
Bovendien heeft verdachte, voor zover er al sprake zou zijn van een aanmerkelijke kans, deze kans niet bewust aanvaard. Hij heeft er immers nooit bij stil gestaan dat de dood van [slachtoffer] een mogelijk gevolg zou kunnen zijn van zijn schop. Daarbij had verdachte die avond schoenen met zachte zolen aan. De raadsman refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Feitelijke gang van zaken
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op 13 juni 2009 kwam [slachtoffer] bij café [naam café] te Weert tijdens een confrontatie met verdachte op de grond terecht. Verdachte verklaart hierover tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 9 oktober 2009 dat hij [slachtoffer] heeft geslagen, waarna deze op de grond terecht kwam en dat hij [slachtoffer] ook daarna nog een aantal keren heeft geslagen. Ook verklaart verdachte dat hij door iemand van [slachtoffer] is weggetrokken waarna hij deze [slachtoffer] heeft geschopt. Getuige [getuige 1] verklaart hieromtrent dat hij zag dat er een man op de grond lag die meerdere malen met een gebalde vuist in zijn gezicht werd geslagen. [getuige 1] pakte de man van achteren vast en trok hem weg, hij zag dat het slachtoffer probeerde op te krabbelen. Hij zat op zijn knieën met zijn handen nog op de grond. Vervolgens rende de man in volle vaart naar het slachtoffer en schopte hem met kracht in het gezicht. [getuige 1] hoorde het kraken. Ook getuige [getuige 2] heeft over het onderhavige incident verklaard. Zij zag verdachte staan bij [getuige 1] (de rechtbank leest: [getuige 1]) in het midden van de Oelemarkt, voor [naam café]. Ook zag zij een man op de grond liggen voor [naam café]. Zij zag dat deze man probeerde op te staan. Vervolgens zag zij dat verdachte zich losrukte bij [getuige 1] en naar de man op de grond rende en vol uithaalde met zijn voet tegen het hoofd van de man op de grond. Zij hoorde tijdens de trap een krakend geluid. Getuige [getuige 3] verklaart dat zij het slachtoffer op de grond zag liggen en dat verdachte daar een paar meter vandaan stond met [getuige 1]. [getuige 1] stond met gespreide armen voor verdachte. Vervolgens zag zij dat verdachte voorbij [getuige 1] liep en naar het slachtoffer rende en echt hard tegen zijn hoofd schopte. Dat ging volgens getuige [getuige 3] echt keihard, alsof je tegen een voetbal schopt; zij hoorde gekraak van het hoofd.
Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer] heeft getrapt, terwijl het slachtoffer ten tijde van dit trappen op de grond lag, althans met zijn knieën en met de handen op de grond zat.
Uit onder meer de aard van het letsel en de genoemde verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] leidt de rechtbank voorts af dat deze trap krachtig was.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Van deze aanmerkelijke kans moet verdachte ook wetenschap hebben gehad en hij moet die aanmerkelijke kans hebben aanvaard.
Bij dat laatste verdient het opmerking dat bepaalde gedragingen naar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer zijn gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte die aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Zoals reeds is vastgesteld, heeft verdachte het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, althans met zijn knieën en met de handen op de grond zat, met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd getrapt.
Responderend op het door de raadsman gevoerde verweer met betrekking tot het gezicht oordeelt de rechtbank, dat het een feit van algemene bekendheid is, dat het hoofd en de zich daarin bevindende hersenen kwetsbaar zijn en dat verwondingen van hoofd en of hersenen levensbedreigend zijn en gemakkelijk kunnen leiden tot de dood van een slachtoffer. De hiervoor vastgestelde handelwijze van verdachte riep aldus de aanmerkelijke kans in het leven dat dergelijke vitale delen van het lichaam zouden worden beschadigd en dat [slachtoffer] als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
Voorts is de gewelddadige aard van het bewezenverklaarde handelen naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de levensberoving van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op vorenbedoeld gevolg ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties voor deze vaststelling is uit het onderzoek ter terechtzitting geenszins gebleken.
Gelet op het vorenoverwogene heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] van het leven zou beroven zodat aldus tenminste in voorwaardelijke zin zijn opzet daarop gericht was. Dat dit gevolg niet is ingetreden is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van de verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van poging tot doodslag.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 juni 2009 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd heeft getrapt, terwijl genoemde [slachtoffer] op de grond lag althans op zijn knieën en met de handen op de grond zat,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
Zijdens verdachte is ter terechtzitting ten verweer betoogd dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat verdachte het bewezen verklaarde geweld heeft gepleegd uit noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Immers, het was [slachtoffer] die als eerste heeft geslagen. Het bewezen verklaarde geweld was aldus geboden ter noodzakelijke verdediging van verdachtes lijf tegen die ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat voor de door de verdediging aan het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden weliswaar steun is te putten in de door getuige
[getuige 4] en de door getuige [getuige 5] afgelegde verklaringen, maar dat in deze feiten en omstandigheden geen rechtvaardiging kan worden gevonden voor de handelswijze van verdachte. Immers, vaststaat dat verdachte na de (eerste) gewelddadige confrontatie met [slachtoffer], bij deze [slachtoffer] is weggetrokken. Op dat moment is er geen sprake (meer) van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verdachte verrichtte, toen hij naar [slachtoffer] toerende en hem tegen het hoofd trapte, handelingen die moeten worden gezien als een directe tegenaanval. Niet aannemelijk is geworden dat toen een onmiddellijk dreigend gevaar voor een (nieuwe) wederrechtelijke aanval bestond. Het slachtoffer lag immers op de grond en er waren omstanders aanwezig die beide partijen uit elkaar hadden gedreven. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
T.a.v. primair:
poging tot doodslag
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
9.De strafbaarheid van verdachte
Zijdens de verdachte is een beroep gedaan op (tardief) noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte nog nooit te maken heeft gehad met geweld. Hij was derhalve niet bekend met zijn eigen reactie in een dergelijk geval en ook niet met zijn eigen krachten. Verdachte was geschrokken door het feit dat hij werd geslagen en voelde de noodzaak zichzelf te beschermen en te verdedigen. Door de klap van [slachtoffer] is bij verdachte een zodanig hevige gemoedsbeweging ontstaan dat ook het schoppen nog als een gevolg daarvan beschouwd moet worden.
De rechtbank heeft geoordeeld, zoals hiervoor overwogen, dat het bestaan van een (ogenblikkelijk dreigende) noodweersituatie op het moment van het bewezenverklaarde handelen niet aannemelijk is geworden. Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan echter ook sprake zijn indien de noodweersituatie is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Het gestelde handelen van [slachtoffer] zou wellicht gezien kunnen worden als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen in beginsel enige verdediging door verdachte gerechtvaardigd was. Dat neemt echter niet weg dat, ook als wordt aangenomen dat het geslagen worden door [slachtoffer], zoals verdachte heeft verklaard, zoveel schrik bij hem heeft veroorzaakt dat het latere trappen tegen het hoofd van [slachtoffer] een onmiddellijk gevolg is geweest van een door dit slaan ontstane hevige gemoedsbeweging, een beroep op noodweerexces naar het oordeel van de rechtbank dan nog niet kan slagen. Met een beroep op een dergelijke gemoedsbeweging kan verdachtes schuld aan het bewezenverklaarde feit immers niet worden uitgesloten. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk onmiddellijk gevolg sprake is geweest, komt behalve aan de aard en intensiteit van de hevige gemoedsbeweging immers evenzeer betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Dat deze grenzen zijn overschreden staat buiten kijf. De rechtbank is van oordeel dat het trappen tegen het hoofd van [slachtoffer], afgewogen tegen de aard en de ernst van de gestelde aanranding, een zodanig disproportionele reactie is, dat de gestelde gemoedsbeweging verdachte niet kan disculperen. Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10.De straffen en/of maatregelen
10.1De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 9 oktober 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair bewezene zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van drie jaar, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geheel subsidiair, uitgaande van een bewezenverklaring voor het subsidiair ten laste gelegde feit, het toebrengen van zware mishandeling, een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf met reclasseringstoezicht bepleit.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
De verdachte heeft zich op 13 juni 2009 in Weert schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met kracht met een geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer] te trappen en wel op een dusdanige manier dat meerdere omstanders het “kraken” van het hoofd van [slachtoffer] hebben gehoord.
De rechtbank acht dit een bijzonder ernstig feit. Van geluk mag worden gesproken dat dit buitenproportioneel handelen van verdachte geen (nog) ergere gevolgen heeft gehad.
Door de trap tegen zijn hoofd heeft het slachtoffer [slachtoffer] diverse verwondingen opgelopen zoals een gebroken oogkas, schedelbreuk en een breuk van de bovenkaak op twee plaatsen waardoor operatief ingrijpen vanwege de aangezichtsbreuken geboden was. Het slachtoffer ondervindt nog steeds hinder van de opgelopen kwetsuur waaronder een verminderd gevoel in de linker gelaatshelft. Door het voorval heeft [slachtoffer] niet alleen fysiek maar ook psychisch letsel opgelopen. [slachtoffer] is als gevolg van het voorval angstig geworden en durft tot op heden niet alleen de straat op te gaan en let in gezelschap voortdurend op andere mensen. Ook is het slachtoffer bang verdachte of familielieden van verdachte tegen te zullen komen. De volledige genezing van zijn bovenkaak baart hem zorgen. Door het voorval heeft hij zijn hobby, trompet spelen in een band, niet meer kunnen uitoefenen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het erg vindt wat het slachtoffer is overkomen hoewel hij na het gebeuren tot aan de zitting heeft nagelaten zijn medeleven of spijt te betuigen jegens het slachtoffer.
De rechtbank houdt tevens rekening met het belang van een juiste normhandhaving en met het gewelddadige karakter van het bewezenverklaarde feit en de maatschappelijke verontrusting (voor de directe omstanders in het bijzonder) die mede daarvan het gevolg is.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder terzake een geweldsdelict is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het omtrent verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport d.d. 29 september 2009. Door de reclassering is geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde toezicht door de reclassering en behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf.
Door de gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen wordt enerzijds de bijzondere ernst van het bewezenverklaarde niet uit het oog verloren en wordt anderzijds de strafoplegging conform advies van de reclassering dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
10.4.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer] wonende [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor primair ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade.
[slachtoffer] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 1.140,53 en de immateriële schade op een bedrag van € 3.390,00 gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor primair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank dat de gevorderde schadevergoeding wegens materiële schade is opgebouwd uit de volgende posten: autoritten naar ziekenhuis, controlebezoek aan bedrijfsarts en ziekenhuis, misgelopen dienstentoeslag, extra kosten gsm, niet vergoede medicijnen en rekening CZ-groep.
De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de hiervoor opgevoerde kostenposten integraal toewijzen, zodat deze kosten voor toewijzing vatbaar zijn.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als
volgt. Het is een feit van algemene bekendheid dat een slachtoffer van een misdrijf als het onderhavige psychische gevolgen hiervan ondervindt. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de benadeelde partij een schadevergoeding kan worden toegekend gelijk aan het gevorderde bedrag, te weten € 3.390,00.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoor overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 4.530,53 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 90 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer], [adres], zoals hierna in het dictum genoemd.
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 287
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 24 maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf 6 maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd
zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden
gegeven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Roermond, met
opdracht aan de Reclassering aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de
naleving van deze bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
toewijzing van de vordering benadeelde partij van EUR 4530,53;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij
[slachtoffer], [adres], te betalen een bedrag van
EUR 4.530,53, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 13 juni 2009 tot de dag der algehele voldoening;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van EUR 4530,53 subsidiair 90 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer], [adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 13 juni 2009 tot de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat de subsidiaire hechtenis ook van toepassing is op de vervallen rentetermijnen;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 4.530,53, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 13 juni 2009 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. A.K. Kleine, M.B.Th.G. Steeghs en I.S. Peskens, rechters, van wie mr. I.S. Peskens voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.C.M. Müller als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 23 oktober 2009.