ECLI:NL:RBROE:2009:BJ9110

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/850200-08
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan opzet bij toebrengen van zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 30 september 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 29 juli 2007 in Spanje, waar de verdachte het slachtoffer met een glas in het gezicht zou hebben geslagen. Tijdens de zitting op 16 september 2009 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte bewust de kans op letsel heeft aanvaard, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte handelde uit een reflex en niet opzettelijk handelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Na het horen van de standpunten van beide partijen en het bestuderen van het dossier, concludeerde de rechtbank dat er geen sprake was van opzet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bewust de kans op letsel heeft aanvaard, aangezien de gebeurtenissen zich snel en in een hectische situatie hebben afgespeeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet was veroordeeld voor het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/850200-08
Datum uitspraak : 30 september 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te ,
wonende te
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 16 september 2009.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 29 juli 2007 te [plaats] (Spanje) aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (littekens in het gezicht), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een glas in het gezicht te slaan.
(artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 29 juli 2007 te [plaats] (Spanje) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een glas die [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(artikel 302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Uit onderzoek is de rechtbank gebleken dat verdachte Nederlander is, dat het ten laste gelegde feit door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en dat op dat feit door de wet van Spanje, waar het zou zijn begaan, straf is gesteld.
Uit het dossier is gebleken dat er ten aanzien van het tenlastegelegde in Spanje geen aangifte is gedaan tegen verdachte waaruit kan worden afgeleid dat er in Spanje geen sprake is van strafvervolging tegen verdachte. Gelet op vorenstaande zijn er geen omstandigheden aanwezig die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 16 september 2009 gevorderd dat
het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De officier van justitie voert daartoe aan dat ze het onaannemelijk acht dat verdachte per toeval met zijn slachtoffer op het toilet was. Zij gaat er van uit dat verdachte en zijn vrienden bewust aan hebben gestuurd op een treffen van beide vriendengroepen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het slachtoffer met de linkerhand van zich afduwde omdat hij zich er van bewust was dat hij in zijn rechterhand een glas vasthield. Verdachte heeft volgens de officier van justitie bewust het glas in handen gehouden en ermee geslagen waarbij de kans aanmerkelijk was dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel kon oplopen. Ten aanzien van het zwaar lichamelijk letsel verwijst de officier van justitie naar de door de plastisch chirurg gemaakte tekening als bijlage gevoegd bij de vordering van de benadeelde partij.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde wegens het ontbreken van opzet bij verdachte.
Daartoe wordt aangevoerd dat verdachte in een reflex een afwerende beweging heeft gemaakt met het glas in zijn hand. Mogelijk was hij zich van de aanwezigheid van dat glas niet meer bewust en kon zich daarvan, gelet op de snelheid waarmee het incident zich voltrok, niet meer ontdoen. Er is geen sprake geweest van een opzettelijke klap of doelbewust en doelgericht handelen.
7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt, gelet op de diverse verklaringen in het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, de volgende feitelijke gang van zaken vast.
[slachtoffer] (slachtoffer) en verdachte hadden op 29 juli 2007, elk afzonderlijk deel uitmakende van twee vriendengroepen, deelgenomen aan een kroegentocht in [plaats]. Er was door de meeste deelnemers aan de kroegentocht de hele avond veel gedronken. Verdachte had vanwege het gebruik van medicijnen (antibiotica) die avond geen alcohol genuttigd. Naarmate de avond vorderde ontstond er wrijving tussen de twee vriendengroepen. Tijdens het bezoek aan het café de Cartoon ging verdachte naar het toilet. Bij benadering bevond zich uiteindelijk een zevental personen op het toilet dat, voor het genoemde aantal personen, gelet op de afmetingen van die ruimte, vrij klein was. Verdachte had tijdens zijn toiletbezoek, zijn glas cola meegenomen. Blijkens de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], het slachtoffer en verdachte ontstond er een handgemeen tussen het slachtoffer en verdachte. Verdachte duwde het slachtoffer met zijn vrije linkerhand van zich af waardoor het slachtoffer in een toilethokje terechtkwam. Daar ving het slachtoffer zich op, hernam zich en verplaatste zich onmiddellijk en in hoog tempo op aanvallende wijze richting verdachte, die zich op een afstand van ongeveer 2 meter van het slachtoffer bevond, in een ruimte waar op dat moment zeven personen aanwezig waren. Daarop maakte verdachte een slaande beweging met zijn rechter hand, waarin zich op dat moment een glas bevond waardoor het slachtoffer letsel in zijn aangezicht opliep.
De vraag die beantwoord dient te worden is of verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
Gelet op de inhoud van het dossier en de behandeling ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van bloot opzet.
Wil voorwaardelijke opzet kunnen worden aangenomen dan moet verdachte willens en wetens (bewust) de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Wat betreft de bewuste aanvaarding is het volgende van belang. Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat verdachte het glas meegenomen heeft naar het toilet met de bedoeling daar eventueel mee te slaan. Uit het feit dat verdachte in het begin van het handgemeen het slachtoffer met zijn vrije linkerhand heeft weggeduwd zou een mate van bewustheid van het vasthebben van een glas in de rechterhand kunnen worden afgeleid. Geconcludeerd zou kunnen worden dat verdachte in dat geval op dat moment de tegenwoordigheid van geest heeft gehad niet de hand met het glas te hanteren. Met het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet als vaststaand worden aangenomen dat verdachte zich, op het (latere) moment dat hij de beweging maakte waarbij het glas het gezicht van het slachtoffer raakte, dus ook wel rekenschap zal hebben gegeven van het glas in zijn hand en de mogelijke gevolgen van zijn beweging van zijn hand naar het slachtoffer. Immers de gebeurtenissen volgden elkaar snel op, vonden plaats in een kleine ruimte in een hectische sfeer.
De rechtbank kan de verdachte volgen in zijn verklaring dat hij om de tegenaanval van het slachtoffer af te slaan zijn arm naar voren heeft gebracht en daardoor met zijn glas onbedoeld het slachtoffer heeft geraakt. Gelet het vorenstaande heeft de rechtbank vastgesteld dat van bewuste aanvaarding bij verdachte van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel niet kan worden gesproken en derhalve ook geen sprake is geweest van voorwaardelijke opzet.
Gelet op het bovenstaande spreekt de rechtbank verdachte vrij van het primair én subsidiair tenlastegelegde
7.3. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer], wonende [adres en woonplaats] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden materiële en immateriële schade.
Voornoemde [slachtoffer] heeft de immateriële schade op een bedrag van € 2848,- gesteld, en wil die schade vergoed krijgen.
Aangezien aan de vordering een feitencomplex ten grondslag ligt waarvoor verdachte niet zal worden veroordeeld, dient de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair en subsudiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Vonnis gewezen door mrs. M.B.T.G. Steeghs, M.J.H. van den Hombergh en
N.H.W. Montulet, rechters, van wie M.B.T.G. Steeghs voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.A.H. Peters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 september 2009.
Mr. N.H.W. Montulet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.